Nieuwjaarsdag brengen de tuinman, oppas, de kinderen en ik samen door in hartje Erbil. We rijden naar de binnenstad, wandelen door het centrum en de bazaar. Het is druk. Op de markt wordt van alles verkocht. Vlees, ingewanden, dierenkoppen, hersenen, snoep, noten, kruiden, kleding. Je kunt het bijna zo gek niet bedenken.
Mijn jongste, die net als mijn zoon in verband met Oudjaarsavond later dan anders op bed is gekomen, heeft deze eerste dag van het nieuwe jaar niet zo veel zin om te lopen. Bovendien klaagt ze dat ze honger heeft.
Zomaar ergens tussen de marktkraampjes valt ineens een restaurant op. Al Saadi restaurant, staat er geschreven.
Nog voor we iets besteld hebben, krijgen we al bouillonsoep aangeboden. We eten kebab, mijn jongste neemt er zelfs 3, meer dan ons allemaal.
(Impressies van Nieuwjaarsdag in Erbil)
Ondertussen ben ik al tijden bezig met het vinden van meer werk. Tenslotte hebben de scheiding (advocaat), de zomervakantie in Nederland en de aanstaande verhuizing een flink gat geslagen in mijn spaarpot. Ik krijg een soort van maandgeld, maar daarvan is het moeilijk rondkomen nu de prijzen zo zijn gestegen. Mijn huidige baan als mondhygiëniste levert mij daarnaast ook veel te weinig patiënten op. En andere klinieken beginnen te laat met werken. Ze openen hun deuren in de middag om tot laat in de avond door te gaan. In verband met de kinderen heb ik werk in de ochtenduren nodig, omdat zij dan naar school zijn. Eerder heb ik al besloten om mijn blik op het vinden van een nieuwe baan dan maar te verruimen. Het hoeft niet per se mijn eigen werkveld te zijn. Een nadeel voor mij is wel dat tegenwoordig voor de meeste banen van de werknemers gevraagd wordt dat ze Engels, Koerdisch en Arabisch beheersen, omdat er de laatste jaren steeds meer Arabieren (Irakezen, maar ook Syriërs en andere Arabisch sprekende mensen) naar Koerdistan zijn gekomen. Arabisch beheers ik niet. Ik ken misschien twintig woorden, maar meer dan dat zie ik er voorlopig niet van komen. Ik ben al blij dat ik de Koerden in drie verschillende dialecten kan begrijpen.
(Zonsondergang vanaf Massif over Erbil; Het Furry Cat Café in Erbil)
Het is de eerste week van januari. Ik richt me op de verhuizing en vrijwel dagelijks rijd ik met een volle kofferbak naar het nieuwe appartement om daar de spullen op orde te krijgen. Wanneer het water eindelijk wordt aangesloten, doe ik er in twee ochtenden zo’n vier uur over het servies en andere spullen in de keuken af te wassen.
Het is weer bijna tijd om de kinderen op te halen van school. Ik ga terug naar mijn auto die beneden in de parkeergarage staat. Halverwege kom ik een man tegen die ik van school ken. Hij komt maar af en toe op school, maar wanneer hij er is, lopen we wel eens samen over het schoolplein. Vaak vertelt hij me over de geschiedenis van Koerdistan of we bespreken de verschillen tussen Europa en hier.
“Wat doe jij hier?” vraag ik de man als ik hem zie.
Sinds enkele dagen werkt hij als supervisor voor een schoonmaakbedrijf in het nieuwe appartementencomplex, vertelt hij me. Hij heeft weinig tijd om te praten, maar ik vraag hem wel of hij een baan voor mij heeft.
Een paar dagen later tref ik hem weer. Deze keer heb ìk weinig tijd, want ik moet de kinderen weer van school halen en ben al aan de late kant. Twintig minuten hebben we een gesprek. Hij stelt me voor aan zijn team van 4 jonge Koerden, die de openbare ruimtes in het gebouw schoonmaken.
“Je mag morgenochtend starten,” krijg ik te horen.
“De jongens beginnen om 8 uur. Probeer hier meteen naartoe te komen als je je kinderen naar school hebt gebracht. Ik kom zelf rond een uur of 1. We werken door tot 4 uur, maar jij mag weg rond een uur of 2, half 3 om je kinderen weer te halen.”
En zo heb ik na maandenlang zoeken ineens een baan. Met de ideale tijden voor mij. Wel vragen ze de eerste tijd in verband met de drukte om ook op zaterdagen te werken. Dat is dan weer wat minder ideaal, maar je kan in het leven niet alles hebben. 😉
10 januari is mijn eerste werkdag als supervisor van het schoonmaakteam. Het team blijkt een groepje jongens uit hetzelfde dorp te zijn. Jongens die mijn kinderen hadden kunnen zijn. De jongste is 18, de oudste 22.
Ondanks deze soort van carrièreswitch spreken ze mij nog steeds aan als “doctor” en mijn collega-supervisor als “mamosta”, dat zijn eigenlijke beroep als docent aangeeft.
“Weet je dat je Bahdini spreekt?” vraagt de 18-jarige groepsleider van hun team.
“Jazeker,” antwoord ik.
“Waarom?” wil hij weten.
Wanneer ik uitleg van welke stam de vader van mijn kinderen is, lijken ze bijna verbaasd.
“Ze hoort bij een stam,” zegt de groepsleider tegen één van de andere jongens.
“Jullie niet dan?” vraag ik net zo verbaasd.
“Mijn moeder wel, maar mijn vader niet en dus ik ook niet, want kinderen horen in die zin bij de vader,” antwoordt er één.
Ook de anderen hebben geen echte stam meer, begrijp ik.
In de receptie van het gebouw ligt een prachtige marmeren vloer, waarin ook een bepaald metaal is verwerkt. Van een expert in marmeren vloeren begrijp ik enkele dagen later dat de combinatie metaal en marmer niet logisch is geweest. Hij zegt dat er hierdoor geen afsluitende laag over het marmer kan worden aangebracht, omdat dit het metaal aantast met als gevolg dat het marmer extra gevoelig blijft. Al snel blijkt dat de vloer inderdaad niet goed reageert op een van de schoonmaakproducten. Ik licht mijn collega-supervisor in. Hij komt langs. Evenals de directeuren van het bedrijf. We zullen de expert in vloeren moeten inschakelen om de vloer te herstellen. De komende twee dagen heb ik mijn handen vol aan de marmeren vloer in de receptie.
“Zodra deze behandeling wordt opgestart, mag niemand, maar dan ook werkelijk niemand er op lopen,” drukken mijn werkgever en mijn collega-supervisor mij op het hart.
Ik vertel de mannelijke receptionist om de liftdeuren met rood-witte tape af te sluiten.
“Ik denk niet dat dat nodig is,” antwoordt hij, “Als de liftdeuren open gaan, zeg ik wel dat ze naar P1 (de parkeergarage) moeten gaan.”
“Dat gaat niet werken. Jij kunt onmogelijk zes liftdeuren aan deze kant in de gaten houden en ook de ingang van de receptie,” voorspel ik.
De man gaat akkoord en komt terug met tape. Samen met een jongen van ons team plakt hij het tape in twee rijen voor de liftdeuren langs. Het duurt niet lang of de eerste mensen komen al onder de tape door, zoals ik al vermoed had. Geïrriteerd plak ik een derde rij van de tape voor de lift op nog lagere hoogte vast. Je zou het niet voor mogelijk moeten houden, maar alsnog kruipen twee vrouwen, notabene die van de receptie, door de tapelinten. Van de andere kant, bij de ingang die inmiddels ook is afgesloten met twee lijnen van hetzelfde tape, komen twee mannen onder het lint door en lopen over de marmeren vloer.
“Je mag hier niet lopen. De receptie is afgesloten, omdat we bezig zijn met een behandeling van de vloer,” zeg ik tegen de laatste man, die ik nog niet eerder heb gezien.
“Maar ik ben manager hier,” geeft hij mij als antwoord.
“Ook managers mogen hier nu niet overheen lopen,” vertel ik hem.
De man mompelt een verontschuldiging.
Terwijl ik druk bezig ben de mensen uit de receptie te weren, is de mannelijke receptionist al een poosje nergens te bekennen. Maar hij loopt wel vaker in en uit, want volgens mij is hij ook het hoofd van de bewaking. Ik sta vlak bij de liften op nog onbehandelde vloer als ik een man met een verband rond zijn hoofd onder de tape door zie buigen.
“De receptie is afgesloten,” roep ik naar de man en ik zwaai met mijn armen als gebaar dat hij niet onder de linten door moet kruipen. Verbaasd komt hij weer omhoog. Nu pas herken ik hem. Het is de receptionist.
“Wat is er met jou gebeurd?” vraag ik, terwijl ik met moeite mijn lach kan onderdrukken.
Het schijnt dat één van de bouwvakkers iets op zijn hoofd heeft laten vallen. De arme man. Hij ziet er niet uit met dat enorme witte verband dat om zijn hele kruin is gebonden. Maar het medelijden dat ik enerzijds heb, weerhoudt mij er niet van in de lach te schieten als ik toevallig in zijn richting kijk. En ik ben duidelijk niet de enige. Wanneer de groepsleider van ons team mij toefluistert dat de receptionist eruit ziet alsof hij een dak op zijn hoofd heeft, barsten we beiden in lachen uit. Ook een andere jongen grinnikt mee.
Omdat ik het team verspreid over het gebouw heb ingedeeld, moet ikzelf regelmatig met de lift om hun werk over de verschillende verdiepingen te controleren. Ik stap in de lift, de deuren sluiten en de lift komt in beweging, wanneer ineens de stroom uitvalt. De lift maakt een schokkerige beweging en valt voor mijn gevoel nog zo’n 10 a 20 cm naar beneden. Alleen een klein lampje blijft branden. Ik ben niet zwaar claustrofobisch, maar ik kan ook niet zeggen dat ik me echt comfortabel voel in een opgesloten lift. Ik besluit rustig te blijven. Internetbereik is in het hele gebouw heel slecht (dat belooft beter te worden) en in de liften praktisch afwezig. Na ongeveer een minuut of 2 druk ik even op het alarmknopje. Ik hoor mensen praten. De stemmen klinken als de jongens van ons team, maar niemand reageert. Juist omdat ze niet reageren, maar op zachte toon rustig doorpraten, vermoed ik dat ze vast zitten in één van de andere liften. Zo af en toe druk ik nogmaals kort op het alarmknopje. Ik wil ook niet meteen te dramatisch overkomen.
Zo’n vijf minuten gaan voorbij in de halfduistere lift als eindelijk de lampen weer aanspringen en de lift opnieuw in beweging komt. Het voelt alsof ik nog een halve meter omhoog ga, voordat de liftdeuren zich weer openen. Ik stap de lift uit en zie één van de jongens van het team druk bezig met poetsen van de muren naast de liften, terwijl hij praat met één van de andere jongens die verderop een deurkozijn staat schoon te maken.
Met een brede glimlach draait hij zijn gezicht naar mij en zegt: “Jij had haast uit de lift te komen, zeg!”
Een paar dagen later zit ik opnieuw vast in de lift. Het is na 1 uur in de middag. De pauze is net afgelopen. Mijn collega-supervisor is gearriveerd en blijkbaar heeft hij het team naar andere locaties in het gebouw gestuurd, zonder mij in te lichten. En zo ben ik op zoek naar mijn team. Dat valt niet mee in een appartementencomplex met 31 normale verdiepingen, 1 duplex-verdieping (een soort penthouse) en 4 parkeeretages en de begane grond. En dat in de twee torens waar we nu aan het werk zijn. Net als ik weer in de lift zit, valt opnieuw de stroom uit. Ik reken op vijf minuten. Dat duurde het de vorige keer ook. Maar na vijf minuten is het nog steeds donker in de lift. Ik ga op mijn hurken tegen de wand zitten en begin uit verveling een spelletje te spelen op mijn telefoon. Een minuut of tien later bel ik mijn collega-supervisor met het lokale netwerk. Wonder boven wonder krijg ik hem aan de lijn, want ook dat bereik is erg slecht.
“Waar is het team?” vraag ik.
Hij geeft me het nieuwe plan door.
“Waar ben jij?” vraagt hij.
“Oh, ik zit al ruim een kwartier in de lift vast,” antwoord ik nonchalant.
Ik hoor een zacht gegrinnik aan de andere kant van de lijn.
“Volgens mij zijn ze wel al bezig met de elektriciteit. Nog even volhouden,” zegt hij.
“Ik zal wel moeten, he?” lach ik nu terug.
Naarmate de week vordert, krijg ik steeds meer zicht op mijn werk, hoewel het schema nogal eens wordt aangepast. Het valt niet mee met vier man een pas opgeleverd flatgebouw schoon te maken. Vooral het feit dat de bouwvakkers hun troep vaak achterlaten en de bewoners die langzaam aan binnensijpelen hun afvalzak wel eens op de verkeerde plek willen laten slingeren, kost extra tijd. De hoofdopzichter heeft al laten weten dat er geen afval voor de deuren mag blijven staan en ook niet op andere plekken in de hallen. Voorlopig moet het op P1 (de eerste parkeerverdieping) worden verzameld.
Op de bouwvakkers heb ik weinig grip. Vaak vinden we hun achtergelaten dozen vol met lege silicone tubes of ander bouwafval pas als zijzelf al weg zijn. De bewoners spreek ik tegenwoordig aan. De ene, een Arabische vrouw, beweert in half Engels half Arabisch dat de hoofdopzichter van het complex haar heeft gezegd dat mensen het wel komen weghalen. Ik leg haar uit dat ze het toch echt zelf zal moeten doen.
Een andere bewoner, een Koerdische man, meent eerst dat het achtergelaten roze afvalzakje niet van hem komt, maar bij nader inzien, herkent hij de granaatappels die hij eerder heeft gegeten. Misschien heeft zijn medebewoner de zak buitengezet, geeft hij aan. Braaf neemt hij zijn zakje eerst mee naar binnen en nodigt vervolgens mij uit voor een kopje thee in zijn appartement. Beleefd sla ik af.
“Dank je wel, maar ik ben aan het werk, dus ik moet weer verder.”
Op een ochtend laat mijn collega-supervisor mij weten dat ik iemand van het team naar de bovenste verdieping moet sturen om zo verdieping voor verdieping naar beneden te werken en al het achtergelaten afval weg te halen.
“Ik heb momenteel niemand over,” antwoord ik, “Ik heb iedereen nodig op de plekken waar ze nu staan.”
“Het afval moet weg. Maakt niet uit wie je stuurt,” appt hij me terug.
“Weet je wat? Ik zal het zelf doen,” antwoord ik.
Hij sputtert tegen. Vindt het absoluut niet kunnen dat ik als supervisor dat werk doe. “Maar het werk van het team loopt steeds enorme vertraging op, doordat ze voortdurend van hun werk worden weggeroepen om naar een andere plaats te gaan,” antwoord ik mijn collega.
En zo sta ik even later boven in het gebouw, controleer alle gangen en kasten op achtergelaten afval, dat ik in één van de liften verzamel. Anderhalf uur later kom ik eindelijk aan in de parkeergarage. Inmiddels is er nog maar een klein stukje vloer over waar ik kan staan. Ik maak een foto van mijn verzameling en stuur deze naar de hoofdopzichter met het verzoek nog strenger op te treden tegen afval, omdat ons werk onnodig vertraging oploopt.
Mijn eerste werkweek is nog niet eens voorbij als ik word gevraagd nieuwe werknemers te vinden. Het team moet uitgebreid worden, want we hebben meer mankracht nodig. Een dag later heb ik drie Bangladeshi mannen gevonden, die ook meteen voor sollicitatie mogen komen en nog een dag later mogen starten met het werk.
Tussen de middag hebben we een uur pauze. De eerste paar dagen heb ik nog water en elektriciteit in mijn appartement, maar omdat ik er nog niet officieel woon, wordt dat voorlopig weer afgesloten. Ik vraag mijn collega-supervisor of ik eten van het werkrestaurant mag halen. Dat is geen probleem, behalve dat het vol zit met mannen. Grotendeels bouwvakkers die nog de flatgebouwen naast onze toren aan het bouwen zijn. Eigenlijk is het al heel vooruitstrevend dat ik als vrouw dit werk doe tussen al die bouwvakkers en andere mannen. De enige andere werkende vrouwen die ik hier heb gezien, zijn twee jonge meiden die op de receptie van onze toren zitten en een Arabische vrouw die werkt voor een bedrijf dat meubels levert en kantoor heeft in één van de appartementen op de derde verdieping. Zij blijven hoofdzakelijk op hun eigen plek, maar ik ben voorlopig de enige vrouw die me al zoveel heen en weer moet verplaatsen in ons appartementencomplex en op de bouwplaats. Maar zelfs voor mij gaat het een stapje te ver om tussen alleen maar mannen in het restaurant plaats te nemen.
“Weet je wat we doen?” oppert de groepsleider van mijn team, “Jij gaat gewoon naar jouw appartement en ik breng eten uit het restaurant naar je toe.”
Een prima oplossing, vindt ook mijn collega-supervisor. Twee dagen lang brengt hij netjes mijn eten boven bij mijn deur. Op de ochtend van de derde dag zie ik de man van het water. Ik herken hem, want hij is eerder al eens bij mij geweest, toen ze het water hadden aangesloten en één van mijn wc’s bleef doorlopen.
“Heb je een probleem met je water?” vraagt hij mij in het voorbijgaan.
“Behalve dat ik helemaal géén water heb,” antwoord ik.
De man loopt met mij terug naar een kastje in de muur waar blijkbaar de waterleidingen verstopt zijn. In één oogopslag ziet hij dat mijn water is afgesloten en draait de kraan voor mij open.
“Ga even controleren, alsjeblieft,” zegt hij.
Sindsdien is ook dat probleem opgelost. Iemand anders is blijkbaar zo aardig geweest om de elektriciteit weer aan te zetten, want ook dat werkt weer, zodat ik nu in de pauze een echte Hollandse cup-a-soup kan nemen en eventueel een kopje thee of oploscappuccino. Ondanks dat de tijdelijke gebreken weer zijn opgelost, brengt de groepsleider me zo nu en dan (op mijn verzoek) nog steeds eten uit het restaurant, omdat ik de eerste dagen simpelweg geen tijd over houd om eten te koken.
(Eten uit het werkrestaurant)
Op een ochtend sta ik met twee jongens van mijn team in de receptie wanneer één van de eigenaren van het appartementencomplex binnenkomt. Hij is Koerd, maar spreekt ook Duits. Hij blijft even staan en zegt: “Ik heb heel lovende woorden over jou gehoord. Je bent heel actief in je werk, zeggen mensen tegen mij.”
Een paar dagen later tref ik de man weer. Nu op zijn kantoor op de tweede verdieping van het pand. Zijn dochter is tandarts, weet ik al van eerdere gesprekken met hem.
“Waarom ga je niet met mijn dochter werken? Eigenlijk is het zonde dat je hier aan het werk bent.”
Ongeveer een week voor ik begon aan mijn werk als supervisor heb ik dezelfde man mijn cv gegeven en gevraagd het aan zijn dochter te geven. Daar is niets uitgekomen. Misschien is hij van gedachten veranderd nu hij goede verhalen over mijn werk heeft gehoord. Om eerlijk te zijn, twijfel ik enigszins. De klik met het team is echt goed is en met mijn collega-supervisor en werkgever kan ik goed overweg. Wanneer ik later die dag mijn werkgever inlicht over het gesprek en zeg dat ik het team niet wil laten vallen, moedigt hij me aan wel heen te gaan.
“Misschien kun je het combineren met ons werk?” oppert hij.
Op zich zijn mijn werktijden fulltime. Voorlopig 6 dagen per week. Maar ze zijn inderdaad soepel als het om mijn werk gaat. Ik heb de vrijheid tussendoor even van het werk weg te gaan. Ook de keer dat eindelijk mijn eetstoelen en bank terecht waren bij het transportbedrijf en ik ze kon ophalen. Niemand doet moeilijk wanneer ik zeg dat ik even weg moet.
“Dat ligt volledig bij jou. Jij bepaalt,” krijg ik standaard als antwoord terug van mijn collega-supervisor.
En wanneer ik mijn werkgever inlicht, krijg ik een soortgelijk antwoord: “Jij bent niet als de schoonmakers. Zij moeten werken op de tijden dat ze aanwezig zijn, maar jij bent eigen baas. Beschouw het als je eigen bedrijf. Als je tussendoor weg moet om je eigen dingen te doen, moet je gewoon gaan.”
In de tussentijd zijn ook mijn oudste en jongste dochters jarig. De oudste wordt 21, maar viert haar verjaardag in Nederland, waar mijn tweede dochter kadootjes en een taart voor haar oudere zus heeft gehaald. De jongste wordt 9. Eigenlijk zou hun vader voor de verjaardag terugkomen, maar in verband met gebrek aan een vervanger, moeten we het deze dag zonder hem vieren. Ook de kado’s zou hij meenemen, zodat ik nu de avond voor haar verjaardag hen naar Family Mall breng en daar o.a. nieuwe kleren voor de beide jongsten koop.
Het weekend na haar verjaardag besluiten we naar Erbil Zoo te gaan. We zijn er nog nooit geweest en ik wil haar toch een beetje het gevoel van een verjaardag geven. Het is een redelijk groot park. De grootste dierentuin van Koerdistan-Irak en Irak en één van de grootste van het Midden Oosten. Voor een meerprijs (van 25.000 id (zo’n 16 euro), inclusief inzittenden) mag je de auto mee het park innemen. Voor sommige dingen, zoals een soort mini-Erbil, een vogeltuin, het dino-park, de zip-line (waar de kinderen aan een touw over het park zweven en weer terugkomen op dezelfde plaats) en de safari moet je een extra bedrag betalen, maar het is de moeite waard. Op diverse plekken in het park zijn kleine verkooppunten waar voer voor de dieren wordt verkocht. We zien een kat op zijn dooie gemak in het berenverblijf wandelen (bij navraag blijken de kat en de beren aan elkaar gewend te zijn), een medewerker die met een chimpansee op zijn arm door het park loopt en in de safari-tuin steken de dromedarissen hun koppen zo ver door onze geopende autoramen dat ze in no-time alle sla hebben opgeslokt. Mijn jongste dochter die op de achterbank zit, verdwijnt uit mijn gezichtsveld als van beide kanten twee enorme dromedariskoppen tot het midden van onze achterbank komen.
(Erbil Zoo)
De laatste dagen van januari haal ik nog wat meubels uit het oude huis en laat ze overbrengen naar mijn nieuwe appartement. De avond van te voren hebben de tuinman, oppas en ik alles al klaargezet en de volgende ochtend staat de man die ik heb gevraagd het naar mij toe te brengen met zijn kleine vrachtwagentje op de stoep. Op mijn verzoek neemt hij de tuinman mee naar mijn nieuwe appartement waar hij mij helpt alle meubels te plek te zetten.
In het nieuwe huis woon ik veel kleiner, zodat mijn kinderen nu een kamer moeten delen. Als afscheiding tussen hun bedden heb ik besloten twee Kallax-boekenkasten rechtop te plaatsen. De boekenkasten zijn open, maar om de kinderen iets meer hun eigen plekje te kunnen geven, gaan de tuinman en ik na schooltijd naar de bazaar om twee witte platen op maat te laten zagen en deze als achterwand voor de kasten te gebruiken.
Langzaam maar zeker is mijn appartement zo goed als klaar. Ik koop een nieuwe koelkast en een kluis. Toch wel dingen die belangrijk zijn. De televisie moet nog worden aangesloten en ook de gordijnrails hangen nog niet, maar gelukkig zijn de ramen vrij donker, zodat we zolang we geen lichten aandoen, vrijwel geen inkijk hebben in de slaapkamer van de kinderen. Mijn slaapkamer en de woonkamer hebben vrijwel geen inkijk. Met een appartement op de 31ste verdieping heb je gewoon niet zo heel veel buren.
(Uitzicht van mijn nieuwe slaapkamerraam)