Routegegevens:
Heenreis: Per auto via Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Italië (per schip van Venetië naar Izmir), Turkije en Koerdistan-Irak.
Terugreis: Per auto van Koerdistan-Irak naar Turkije. Per vliegtuig van Turkije naar Nederland.
***
Waar we onze eerste reis naar Koerdistan nog “gewoon” met het vliegtuig waren gegaan, besloten we deze zomer de reis Nederland-Koerdistan per auto te maken. In 1999 waren de regels qua auto invoeren in Koerdistan wat soepeler dan vandaag de dag, en in die tijd gebeurde het regelmatig dat Koerden vanuit Europa met de auto naar Koerdistan reden om vervolgens daar de auto te verkopen.
Ons oog viel op een grijze Mercedes. We voorzagen de auto van een exportkenteken en regelden alle benodigde papieren om te kunnen vertrekken. Daags voor de reis kregen we echter problemen met de ventilator. De thermostaat liep op tot honderdtwintig graden Celsius. Een dag later en vijfhonderd gulden aan onkosten armer vertrokken we laat in de middag alsnog richting Koerdistan.
We stippelden de route uit met behulp van een wereldatlas. Tegenwoordig kun je gebruik maken van GPS-systemen en praktisch zonder nadenken op de bestemming arriveren, maar de papieren wereldatlas blijft mijn grote favoriet. Het gevoel van vrijheid om die atlas open te slaan, onderweg pas te bedenken welke landen en steden je wilt doorkruisen, met een pen in de atlas elke paar uur de gewenste route aan te strepen; dat gevoel is fantastisch! En dus gaat de wereldatlas bij ons op dergelijke reizen nog steeds mee in de auto.
Maar eerlijk is eerlijk. De wereldatlas is heel handig op de langere routes om van stad naar stad en van land naar land te rijden, maar totaal nutteloos als je precieze straten in een binnenstad zoekt. En zo gebeurde het dat het al elf uur in de avond was geweest, toen we middenin het Duitse Munster arriveerden….. en verdwaalden. We reden heel wat rondjes door de stad tot we uiteindelijk een klein bordje vonden dat de weg naar Wuppertal aanwees.
Inmiddels was het al laat en we brachten de nacht door in de auto. Ik rustte totaal niet uit op de autostoel die niet voldoende achterover gezet kon worden, maar ik genoot met volle teugen van het eenvoudige leven.
Eigenlijk had ik nog steeds nul komma nul reiservaring. Met mijn ouders was ik wel eens twee stappen de grens met Duitsland over geweest, toen we naar Leer gingen. Met school was ik met kamp naar België en Frankrijk geweest en een half jaar eerder was ik via Turkije naar Koerdistan-Irak gegaan. Dat was alles wat ik van de wereld had gezien en ik vond het prachtig door alle voor mij nog onbekende landen met ieder hun eigen landschap en klimaat te reizen.
Via Oostenrijk reden we door naar Venetië in Italië om vanaf daar het schip naar Turkije te nemen. Ik bleef in de auto wachten, terwijl hij de kaartjes voor het schip regelde. Ik verbaasde me erover dat Venetië zo vanaf de parkeerplaatsen bij de haven waar wij stonden helemaal niet voldeed aan het beeld dat ik van Venetië had. Misschien bevonden we ons aan de verkeerde kant van de stad, maar ik zag slechts één rij huizen dat mij deed denken aan het typische Venetië-beeld. Kleine huisjes in roze, gele en blauwe kleuren langs een smal straatje en uitkijkend over het water. Met ruim negentwintig graden was het buiten heerlijk weer, maar de kleine bootjes deinsden heftig heen en weer op het water.
“Neem maar niets mee naar boven,” zei hij, nadat we de auto onderin het schip hadden geparkeerd en de auto verlieten om naar het bovendek te gaan, “we komen zo terug en dan halen we wel wat spullen op.”
“Kunnen we dan nog bij de auto komen?” vroeg ik en nam voor alle zekerheid mijn witte tasje met lenzenvloeistof en het lenzendoosje mee naar boven.
Hij was ervan overtuigd dat de deuren naar de autodekken open zouden blijven, maar toen we even later terug kwamen om de rest van onze nodige spullen op te halen, stonden we voor een vergrendelde deur. We hadden niets bij ons en we zouden drie nachten op het schip moeten blijven. Ik wilde zo graag douchen, maar die behoefte verdween spontaan bij de wetenschap dat ik dan alsnog mijn vieze kleren aan zou moeten trekken.
Die avond stormde het op zee. Via personeel, dat wij hadden aangeklampt, waren we wel bij de kapitein van het schip gekomen die op dat moment in het controlecentrum stond, maar het was geheel terecht dat hij geen tijd had voor ons.
Ik sliep erg slecht die nacht. De autostoel had vele malen beter gelegen dan de fauteuils die in deze ruimte stonden. We hadden alleen tickets voor twee van deze stoelen gekocht, dus we hadden geen andere keus dan òf op de fauteuils òf op de grond. De fauteuils leken een beetje op luxe vliegtuigstoelen. Ze konden slechts een paar centimeter achterover. Privacy een ongekend begrip in deze ruimte. Er waren minimaal nog dertig anderen, die zich waarschijnlijk net als ik een breuk op de fauteuils lagen.
Ik was blij dat het ochtend was. Aangezien we nog steeds niet bij onze spullen in de auto hadden gekund, klopten we aan bij de dokter van het schip. Een vriendelijke en behulpzame man met zwart haar. Ik had geen idee of hij nu Turks of Grieks was, want zoveel kennis van andere volken had ik niet. We hadden bedacht dat als ik zou zeggen dat mijn lenzenspul nog in de auto zat, we wellicht wel toegang zouden krijgen tot de autodekken en dus wat bagage mee naar boven konden brengen.
En zo moest ik liegen tegen de aardige scheepsarts. Ik vertelde hem dat ik mijn lenzen die nacht niet uit had kunnen doen, omdat onze spullen nog in de auto zaten. De arts wilde mijn ogen onderzoeken. Waarschijnlijk om te zien of ik een ontsteking of een ander oogprobleem had gekregen. Ik deinsde terug en ging half achter mijn vriend staan; bang dat de arts aan mijn ogen kon zien dat ik loog. Vermoedelijk dacht de arts dat ik of erg verlegen was of dat ik met een islamitische man naast mij niet aangeraakt wilde worden door een mannelijke arts, want hij drong niet verder aan. Daarentegen zorgde hij er wel voor dat we alsnog bij onze bagage konden.
De nacht erna onweerde het. We zaten op het onderdek en keken naar de bliksemschichten die de grond of de zee aan de horizon leken te raken.
Het slapen op de fauteuil wisselde ik af met slapen op de grond tussen de fauteuils. Op de grond gebruikte ik een vies t-shirt met een korte broek als kussen en mijn dunne trainingsjasje als deken. Die nacht sliep ik iets beter, maar alsnog hield ik er in de ochtend een flinke rugpijn aan over. Ik benijdde de mensen die een redelijk plaatsje op de grond hadden veroverd, omdat mijn plek op de grond tussen de fauteuils veel te krap was.
De nachten op het schip waren koud. De airconditioning deed volop zijn werk. Ik vroeg me af of het een stille hint van het personeel was dat passagiers beter een hutje hadden kunnen huren.
Op het hele schip heerste een ongedwongen sfeer. Vermoedelijk doordat wij net als vele anderen zonder privacy in openbare ruimtes sliepen, begon de schaamte een beetje te vervagen. Overal waar je ’s ochtends liep, lagen mensen te slapen. In het gangpad, bij de trappen, op de bankjes in het restaurant. Zelfs buiten in de ligstoelen bij het zwembad.
Er leek een ongeschreven regel te zijn. Passagiers sprak je het beste aan in het Duits, het personeel in het Engels. Zo leerden we langzamerhand wat mensen kennen. We maakten kennis met een Koerdische man van een jaar of veertig, misschien vijftig jaar oud. Hij reisde samen met zijn zoon. Er was ook een Syrische man die min of meer met ons optrok.
Het was de tweede dag, waarop we onze paspoorten terugkregen van het personeel. Deze hadden we aan het begin van de vaart moeten afstaan. De namen werden voorgelezen, maar in de meeste gevallen leek de uitspraak amper op wat het echt moest zijn, zodat je nog enige moeite moest doen je eigen naam en paspoort te herkennen.
De laatste middag op het schip. Het was warm. Zo rond de dertig graden. Net als sommige medepassagiers bevonden wij ons op het achterdek. Plotseling hoorde ik het lawaai van een straaljager achter mij. Intuïtief draaide ik me om, omdat het geluid veel sterker was dan wat je normaal verwacht van een straaljager. Met enorme snelheid raasde een straaljager vlak boven het water. Het kwam recht op ons af en net voor het ons schip bereikte, trok het scherp, maar vloeiend omhoog, zodat hij ons op enkele meters na miste. Het ging te snel om bang te worden. Ik denk dat ik eerder verbaasd was.
“Waarom deed die piloot dat?” vroeg ik mij hardop af.
“Misschien is het een verkenningsstraaljager van Griekenland?”
Ons schip voer de Turkse vlag en er was wat spanning tussen Griekenland en Turkije op dat moment.
Tegen de avond vernamen we dat het avondeten deze keer vervroegd zou worden opgediend. Ik stond als een van de eersten in de rij voor het eten. Zo’n dertig mensen waren mij voor, maar minstens tweehonderd mensen stonden achter mij. Doordat we vroeg klaar waren met het eten, veroverden we een mooi plaatsje op het voordek.
Het was rond half negen. We hadden het Kanaal van Korinthe in Griekenland bereikt. Dit kanaal is zo smal dat het schip de motoren moest uitzetten en door een veel kleiner bootje door het kanaal getrokken zou moeten worden. Een waar spektakel en absoluut het mooiste deel van welke cruise dan ook die ik ooit heb gedaan! Op sommige plaatsen was het kanaal zo smal en waren de rotswanden zo dichtbij dat ik het gevoel had dat ik de rotsen bijna aan kon raken als ik mijn armen over de reling zou strekken.
Op de oever stonden mensen naar ons te zwaaien. We zagen palmbomen en witte huisjes, zoals je die zoveel ziet in Griekenland. Links stond een kazerne. Zes kilometers lang genoten we van de tocht door het smalle kanaal. Ruim anderhalf uur duurde dit korte stukje, zodat het al bijna donker was toen we het kanaal uitvoeren. Diverse lichtjes aan beide kanten op het Griekse land lieten een gezellige indruk achter. De sfeer was goed. Velen liepen na afloop naar het dek aan de zij- en achterkant van het schip en bestelden nog een drankje.
Half zes in de ochtend werd ik wakker van de geluiden om mij heen. Diverse passagiers pakten hun spullen bij elkaar. Ik besloot te gaan douchen.
Vroeg in de middag arriveerden we in Izmir, Turkije. De douaniers in Turkije deden moeilijk over het geld dat we moesten betalen voor het visum. Een visum kostte twintig gulden per persoon en de douaniers wilden per se een briefje van twintig, hoewel die niet eens bestonden. We gaven hem twee briefjes van tien gulden en eentje van vijfentwintig. In eerste instantie weigerde de douanier het briefje van vijfentwintig aan te nemen. We probeerden de man duidelijk te maken dat hij de vijf gulden aan wisselgeld mocht houden. Uiteindelijk smeet hij het geld ondankbaar zijn la in.
We waren nog steeds samen met de Koerdische man en zijn zoon en de Syrische man, die we op het schip hadden leren kennen, maar nadat we ergens samen nog gegeten hadden de volgende ochtend besloten we allemaal apart verder te gaan.
Met de auto door Turkije, als je van het noordwesten komt en naar het zuidoosten moet, ben je al gauw een etmaal kwijt. Met regelmaat reden we op snelheden van honderdzestig kilometer per uur.
Zes dagen na ons vertrek uit Nederland, arriveerden we eindelijk in Koerdistan-Irak. Het was erg warm met temperaturen van rond de vijfenveertig graden.
Opnieuw werden we opgewacht bij de grens. Ze brachten ons naar de beroemde en historische Dalal brug in Zakho. Een exacte datum van de oorsprong van deze brug is mij niet bekend, maar ik begreep dat hij waarschijnlijk uit de Abbasiden Periode stamt, wat zo rond de achtste tot en met de dertiende eeuw was.
Er waren veel mieren in de slaapkamer. Mieren die minstens drie keer groter waren dan die ik in Nederland had gezien. Alsof je ze door een microscoop aan het bestuderen was. Het deed me een beetje denken aan de prehistorie waar bepaalde diersoorten ook vaak vele malen groter waren dan dat ze vandaag de dag zijn.
Elke dag kwam veel bezoek bij het huis waar wij verbleven. Vooral met de kinderen kreeg ik een goede band. Een aantal van hen was rond mijn leeftijd en een had zelf al kinderen, maar er waren ook een paar van tot een jaar of tien. Zij leken het erg interessant te vinden dat er een westers meisje als ik in het huis sliep. Vrijwel altijd waren meerdere van de jongens en meisjes in mijn buurt. Ze hadden er overduidelijk lol in dat zij Koerdisch spraken en ik niet. Met hun zeeën van tijd en tomeloze energie wezen ze alledaagse voorwerpen in en rond het huis voor mij aan en herhaalden net zo lang de Koerdische woorden tot ik ze onthouden had. Panjara voor raam, darga voor deur, diwar voor muur, mafur voor vloerkleed, kanafa voor bank. Zo kregen tientallen voorwerpen een Koerdische benaming en langzamerhand onthield ik de nieuwe woorden. Hun eenvoudige, maar waardevolle lessen zorgden ervoor dat ik na verloop van tijd het eerst met de kinderen kon communiceren. Door de jaren heen, naarmate mijn Koerdisch verbeterde, kon ik met steeds oudere mensen spreken. Maar nog steeds heb ik met deze jongens en meiden, die nu volwassen zijn geworden, een heel goede band.
Toch vond ik het ook wel wennen aan de weinige privacy die ik in Koerdistan had. Als kind had ik vrijwel altijd in mijn eentje op mijn slaapkamer gezeten, dus ik was gewend om alleen te zijn. Maar de familie bestond uit tientallen mensen en er was eigenlijk altijd wel iemand in mijn buurt. Het was absoluut goedbedoeld, want zelfs de kinderen hielpen me met het wassen van mijn kleren, het dragen van mijn tas, het halen van water als ik dorst had en ze bleven zelfs voor de toiletdeur staan als ik toevallig nodig moest. Zij gingen ervan uit dat ik bang zou zijn om in mijn eentje naar het toilet te gaan dat zich vrijwel altijd buiten in de tuin bevond. Ik vond het juist lastig om met iemand voor de deur mijn behoefte te doen.
Soms had ik echt even privacy nodig. Gewoon om me even weer “op te laden”. Op die momenten trok ik me terug in de slaapkamer en dan kwam ook niemand me storen. Hooguit riepen ze mij bijvoorbeeld voor het eten.
Ik had een heerlijke tijd in Koerdistan, maar moest ook wennen aan bepaalde dingen. Zo moest je opstaan als iemand de kamer binnenkwam of verliet. De hygiene liet vaak te wensen over en er waren veel insecten die je uit je slaap hielden. Vooral op de nachten dat we door de hitte en het gebrek aan elektriciteit in de tuin gingen slapen. Tijdens deze zomer had ik nog wel eens moeite met de warmte in combinatie met de ongeschreven kledingcodes. Een korte broek aantrekken, zelfs eentje die tot mijn knieën kwam, zat er niet in. Een T-shirtje mocht wel en daar maakte ik dankbaar gebruik van. De meisjes en vrouwen in de familie gingen alleen de straat op in een soort lange zwarte jas en ze droegen buiten altijd een hoofddoek. Binnenshuis hadden ze hun Koerdische jurken aan. Een lange vormeloze jurk van een stof die elke kleur kon hebben, met of zonder glitters. De slierten aan de mouwen werden achter onder op de rug aan elkaar geknoopt. Daaroverheen droegen ze een kort mouwloos vestje of juist een lange mantel met mouwen. Onder de jurk die vaak van een doorzichtige stof was gemaakt, werd een pofbroek en lang hemd gedragen. De lange zwarte sierlijke hoofddoek werd alleen in het bijzijn van mannen gedragen, die niet tot de familie behoorden. Bij de mannen die wel familie waren, waren ze veel vrijer in de omgang en lieten ze vaak hun hoofddoek af of los over hun schouders hangen.
Ondertussen deed de familie haar uiterste best om het mij zoveel mogelijk naar mijn zin te maken in Koerdistan. Ik werd met regelmaat meegenomen naar de ijssalon, waar we ijs met pistachenootjes aten. Op een dag kwam een van de jongemannen zelfs thuis met een babykatje dat hij op zijn werk had gevonden. Daarnaast werden we vaak uitgenodigd bij familie om te komen eten. Dan zat je met twintig of dertig mensen rondom een kleed op de grond in de tuin of in het huis. Lantaarntjes aan voor wat extra licht als er zoals gebruikelijk weer eens geen stroom was. Het kleed waarop het eten werd gebracht was door het aantal bezoekers meterlang, maar elke plek werd benut en volgestopt met eten. Vaak minstens twee of drie soorten complete gerechten werden opgediend in diverse schalen.
Het enige contact dat ik met mijn ouders in Nederland kon opnemen, was via de faxwinkel. “Dunia for International Communication” stond er op hun visitekaartje. Ik moest er wel voor zorgen dat ik met zwarte pen schreef. Anders was het amper leesbaar. Elke paar dagen faxte ik mijn belevenissen naar mijn ouders. Als zij een fax voor mij hadden gestuurd, kwam dat bij dezelfde faxwinkel aan. Bovenaan het papier hadden ze duidelijk mijn naam geschreven en een telefoonnummer waar we op te bereiken waren.
Het was de eerste week van augustus. Een van de vrouwen zou mij Koerdisch leren. Ik schatte haar een paar jaar ouder dan ik. Een mooi, lief en rustig meisje. Zij was een van de drie mensen, die ik had ontmoet, die redelijk Engels spraken en nu deed ze haar uiterste best om mij het Koerdisch te leren. Ik werd bij haar gebracht en als ik dan na een paar uurtjes weer thuis was, leerde ik de woorden en zinnen uit mijn hoofd. De volgende dag overhoorde ze mij. Natuurlijk kostte het leren van deze taal me enigszins moeite, omdat het totaal niet verwant is aan talen die ik al wel sprak, zoals het Nederlands, Engels, Frans en Duits. Er was letterlijk geen touw aan vast te knopen, want niets leek op een bekend woord met eenzelfde betekenis.
Na een week werden de lessen overgenomen door een Koerdische man. Hij was leraar Engels en leerde mij Bahdini (het dialect dat de familie sprak) en Sorani (een totaal ander dialect) door elkaar. Ik volgde de lessen in onze slaapkamer, omdat daar een van de weinige plekken was waar het rustig was. Natuurlijk hoorden een man en vrouw, die geen familie waren, niet samen in een aparte kamer te zijn en zo vergezelde een jongen ons elke les.
De eerste les ging bijzonder traag naar mijn idee. Slechts enkele zinnetjes kwamen op papier. Dat schoot niet op zo. De volgende ochtend vroeg de leraar wat ik van zijn manier van lesgeven vond.
“Ik vind het leuk om Koerdisch te leren, maar ik wil het graag wat sneller doen,” antwoordde ik verlegen.
Hij gaf meteen gehoor aan mijn verzoek en vanaf dag twee leerde ik in rap tempo Koerdisch.
“Dus wat is de heer des huizes: een piramerd (oude man) of pirajn (oude vrouw)?” vroeg de leraar mij nadat hij me net het verschil had uitgelegd tussen beide.
Ik aarzelde even en antwoordde: “Piiii-raaaa-jn!” maar had meteen in de gaten dat ik het foute antwoord had gegeven.
De leraar en de jongen kwamen bijna niet meer bij van het lachen.
In dezelfde tijd bezochten we familie van de leider van de KDP. Hij kwam op mij over als een spontane en sympathieke man. Hij sprak goed Engels en had al veel van het buitenland gezien. Er volgde een gesprek waarin hij wilde weten hoe we Koerdistan ervoeren.
“Denk je dat je in Koerdistan zou kunnen blijven wonen?” vroeg de man mij.
“Dat denk ik wel, maar dan zou ik wel in een eigen huis willen wonen en niet, zoals hier vaak gebeurt, bij familie in,” zei ik eerlijk.
In de ochtend van 12 augustus vertrokken we naar Diyana, een stadje vlakbij de grens met Iran. We aten in een restaurant. De nacht brachten we door bij een familie. Hij was de burgemeester van de stad en had een mooi huis met een enorme woonkamer. In Koerdistan was nog steeds een groot tekort aan elektriciteit, dus vanwege de hitte sliepen we in de tuin. Het leek alsof er hier meer insecten waren dan in het stadje waar we eerder verbleven en ik leek goed in de smaak te vallen bij die kleine beestjes. Na de zoveelste beet of steek van een of ander insect, ging ik op mijn buik liggen, pakte de puntjes van mijn deken vast en verstopte mezelf volledig onder de deken. Het werkte goed tegen de muggen, maar na een poosje kreeg ik het er benauwd van. De voordeur stond de hele nacht open. In het midden van de nacht stonden we op en liepen met onze kussens onder de arm terug het huis in. De dekens lieten we liggen in de veronderstelling dat deze onder de mieren zouden zitten. Binnen kwamen we twee jongens tegen. Zij konden ook niet slapen. Met ons vieren besloten we te gaan liggen in de ruimte die ik, ondanks of misschien wel dankzij het gebrek aan meubels, geïdentificeerd had als eetkamer.
Het was half augustus toen we via de televisie vernamen dat er een grote aardbeving in Turkije was geweest. Tweeduizend doden. Onwillekeurig vroeg ik me af of er bij die slachtoffers ook mensen waren geweest die op met ons op het schip hadden gezeten. Velen zouden hun vakantie in Turkije doorbrengen, wist ik.
Het warme weer speelde me parten. Ik droeg lenzen en doordat ik zoveel zweette, kwam het zoute vocht in mijn ogen terecht. Soms kon ik bijna mijn ogen niet openhouden en begonnen ze spontaan te tranen. Het uithalen van de lenzen en omspoelen met lenzenvloeistof hielp ook niet. Wapperen met een kartonnetje was het enige dat werkte, maar alleen op het moment van. Zodra ik stopte, begonnen mijn ogen opnieuw te prikken.
Koerdistan was op diverse plekken nog niet echt veilig. Het gebied was nog volop verdeeld in stukken die door de verschillende partijen werden gecontroleerd, dus we konden niet overal naartoe. Veel plekken om uit te gaan, waren er niet. Het meest gangbare uitje was dan ook Shaqlawa, een eeuwenoud stadje aan de andere kant van de berg Safeen. Bij een winkeltje langs de hoofdstraat in Shaqlawa kochten we voor iedereen soft ijsjes. Sommigen namen meer dan twee, maar omgerekend naar de Nederlandse gulden was dat nog niet eens anderhalve gulden in totaal. Het was nog in de tijd dat in Irak muntgeld werd gebruikt. Een Iraakse Dinar was een vrij grote tienhoekige munt, waar je in Irak toch nog het een en ander voor kon kopen. Tegenwoordig kent de Iraakse Dinar alleen maar briefgeld, waarbij 250 Dinar de kleinste is, zo’n 19 cent en 50.000 Dinar de grootste, ongeveer 38 euro. Door de lage waarde, wat leidt tot flinke stapels geld, kun je dan ook vrijwel overal betalen met Amerikaanse Dollars.
19 Augustus. We waren uitgenodigd op een heel chique feest in een hoteltuin, schuin tegenover het huis waar we verbleven. Een groep van zo’n twintig soldaten stond bij de poort om de veiligheid op het feest te bewaken. We begaven ons wat meer in de menigte. Het was al wat later op de avond toen ik een Nederlandse vrouw leerde kennen die voor de UN werkte. Ze vertelde dat ze me al had opgemerkt en met me had willen spreken, maar doordat steeds andere mensen naar haar waren gekomen, ze geen tijd had gehad. Op het feest maakten we ook kennis met een man met een of andere hoge functie, die ons uitnodigde om na twee dagen op zijn kantoor te komen. Zijn kantoor was uitzonderlijk groot en prachtig gemeubileerd. Bij het weggaan gaf hij me vierendertig Koerdische postzegels, waarop afbeeldingen van de president stonden, de klederdracht, het landschap, dieren en bijzondere gebeurtenissen.
Het einde van onze vakantie naderde. Ruim een maand was verstreken sinds ons vertrek uit Nederland. Ik miste onze katten Méritsha en Kiko. Natuurlijk wilde ik ook mijn ouders, mijn zus en mijn grootouders weer zien. En ik verheugde me stiekem er weer op om de mogelijkheid te hebben in een afgeknipte spijkerbroek naar de winkels te kunnen lopen. Ik snakte naar een chocoladereep of een stukje gebak. De voor mij bekende merken waren in het nog compleet van de wereld afgesloten Koerdistan-Irak niet geïmporteerd en de zoetigheden die zij wel verkochten, smaakten natuurlijk heel anders.
De laatste nacht brachten we door op een plat dak op een woning in Duhok. Een stad op ongeveer een uur rijden vanaf de Turks-Koerdische grens. De woning had geen gewone douche, maar we konden ons wassen met een teiltje dat we lieten vollopen met water in de badkamer.
Na het ontbijt reden we door naar Zakho, de eerste stad die je vanaf de grens “Ibrahim Khalil” tegenkomt en die aan de rivier de Tigris ligt.
De Turkse kant van de grens was nog bijzonder streng. Vooral bagagecontroles werden uitvoerig gedaan, waarbij alle tassen en koffers werden uitgestald op een tafel en uitgeprinte foto’s stuk voor stuk werden bekeken. Vanzelfsprekend kostte dat zeeën van tijd. We plaatsten onze bagage over in een andere auto die sneller de grens over mocht. Zodra we de diverse posten op de grens hadden gehad, stapten we aan de Turkse kant over in een luxe vijfpersoonstaxi met airconditioning, koelkastje en een ruime kofferbak, waar onze bagage nu instond. Zo reden we naar het vliegveld van Diyarbakir, om via Istanbul terug te vliegen naar Nederland.