2008, november: De vijfde maand na mijn emigratie

In de eerste maanden na mijn emigratie droeg ik altijd en overal mijn Nederlandse paspoort bij me, omdat de mannen van de Asayish (Veiligheidsdienst) bij de controlepunten bij elke in- en uitgangsweg van een stad om mijn identiteitsgegevens zouden kunnen vragen.

Op een dag begin november wilden we kijken naar de mogelijkheden om een identiteitsbewijs van Koerdistan aan te vragen. Mijn chauffeur en ik reden naar Erbil.

Mijn chauffeur parkeerde onze auto, een witte Nissan pick-up, vlak voor een fotozaak. De auto waar wij achter gingen staan, werd net op de bon geslingerd door een agent. Aangezien ik in Koerdistan geen parkeerautomaten had gezien, ging ik ervan uit dat de auto op een plek geparkeerd stond, waar het om de een of andere reden niet zou zijn toegestaan.
“Krijg jij dan geen boete als jij direct achter de auto gaat staan?” vroeg ik mijn chauffeur.
Maar hij was ervan overtuigd dat hij geen boete zou krijgen en achteraf gezien kreeg hij nog gelijk ook. Ik had geen idee op basis van welke logica dit had gewerkt. Ik had notabene zelf al mijn rijbewijs in 1998 gehaald, maar in Koerdistan golden blijkbaar andere verkeersregels. Waarschijnlijk was dit ook een van de redenen dat de familie liever niet had dat ik alleen op pad zou gaan.

In de fotozaak nam ik plaats op het houten krukje. Na de eerste twee pogingen bleken mijn haren niet helemaal goed te zitten. Dus gaven mijn chauffeur en de fotograaf, die een neef van hem was, mij instructies mijn haar even goed te doen. Zelf draaiden ze zich onmiddellijk om en verdwenen achter het muurtje. Het is, geloof ik, niet netjes als een man zit te kijken, terwijl een vrouw zich mooi zit te maken. Maar ik, nuchtere Nederlandse, ging niet uitgebreid voor de spiegel staan. Snel wierp ik een blik in de spiegel die links naast me aan de muur hing en haalde mijn handen door mijn haar. Hier en daar streek ik nog een plukje plat en ging weer rustig zitten wachten tot mijn chauffeur en de fotograaf weer verschenen. Blijkbaar hield ik mijn hoofd niet goed, want ik zag de fotograaf iets mompelen tegen mijn chauffeur, waarop deze laatste antwoordde: “Doe zelf haar hoofd maar even goed.” Ik ben nu eenmaal nooit erg fotogeniek geweest en een halve fotosessie later kozen mijn chauffeur en de fotograaf een van de best gelukte pasfoto’s uit. Ik kreeg korting. Vast een familie-/vriendendienstje. Voor negen pasfoto’s betaalde ik 3000 dinar (omgerekend zo’n 1,80 euro).

Aangekomen bij de instantie waar identiteitspapieren werden geregeld, parkeerde mijn chauffeur onze auto middenin een bocht. Verkeerspolitie stond op het kruispunt dichtbij het verkeer te regelen, maar ook nu hoefden we niet te vrezen voor een boete.

Nederland was na onze emigratie in een economische crisis beland en ik begon te denken dat wij daar misschien wel eens een hand in hadden kunnen hebben gehad. Wij hadden in Nederland zo vaak verkeersboetes gehad en netjes betaald natuurlijk, dat dan wel weer, dat Nederland ineens een grote sponsor in de staatskas miste nu wij geëmigreerd waren. Het gebrek aan verkeersboetes maakten mijn leven hier in Koerdistan wel een meteen een stuk aangenamer dan mijn tijd in Nederland met boetes.

Het gebouw waar wij naar binnen moesten, stond niet toe dat er telefoons en camera’s meegenomen werden. Achter een gordijntje zat een vrouw die mijn tas controleerde en mij fouilleerde. De vrouw viste mijn fotocamera en drie mobiele telefoons uit mijn tas. Gelukkig had ik een vierde telefoon thuisgelaten.

De vrouw overhandigde mij mijn tas, alle drie de telefoons en mijn camera en vertelde mij dat ik de telefoons met de camera bij de balie verderop moest achterlaten. Mijn chauffeur glimlachte even toen hij zag dat ik drie telefoons bij me had. Hij zette ze een voor een uit en haalde het geheugenkaartje uit mijn camera. Nogmaals werd mijn tas gecontroleerd. Ditmaal door een man.

Vervolgens mochten we doorlopen naar het volgende gebouw op het terrein. Bij het aanblik van praktisch alleen maar mannen in het pand, voelde ik me prompt verlegen worden. Ik was niet meer gewend aan de aanwezigheid van zoveel mannen die niet bij de familie hoorden en dus bleef ik dicht bij mijn chauffeur staan.

Intussen overlegde mijn chauffeur met een bewaker in het pand wat we precies moesten doen en wat de mogelijkheden voor mij waren. Na een minuut of tien werden we een kantoortje binnengelaten. Daar bleek dat de identiteitskaart in mijn geval twee, drie of zes maanden geldig zou zijn. Sommige andere mensen zouden de mogelijkheid hebben om een identiteitskaart te regelen met een geldigheidsduur van vijf jaar, maar voor zover ik begreep, behoorde ik niet tot die groep. Uiteindelijk besloten we onverrichterzake terug naar huis te gaan en eerst wat beter na te gaan denken over mijn opties.

***

Niet buiten de poortdeur wachten, niet alleen over straat lopen, niet alleen in de winkelstraat komen, niet alleen naar school gaan om de kinderen te brengen of te halen, niet te lang kijken naar mannen, niet lachen naar vreemde mannen, min of meer onder toezicht staan door bij de familie in huis te wonen. Het was maar een kleine greep uit de nieuwe regels.

Op een zondag en maandag, de eerste twee schooldagen van de week, was ik toevallig beide keren eerder klaar dan mijn chauffeur, die mij van huis op zou halen. Ook een beetje door de opkomende winter, maar meer nog door het feit dat ik al zo lang niet gewandeld had, zei ik tegen de kinderen dat we de chauffeur dan maar vast tegemoet gingen lopen.

Onderweg belde ik hem vast, zodat we elkaar niet mis zouden lopen/rijden. De eerste drie keer ging dit goed. Maar op maandagmiddag, toen de chauffeur en ik de kinderen weer van school moesten halen, liep ik opnieuw dezelfde weg. Deze keer belde ik hem niet, maar al gauw belde hij mij. Net niet lang genoeg liet hij de telefoon overgaan. Vervolgens probeerde ik hem te bereiken, maar nam hij niet op. Voor mij het teken dat hij voor de deur stond. Ik twijfelde. Moest ik teruglopen of nogmaals bellen?

Ik had al een redelijk eindje gelopen, dus ik besloot net zo lang terug te bellen tot hij opnam. “Waar ben jij?” hoorde ik zijn stem door de telefoon vragen.
“Ik sta op ongeveer dezelfde plaats als vanmorgen, vlakbij de peshmerga’s en de hoofdstraat,” zei ik.
“Is goed, ik kom eraan.”
“Waar ben je langs gelopen?” wilde hij weten, toen hij was komen aanrijden.
“Nou, gewoon dezelfde weg als anders.”
“Maar ik ben hier ook langs gereden en ik heb je niet gezien.”
“Ik jou ook niet.”

Van mijn chauffeur mocht ik hem niet meer tegemoet lopen. En zo beloofde ik voortaan netjes bij huis te blijven wachten. Ik voelde bijna de engelachtige vleugeltjes al op mijn rug groeien en een gouden cirkeltje boven mijn hoofd oplichten.

Ook buiten de poortdeur wachten (elke tuin had een hoge muur met poort), dus buiten op de stoep, hoorde niet. Dat had ik al begrepen van de chauffeur en zijn oom bij wie ik in huis woonde. En zo werd ik weer verbannen naar de voortuin.

Op een dag niet lang na die maandagmiddag was mijn chauffeur weer ruim een kwartier te laat. Ik had echt geen zin zolang in de tuin te blijven wachten. Ik liep de straat over, maar bleef dichtbij huis. Toen hij eindelijk was gearriveerd en ik bij mijn chauffeur in de auto stapte, vroeg hij mij of ik allang buiten liep.
“Ja, best wel. Je was laat,” antwoordde ik.
Hij schudde glimlachend zijn hoofd. Hmm, misschien duurde het nog even voor ik echt “aql” (verstandig) zou zijn.

In de winkelstraat mocht ik ook niet in mijn eentje komen. Volgens mijn chauffeur waren de mannen daar niet echt te vertrouwen. Het klopte wel dat mannen veel keken en dus ging ik eigenlijk alleen onder begeleiding van mijn chauffeur naar de winkelstraat. Maar, zolang ik niet helemaal uit de winkelstraat zou worden verbannen, had ik met geen moeite met deze regel.

Het alleen buiten wandelen als vrouw zijnde was een regel die me zwaar viel. Het is me nooit gelukt me echt aan die regel te houden.

Al een week of twee had ik echt weer behoefte om te wandelen. Op een avond vroeg ik mijn chauffeur of hij tijd had mee te gaan. Hij was een van de weinigen in de familie die wel een stevig eindje wilde wandelen.
“Wel thuis eerst toestemming vragen,” waarschuwde mijn chauffeur mij.
Dat deed ik. De oma van mijn chauffeur was niet thuis, maar de oom en opa van mijn chauffeur waren er wel. Ik kon merken dat ze het vreemd vonden dat ik wilde wandelen, maar ze gingen wel akkoord. Ik besloot eerst mijn dochters te laten slapen en pas daarna zou ik vertrekken.

Inmiddels was het acht uur in de avond. Een neef van mijn chauffeur was inmiddels ook bij ons thuis gekomen en ik vroeg hem of hij zin had mee te gaan.

De chauffeur was bij zijn tante, maar we mochten niet lopend komen. Ik vermoedde dat hij van mening was dat zijn neef van zestien net te jong zou zijn om mij in de avond te beschermen, mocht er iets gebeuren. Hoewel ik de kans klein achtte dat er ooit iets zou gebeuren in dit bergstadje waar iedereen elkaar kende.

En dus reden de jongen en ik met de auto naar het huis van de tante aan de andere kant van de stad, bleven daar nog even zitten praten in huis voor we uiteindelijk met ons drieën gingen wandelen. De chauffeur, zijn neef en ik. Zo rond half tien hadden we onze wandeling achter de rug, brachten we mijn chauffeur weg en reden de jongen en ik weer terug in de richting van het huis van de familie.

Allemaal nieuwe regels. Regels die in Nederland in zoverre niet voor mij hadden gegolden. Ik was tenslotte al negentwintig jaar, getrouwd en moeder van twee dochters. Maar in Koerdistan was alles anders. De eerste twee jaar na mijn emigratie verbleef ik vrijwel zonder man bij de familie in Koerdistan. Hoewel de familie tot een vrij conservatieve Koerdische stam behoorde, merkte ik dat de familie haar best deed mij meer vrijheden dan gebruikelijk te geven en probeerde ik ondertussen me ook aan hun regels aan te passen. Het was een kwestie van geven en nemen. Ik kreeg er ook veel voor terug.

Vanaf het eerste moment dat ik in Koerdistan was komen wonen, was ik goed opgevangen door de familie en behandelden ze me als een van hen. De mannen en de jongens beschermden mij en mijn dochters net zo goed als dat ze hun eigen vrouwen en meisjes beschermden. Met problemen kon ik bij hen terecht, maar ook met leuke dingen. En zo belandde ik net zo goed wel eens midden in een kussengevecht met mijn chauffeur, zijn broer en zus en hun neven en nichten. Andere keren zat ik met het jongste echtpaar met wie ik in huis leefde op hun slaapkamer te praten of keek ik televisie in de keuken met een van de neven van mijn chauffeur. Voor mijn gevoel had ik er allemaal broers en zussen bijgekregen.

***

Ik leerde al snel dat Koerdistan op alle fronten anders was dan Nederland. Op een vrijdag halverwege november ging ik op bezoek bij kennissen die ook in het bergstadje woonden. Mijn chauffeur kon niet mee, want hij had andere bezigheden voor die dag, maar ik kende het gezin nog van Nederland, dus ik vond het prima alleen met mijn dochters te gaan.

Eenmaal aangekomen bij het huis, stonden twee mannen buiten de poort. Ik herkende de chauffeur van het gezin en aangezien de ander gewapend was, ging ik er vanuit, dat hij een van de bewakers was. Een beetje overbodig, omdat ik net nog een sms’je ontvangen had van de vrouw des huizes, vroeg ik de mannen of de vrouw thuis was. De poort werd voor mij geopend en nadat ik de auto op het terrein had geparkeerd, begeleidde de chauffeur me tot aan de voordeur van het gebouw dat meer weg had van een paleisje dan van een huis. Er was nog een gezin met kinderen op bezoek, waardoor het totaal aantal kinderen op zo’n elf moet zijn gekomen.

Terwijl de hele groep kinderen buiten ging spelen in de tuin, namen wij plaats in de zitkamer voor de vrouwen. Een dienstmeisje bracht af en toe fris, thee, koffie, koekjes en chocolaatjes rond. Door het raam zag ik de kindermeisjes in de tuin lopen. In Nederland was ik niet echt gewend geweest op bezoek te gaan bij mensen met hun eigen “hofhouding” aan bewakers, chauffeurs, dienstmeisjes en kindermeisjes, maar ook dit bleek een van de nieuwe aspecten van mijn leven in Koerdistan.

Toen ik aangaf weer te vertrekken, vroegen ze me of ik mijn chauffeur al had gebeld om me op te halen. Ik had deze vrouw buitenshuis altijd alleen maar in het gezelschap van haar chauffeur gezien, dus toen ik vertelde dat ik zonder chauffeur was gekomen, zag ik haar mij verbaasd aankijken.

***

Zondag, 16 november had ik al een hele tijd braaf in huis gezeten. Ik had mijn wasjes gedaan op de meest langzame manier om tijd te rekken. Vervolgens had ik uren achter de laptop doorgebracht tot ik me rond een uur in de middag echt begon te vervelen. Het zou nog twee uur duren voor mijn chauffeur me zou komen halen voor school (onze schoolweken duurden van zondag tot en met donderdag, omdat vrijdag de islamitische vrije dag is). Ik wist dat hij het druk had, dus me ergens naartoe brengen, zat er ook niet in.

Het volgende half uur ging tergend langzaam.
Ik besloot mijn chauffeur te bellen: “Vind je het erg als ik ga wandelen?”
“Waar ga je dan heen?” wilde hij weten.
“Geen idee. Ik heb geen plannen.”
“Heb je problemen?”
“Nee, nee, ik verveel me gewoon vreselijk. Ik kan echt niet hele dagen in huis blijven zitten.”
“Hmm, is goed. Ik bel de vrouw van mijn oom om te kijken of zij thuis is. Dan kun je naar haar gaan, oke?”
Ik ging akkoord.

Evenlater belde hij terug om te zeggen dat ze thuis was en dat ik naar haar huis mocht lopen. Een kwartiertje van ons vandaan. Ik vertelde de oma van mijn chauffeur, bij wie ik in huis woonde, dat ik naar haar schoondochter zou gaan. Voor het gemak hield ik achterwege dat ik lopend zou gaan.

Hoewel de lokale bewoners klaagden over de aanhoudende kou, was het in vergelijking met het Nederlandse klimaat, nog steeds heerlijk weer: geen echte wind, zonnetje, maar gewoon een wat lagere temperatuur dan anders. Zo rond de vijftien graden, schatte ik.

Het grootste deel van de tijd liep ik op de weg, omdat in de stoep meer oneffenheden zaten, zoals stoepranden die soms wel bijna tot op kniehoogte kwamen. Zonder problemen kwam ik aan bij de tante van mijn chauffeur, die haar vaat stond af te wassen. Ze had de gewoonte alle afwas op een dag te verzamelen en dan in een keer alles af te wassen. Meestal hielp ik dan even mee. Pas tegen drie uur was ze klaar. We dronken nog wat thee en vervolgens kwam mijn chauffeur me halen.

“Kom uit schooltijd maar weer hier terug,” riep de vrouw me achterna. En zo stond ik een uur later weer op de stoep en bleven de kinderen en ik er eten. Rijst met een tomatensausje waarin alle onderdelen van een kip waren verwerkt en patat er door. Het smaakte prima.

Kwart voor acht in de avond belde ik mijn chauffeur weer om te vragen of hij ons naar huis kon brengen. Een klein half uur later arriveerde hij. De zon was allang onder en een prachtige grote maan hing laag aan de hemel.
“Ik zal jullie naar een plek brengen waar jullie de maan goed kunnen zien,” beloofde hij. Hij reed ons naar de rand van de berg Pirmam, iets van twee- a driehonderd meter naast het huis van de familie bij wie ik inwoonde en we keken uit op de lichtjes die uit de huizen kwamen van het dorpje Kore tussen Massif en Shaqlawa. Daar hing de maan, net boven de berg Safeen in de verte. Prachtig!

De volgende ochtend stond ik om twintig voor zes op. Onze slaapkamer was op de benedenverdieping direct achter de gastenkamer. Beide kamers kwamen uit in de centrale hal, waar ook de deuren van de zitkamer, de iets verhoogde keuken, een andere slaapkamer, een badkamer en een toilet op uitkwamen. In de centrale hal waren twee trappen. Een kleine trap die naar de carport onder de keuken ging, en een wenteltrap met een sierlijk donkerhouten hekwerk dat naar de bovenverdieping leidde.

De bovenverdieping was even ruim als de benedenverdieping, maar onbewoond. De bovenverdieping was alleen maar aangesloten op de hoofdstroom. Op tijden dat de hoofdstroom uitviel en we moesten overschakelen op de generatorstroom, was er boven geen electriciteit.

Ik zocht snel wat kleding uit, want uit ervaring wist ik dat de hoofdstroom ’s ochtends al vroeg zou uitvallen. Ik liep de badkamer op de benedenverdieping in en draaide de kraan vol open. Het duurde altijd eventjes voordat het warme water kwam.

Ik was bijna klaar, toen de hoofdstroom wegviel, maar ook de generatorstroom nog niet was overgeschakeld. Daar stond ik dan in het donker. De vrouw bij wie ik in huis woonde, zette een lantaarntje voor de badkamerdeur. Het zwakke licht scheen onder de deur door naar binnen. Ik zag net voldoende om de handdoek en mijn kleding van elkaar te onderscheiden.

Mijn driejarige dochter werd wakker toen ik de slaapkamer binnen kwam. Ik had haar halverwege de nacht op een matrasje op de grond gelegd, omdat ze dichterbij mij wilde slapen. We sliepen alledrie al in dezelfde slaapkamer. Gelukkig was het dezelfde kamer als waar alle matrasjes en dekens in een grote houten wandkast waren opgevouwen, dus het was een kleine moeite een matrasje uit de kast te trekken.

Ik nam mijn dochter mee naar de keuken, waar ik haar ontbijt gaf. Ik zette het grote ronde metalen dienblad op de grond. Een glas water, “nan (ronde platte broden) in een plastic tas tegen het uitdrogen en de pot chocopasta. Daar zaten we dan op de grond met het kleine lantaarntje als enige licht.

Mijn oudste dochter van zes sliep nog. Zij had de nacht ervoor vanaf half drie tot en met half zes wakker gelegen, omdat ze om de een of andere niet verklaarde reden meerdere keren moest overgeven. Uiteindelijk was haar maag leeg geweest en had ze zelfs gal gespuugd. Ik had wel getwijfeld of ik haar naar school moest sturen, maar probeerde het er op te wagen. Ik hielp haar ook in haar schooluniform, griste een plastic tasje mee “voor het geval dat” en dan zou ik op de heenweg wel bekijken of ze zich goed genoeg voelde om naar school te gaan. Prompt gaf ze zelf aan zich al wat beter te voelen en dus ging ze gewoon naar school.

De stroom kwam terug vlak voordat we het huis verlieten naar school te gaan. Zoals gewoonlijk haalde mijn chauffeur ons op en reden we daarna naar het huis van zijn oom, waar we een neefje ophaalden, die ook bij hen op school zat.

De tante van mijn chauffeur gaf wat koekjes mee voor onderweg. Het was inmiddels half acht in de ochtend. Met de muziek vrij luid aan reden we naar school. Vanaf de bergweg van Massif kon je met helder weer in de verte Hotel Khanzad en de school al in het midden zien liggen. Links daarvan waren alleen bergen zichtbaar, rechts een soort van woestijnvlakte met kleine dorpjes. Via ongeveer zes a zeven haarspeldbochten reden we de berg af, waarna we automatisch op de snelweg kwamen. Het viaduct bij school was bijna klaar. Zelfs aan bewegwijzering was gedacht. Iets dat nog steeds niet overal heel systematisch wordt gedaan.

Toen we ter hoogte van de school arriveerden, keerde de chauffeur de auto via middenberm en stak met de auto de snelweg over. Een veel voorkomende manier van keren in Koerdistan, dus mensen houden rekening met invoegend verkeer op de linkerbaan van de snelweg. We sloten aan in de rij schoolbussen en auto’s die ook naar school moesten. Bij de ingang van het schoolterrein controleerden de mannen van de Asayish alle voertuigen voordat we verder mochten rijden.

Mijn oudste had niet zoveel problemen om naar school te gaan. De jongste had wat meer moeite, maar deze ochtend ging ze zonder al te veel problemen haar klas binnen.

“Heb je nog tijd naar de kliniek te gaan?” vroeg ik mijn chauffeur toen we net weer in de auto zaten.
Hij knikte en keerde de auto weer via de middenberm om naar Erbil te rijden.
“Heb je eigenlijk thuis wel verteld dat we naar de kliniek zouden gaan vanmorgen?” vroeg hij mij.
“Hmm, niet echt, nee,” gaf ik toe.
Prompt belde de oom van mijn chauffeur met wie ik in huis woonde en vertelde alsnog dat we onderweg waren naar Erbil, naar de kliniek.

De werkzaamheden in de kliniek schoten alweer flink op. Op de begane grond waren ze nog steeds volop bezig, maar er waren duidelijk veranderingen zichtbaar sinds de vorige week dat ik was geweest. De vloerverwarming in het showroomgedeelte was aangelegd. Het voorheen nog geopende plafond in het midden van de kliniek, was nu ook gesloten. De glazen kantinedeur was geplaatst. Buitenmuren die niet bedekt waren met de blauwe en grijze gladde muurtegels waren wit geschilderd. Toch kon ik nog niet inschatten hoe lang het nog precies zou duren voor het hele gebouw klaar zou zijn. De appartementenverdieping, waar wijzelf na enige tijd naartoe zouden verhuizen, schoot ook op.

Tegen half tien bracht mijn chauffeur mij thuis. Hij moest direct weer terug naar Erbil om de auto van zijn oom naar de monteur te brengen. Niemand was thuis, Misschien omdat er weer een meisje was overleden in Massif. Verbrand. Blijkbaar kwam dat regelmatig voor in Koerdistan, want in drie maanden tijd was zij al het tweede slachtoffer.

Het vorige verbrandde meisje dat ook overleed aan haar verwondingen was het achterbuurmeisje. Het was vlak voor Eid (Suikerfeest) geweest, dus zo ergens rond eind september. Ze wilde het gasfornuis aansteken, maar merkte te laat op dat het gas volledig open was gedraaid. Zwaargewond was ze naar Iran gebracht, waar de artsen haar familie vertelden haar mee terug te nemen naar huis, omdat ze niets voor haar konden betekenen. De brandwonden waren te zwaar. Een dag of drie, vier later was ze gestorven. Haar hele familie was kapot van verdriet. Zij en haar man hadden op het punt gestaan de volgende dag hun intrek in hun eigen pas gebouwde huis te nemen. Haar laatste dag in het huis achter ons en dit was haar lot geweest. Vreselijk vond ik het. En toen verbrandde het andere meisje. Ik weet niet meer het verhaal achter haar leed, maar het jaar ervoor had de familie al haar broer van nog geen twintig jaar oud verloren. Ongelooflijk triest.

***

24 November. Ik wist alleen dat ik wilde wandelen. Ver wandelen. Overdag en in mijn eentje. Ik had geen bewust doel.

Uit huis liep ik rechtsaf naar de rand van de berg. Ongeveer tweehonderd, misschien driehonderd meter lopen. Daar bleef ik staan kijken naar het dorpje Kore tussen Massif en Shaqlawa. Dezelfde plek als waar we ongeveer een week eerder met onze chauffeur naar de prachtige maan hadden gekeken.

Het viel me toen pas op dat er een wandelpad lag, maar ik durfde niet er langs te lopen, omdat ik niet wist waar ik uit zou komen. Bovendien was alleen het begin van het pad te zien, dus misschien was het er niet veilig in mijn eentje.

Ik besloot de stad in te lopen. Ondertussen kwam ik diverse mensen tegen die ik kende en sprak even met hen. Een vriend die ik van Nederland kende en die altijd als een broer voor mij was geweest, diens schoonzus die thuis aan het werk was en een oudere vrouw die verre familie was van de familie bij wie ik inwoonde.

Aan de andere kant van de stad kwam ik langs een open stuk grond met allemaal geelkleurige keien en stenen. Omdat het open was en ik zicht had tot praktisch de rand van de berg, besloot ik het open gebied in te lopen.

Het open gebied lag op de weg naar het huis van mijn chauffeur en lang geleden had ik hem al eens gevraagd of er mijnen in dat veld waren verborgen. Hij meende dat dat niet zo was, omdat Massif al heel lang in handen was van dezelfde partij.

Ik liep het open veld op. Hoe verder ik het gebied in kwam, hoe mooier ik het er vond. Het uitzicht was er zo rustgevend. Ik hoorde zelfs het geluid van stromend water, maar ik kon me niet bedenken waar dat vandaan zou komen, omdat er naar mijn weten geen watervallen in Massif waren.

Het pad tussen de stenen muurtjes (november 2008)

Ik volgde een soort pad dat aan weerszijden afgeschermd werd door lage muurtjes, opgebouwd uit dezelfde geelachtige keien en stenen. Halverwege het open gebied ging ik zitten op een kei. Nu zag ik ook waar het geluid van stromend water vandaan kwam. Recht voor mij (met een dal in het midden) zag ik een kunstmatige waterval gecreëerd door een soort van afvoer, die bovenuit de andere kant van de berg stak. Het was niet veel water, maar zeker leuk om naar te kijken.

Het kunstmatig gecreëerde watervalletje (november 2008)

Zo’n honderd meter achter mij waren een man en wat kinderen bezig met een elektrische zaag takken door midden te zagen. Het geluid van de elektrische zaag, het stromende water, fluitende vogeltjes, stemmen van de kinderen en alle andere geluiden pasten perfect bij elkaar. Het was er zo heerlijk rustig. Een schitterende omgeving.

Terwijl ik daar zo zat op de gele kei, bedacht ik me plotseling dat dit misschien wel eens dezelfde plek zou kunnen zijn, waar het neefje van de chauffeur en ik mijn chauffeur na onze laatste wandeling op een avond in het donker hadden afgezet. Ik herinnerde mij dat mijn chauffeur toen nog de wapenstok uit de auto had meegenomen. Onwillekeurig vroeg ik me af of deze prachtige plek misschien dan niet zo vredig en veilig zou zijn als dat het leek.

In mijn tas zocht ik naar mijn telefoon en belde mijn chauffeur.
“Hoe gaat het?” vroeg hij mij toen hij mijn telefoontje beantwoordde.
“Goed, maar ik heb een vraagje,” antwoordde ik, “Ken je die muur waar we eens zijn langs gelopen, waar het zo erg diep is, dat ik bang was daar te vallen?”
“Jaaa?” hij gaf op zo’n manier antwoord alsof hij al bang was voor mijn volgende vraag.
“Ik ben daarachter in het open gebied met allemaal stenen. Is dat veilig of zijn hier agressieve honden?”
“Ben je alleen?”
“Ja.”
“Nee, dat is absoluut niet veilig daar. Voor heel veel dingen niet. Je moet daar nu weg gaan. Je bent dan dichtbij ons huis. Ga naar ons huis. Mijn moeder is thuis.”

En zo kwam er een einde aan mijn wandeling die dag en stond ik evenlater in de keuken bij de moeder van mijn chauffeur.

***

Het was vier dagen na mijn wandeling die zo abrupt was geëindigd. Inmiddels bleek het meisje dat overleden was aan brandwonden eerder die week de eerste van een reeks overledenen te zijn. Negen mensen lieten binnen een dag of vijf het leven. Voor zover ik wist allemaal afzonderlijk van elkaar. Er was nog iemand overleden aan brandwonden, de rest van de mensen waren oud en ziek geweest.

Op twee dagen bereikten ons zelfs drie berichten van sterfgevallen. Niet alle overledenen woonden in Massif, maar wel een groot aantal. Twee van hen woonden in Baharke, geloof ik. Een stadje naast Erbil waar de familie ook veel verre familie had wonen. In ieder geval bleken vier van de sterfgevallen verre familie te zijn.

Het was vreemd hoe mensen op den duur omgingen met zoveel slecht-nieuwsberichten. Er heerste sowieso steeds meer ongeloof bij elk nieuw sterfgeval.

Op een dag ving ik zelfs een bijzonder raar gesprek op. Een familielid vertelde dat hij gebeld was met de mededeling dat iemand zou zijn overleden. Kort daarna kreeg hij weer een telefoontje met de mededeling dat hij toch niet was overleden.
Uiteindelijk had de bron voor de derde maal gebeld en deelde nu mee: “Hij is toch wel overleden, maar hij is nog wel warm.”

Na elk sterfgeval volgden drie dagen rouw. Middels zwarte lakens met witte en gele teksten die op de hoek van een straat of bij moskeeën werden gehangen, werden de namen van de overledenen aangekondigd. Zo wisten mensen dat er iemand overleden was. Inmiddels had ons stadje zijn portie wel gehad en ik hoopte dat dit voorlopig de laatste slechte berichten zouden zijn.

PHP Hits Count