Als ik had gereden, was ik allang verdwaald. Maar mijn chauffeur kende de weg door de Koerdische hoofdstad Erbil goed. Zonder problemen reed hij door de straten, door het chaotische verkeer en de mensenmassa. Na een poosje arriveerden we bij de tandarts. Niet voor mij, maar voor mijn chauffeur. Hij stelde het alleen op prijs dat ik mee zou kijken tijdens de behandeling.
De wachtkamer zat vrij vol: in de eerste wachtruimte zaten vier mannen te wachten, in de tweede twee vrouwen. Wij liepen door naar de wachtruimte waarin de vrouwen zaten. Mijn chauffeur, zijn neefje en ik. We waren meteen aan de beurt. Mijn chauffeur kende de tandarts en had een afspraak gemaakt. De andere wachtenden zaten er zonder afspraak.
Als mondhygiëniste viel het me op dat de tandarts een ander hygiëneprotocol volgde dan wat ik gewend was. Het instrumentarium werd gereinigd met een poeder, dat mij het meest deed denken aan wasmiddel voor de wasmachine, aangelengd met water. De spittoon (het spuugbakje naast de behandelstoel) vertoonde nog bloedsporen van een vorige patiënt. De tandarts droeg wel handschoenen, maar had daarentegen geen mondmasker voor en droeg ook geen beschermingsbril. Hij was wel aardig, die tandarts.
Na een korte controle besloot de tandarts dat we terug moesten komen voor een uitgebreidere behandeling.
De volgende middag stonden we er weer. We hadden mijn dochters en het jongste broertje van het neefje uit school gehaald en waren direct doorgereden naar Erbil. Deze keer duurde het ruim een uur voor we werden geholpen. Inmiddels was elk kind en ikzelf al een keer naar de wc geweest. Het kleine hokje waarin de wc zat, was erg onhandig ingedeeld. Dan had ik het er nog niet eens over dat het ook niet bepaald schoon was. De lamp bij de wc deed het niet. Zodra ik de deur achter mij sloot, bevond ik me in absolute duisternis. Hopende dat ik niet in het wc-gat in de vloer zou vallen, probeerde ik een inschatting te maken, waar ik zou moeten hurken. Het water uit een laag kraantje in de muur om je van onderen te wassen, stroomde rechtstreeks op de vloer. Ik stootte tot tweemaal toe mijn hoofd aan de niet werkende spoelbak, die heel onpraktisch in het looppad hing, toen ik het wc-hokje weer wilde verlaten. Maar goed, als je moet, dan moet je, en dan moet je niet klagen over de omstandigheden. En juist als de wc’s minder hygiënisch zijn, ben ik extra dankbaar voor de gaten waar ik boven kan hangen in plaats van dat ik op een wc-pot moet zitten.
Nog voordat wij aan de beurt waren, waren het neefje en zijn oom (de jongste zoon van het echtpaar) met wie ik in huis woonde inmiddels ook gearriveerd bij de tandarts.
Samen reden we weer naar huis. Onderweg werd ik geïnstrueerd door de oom van de jongens, die naast mij in de auto zat.
“Als mijn vader er naar vraagt, dan zijn we eerst even naar jullie kliniek in Erbil geweest en zitten we nu bij mijn oudste broer en zijn vrouw thuis. Dus zodra we thuis zijn, ga je heel stil in de keuken wat eten, want dan doen we alsof we bij mijn broer hebben gegeten.”
“Waarom liegen?” vroeg ik hem, “We hebben toch niets fout gedaan?”
“Omdat het laat is en mijn vader anders boos wordt,” antwoordde hij.
“Maar ik kan niet liegen en ik hou ook niet van liegen,” protesteerde ik.
“Beter liegen, dan ruzie,” besloot hij.
Dus zei ik niets meer en hoopte dat zijn vader mij bij thuiskomst niets zou vragen.
In de keuken waarschuwde de vrouw van de jongste zoon mij ook nog een keer: “Niet tegen zijn vader zeggen dat jullie zo laat terug waren uit Erbil, hoor.”
Opnieuw ging ik kort in discussie dat ik toch echt liever de waarheid sprak dan dat ik moest liegen, maar blijkbaar stond ik alleen in mijn mening, dus liet ik het erbij. Zoals haar man al had gezegd, at ik snel wat van de yaprax (gevulde groenten, ook wel dolma genoemd) die zij hadden klaar gemaakt en voegde me zo onopvallend mogelijk bij de rest die in de zitkamer zat.
Het oudere echtpaar, de jongste zoon die mij had verteld dat ik niet de waarheid mocht zeggen, zijn vrouw, mijn chauffeur en zijn ouders broer zaten er al. Plots vroeg de oude man aan mij waar we gegeten hadden. Vanuit mijn ooghoeken zag ik de jongste zoon, zijn vrouw en de broer van mijn chauffeur mij hoopvol en afwachtend aankijken.
“Och,” antwoordde ik zo nonchalant mogelijk, “een beetje hier en een beetje daar.”
“Wat hebben jullie gegeten dan?” wilde hij weten.
Een paar minuten ervoor had ik in de keuken had net Yaprax gegeten, maar ik had geen idee wat de oudste broer, bij wie we zogenaamd hadden gegeten, op het menu had staan.
“Eh… Ik ken de namen van de Koerdische gerechten nog niet zo goed,” probeerde ik mezelf uit de situatie te redden.
De jongste zoon, zijn vrouw en de broer van mijn chauffeur begonnen te lachen. Blijkbaar waren ze opgelucht dat ik hen niet verraden.
“Zijn jullie ook naar de kliniek geweest?” wilde de man nu weten.
De kliniek voor tandheelkunde die we in Erbil bouwden, was al voor een groot deel klaar, maar er moest ook nog veel gedaan worden. Regelmatig ging ik wel even er naartoe, maar nu was ik in werkelijkheid al een poosje niet meer geweest. Bovendien veranderde er zo snel iets, dat ik geen idee had hoe ver ze momenteel waren.
Ik knikte als antwoord op zijn vraag.
“Hadden ze de muren al wit gemaakt?” de man ging maar door en legde uitgerekend al zijn vragen bij mij neer.
“Ik geloof niet dat ik daar echt op gelet heb deze keer,” antwoordde ik.
De jongste zoon en zijn vrouw namen meteen het gesprek over, zodat zijn vader niet nog meer vragen bij mij zou neerleggen.