“Hoe lang ga je op vakantie?” vraagt mijn werkgever van het schoonmaakbedrijf op een dag begin juli.
“Vorig jaar was ik er zes weken, maar…” Ik wil mijn zin afmaken en zeggen dat ik vorig jaar amper werkte en er heus begrip voor heb dat ik dit jaar met mijn fulltime-baan niet zo lang kan gaan, maar mijn werkgever valt me in de rede: “Oh, dan ga je dit jaar ook gewoon zes weken.”
Ik val even stil.
“Meen je dat?” vraag ik dan.
“Ja, natuurlijk. Je moet toch ook tijd met je kinderen doorbrengen?”
“Oké,” stamel ik, “Dank je wel.”
En zo krijg ik zes weken vrij van het werk. Ik bied wel aan om de administratie online bij te houden.
Ondertussen word ik gevraagd of ik online documenten kan invoeren voor de kwaliteitscontrole in Koerdistan, die nodig zijn voor het importeren van tandheelkundige producten. Het is geen voltijdbaan. Eens in de paar weken krijg ik een opdracht en ben ik er een aantal dagen druk mee. Ik neem het aanbod aan.
Mijn werk als mondhygiëniste doe ik nog, maar het staat op een laag pitje. De werkuren van de meeste klinieken zijn simpelweg niet goed te combineren met de zorg voor mijn kinderen. Mijn werk als supervisor bij het schoonmaakbedrijf kan ik prima combineren met deze derde baan.
De 7de van juli vertrek ik naar Nederland. Mijn vakanties zijn vaak geen vakanties. Het zijn bezoekjes. Aan familie, vroegere buren die we als familie beschouwen, vrienden en kennissen. En een hoop uitstapjes. Ik heb een treinkaart gekocht waar je voor 120 euro per maand (buiten spitsuren) door heel Nederland mag reizen en ik maak er gretig gebruik van. Utrecht, Zwolle, Amsterdam, Friesland, Hilversum, Winschoten, Den Haag, Breda, Houten, Maastricht, Leiden, Leidschendam en Harderwijk. Ik ben er allemaal één keer of soms wel vijf keer met de trein naartoe gereisd. Heel wat uren breng ik in de trein door. Zeker in de weekenden, waarin ikzelf uit Utrecht moet komen, een tussenstop moet maken halverwege de reis om mijn beide jongste kinderen op te pikken en vervolgens door kan naar mijn ouders in Friesland. De tijd die ik niet in een trein doorbreng, besteed ik grotendeels aan lopen. Gemiddeld op een dag loop ik zo’n 10 a 11 kilometer. Dat werkt verslavend. Dat ik na twee dagen achterelkaar ruim 15 en ruim 19 kilometer te hebben gelopen de volgende nacht als een pinguïn met een pijnlijk gestrekte voet door het huis strompel, neem ik maar even voor lief. Die ochtend breng ik grotendeels liggend op de bank door, om vervolgens de rest van de dag alsnog weer 11 kilometer te gaan wandelen.
Op een dag, het loopt al tegen het einde van mijn zes weken vakantie in Nederland, krijg ik een extra baan aangeboden. Er is een functie vrij voor het overnemen van (de inkoop) taken van de algemeen manager bij een bloemhandel. Een vierde, maar fulltime baan, want voorlopig houd ik de andere bijbanen ernaast. Mijn werkgever van het schoonmaakbedrijf zorgt dat ik bij hem alleen nog de administratie onder controle hoef te houden. Rondlopen bij het team wordt doorgeschoven naar een nieuwe collega.
Ik besluit de baan te nemen, maar onder de voorwaarde dat ik hoofdzakelijk online mag werken.
Het team bestaat uit een aantal mensen op de verkoopafdeling, waarbij ik hoofdzakelijk alleen met de verkoopmanager te maken heb, een financieel assistente die een paar dagen voor mij is begonnen en de algemeen manager van wie wij drieën zijn taken overnemen, omdat het bedrijf aan het uitbreiden is en hij het werk niet meer in zijn eentje aankan. De algemeen manager zal bepaalde taken zelf blijven doen, maar daarnaast zal hij worden overgeplaatst naar een hogere functie in een andere afdeling van hetzelfde bedrijf. Een paar weken na mij, wordt ons team opnieuw uitgebreid met een jongen die zowel op de administratie zit als het magazijn onder controle moet houden.
De zondag na mijn eerste maand in de bloemhandel, heb ik de kinderen naar school gebracht (onze weekenden zijn op vrijdag en zaterdag), is mijn appartement schoon en ik zit ik in de auto om naar kantoor te gaan, wanneer ineens het besef komt van “weer een nieuwe week”, terwijl ik al wekenlang continue bezig ben geweest. Letterlijk. De afgelopen maand heb ik 24/7 gewerkt en stand-by gestaan. Ik stop aan de kant van het kleine weggetje niet ver van huis en bel mijn werkgever.
“Ik trek dit echt niet,” zeg ik tegen hem, “Hard werken is geen probleem, maar ik ben geen robot. Ik kan niet 24 uur per dag werken, 7 dagen per week. Als deze functie zo druk is, moet je er een man op zetten. Niet een moeder. Ik heb kinderen om voor te zorgen. Ik breng en haal ze naar en van school. Ik heb eten te koken, een huis schoon te maken, boodschappen die gedaan moeten worden. En naast dit alles heb ik het niet eens over een beetje tijd voor mezelf. Jullie hebben allemaal een vrouw die de helft van dat werk overneemt, maar ik BEN die vrouw! ”
“Ik zal een oplossing voor je zoeken,” belooft mijn werkgever.
Ik mag vaker thuis online werken en de algemeen manager zal samen met mij het werk blijven volgen tot er nieuwe assistentes worden aangenomen om mijn werk te verlichten.
Inmiddels heb ik het werk steeds beter onder controle. De werktijd is nog niet echt binnen de afgesproken uren, maar ik betwijfel of dat met dit werk mogelijk zal zijn. Met het thuis werken, kan ik mijn tijd wel beter indelen en vind ik het minder erg om wat werk buiten de normale uren te doen.
Op een ochtend halverwege september rijd ik via de Baharke street de kinderen naar school. Een meter of vijftig voor mij verwisselt een grote witte Land Cruiser van de middelste baan naar de linker. Terwijl ik me afvraag wat de reden van deze onnodige inhaalmanoeuvre is, rijdt de Land Cruiser met iets te hoge snelheid de stoepranden van de middenberm op. Dan besef ik dat de automobilist waarschijnlijk is afgeleid. De man trekt aan het stuur en komt tot stilstand tegen één van de lantaarnpalen. De paal knikt deels, de bumper van de grote stevige auto spat in een aantal kleine stukken uit elkaar die, nu ik inmiddels precies naast de auto en de geraakte paal rijd, als in een soort 3D film voor mijn voorruit vliegen. Ik breng mijn auto naar de vluchtstrook verder op en sta even stil. Geschrokken kijken de kinderen en ik achterom om te kijken wat er met de bestuurder gebeurt. Dan zie ik tot mijn opluchting dat zijn autodeur opengaat en de man in een lange lichtgekleurde Arabische jurk uitstapt. Een stuk of vijf voorbijgangers, die het ongeluk ook hebben zien gebeuren, rennen al in de richting van de man en zijn auto. Vervolgens rijd ik door.
Op de terugweg staat de auto er nog steeds. De man heeft inmiddels weer plaatsgenomen op zijn stoel achter het stuur. Een politiewagen met zwaailichten staat op de vluchtstrook en de agenten assisteren de man.
Oktober. De oorlog in Israël en Gaza speelt weer op. De kinderen en ik zijn op bezoek bij een gezin dat buiten de stad woont. De ouders hebben nog enkele andere gasten op bezoek. De verwachting dat de oorlog zich spoedig zal uitbreiden naar de andere landen in het Midden Oosten, waaronder Irak, wordt uitgesproken.
We wonen in een zogenoemd instabiel land met continue code oranje voor het grootste deel van Koerdistan-Irak en code rood voor de randjes en Irak. In de praktijk betekent dat het eigenlijk altijd superveilig is, maar de stabiliteit niet gegarandeerd is en van het ene op het andere moment de situatie kan omslaan.
Daarbij is er nog het Verdrag van Lausanne dat een eeuw geleden in 1923 is ondertekend door enkele hoofdzakelijk Europeanen die destijds de landsgrenzen bepaalden en daarmee de Koerden hun recht op een eigen land ontnamen. Het verdrag was overeengekomen voor de komende 100 jaar, die inmiddels verstreken zijn. Wat de situatie over het ontwerpen van nieuwe landsgrenzen op scherp kan zetten. Makkelijk gezegd: sinds enkele jaren is de weinig uitgesproken verwachting dat er een nieuwe grote oorlog in het Midden Oosten komt om de grenzen opnieuw te bepalen. Ik kan niet echt zeggen dat de Koerden zo ongerust daarover lijken.
Het zijn meer de expats, die blijkbaar door hun land van herkomst onrustig worden gemaakt.
“Kunnen we blijven of moeten we weg nu het nog kan?” vraagt het Europese echtpaar dat bij onze gezamenlijke vrienden te gast is.
Onze gezamenlijke vriendin heeft, net als wij, geen Koerdische afkomst, maar vastbesloten heft ze haar hoofd.
“Ik verlaat mijn huis niet. Oorlog of geen oorlog, ik blijf in Koerdistan en indien nodig regel ik een oppas voor onze kinderen en vecht ik mee.”
De mannelijke gast vertelt dat hij als jongeman vanwege persoonlijke overtuigingen niet bij het leger van zijn land is gegaan. Vanuit zijn westerse oogpunt bestaat de mogelijkheid voor ieder individu te weigeren mee te vechten in een oorlog.
“Voor mij is het absoluut niet mogelijk om niet te vechten,” gaat de heer des huizes er tegen in, “Ik sterf liever voor mijn land dan dat ik zal vluchten en vervolgens niet met opgeheven hoofd kan terug komen. In mijn (werk)positie kan ik het niet maken om niet aan het front te staan ten tijde van oorlog.”
“Wat verwacht je voor de veiligheid van de burgers in Koerdistan?” vraag ik de man.
“Ik verwacht dat de oorlog zich zal uitbreiden in het Midden Oosten en dat Irak en Iran zeker bij de oorlog betrokken zullen raken, maar het is mogelijk dat het niet specifiek naar Erbil komt,” zegt de man bedachtzaam.
Tenslotte waren de oorlogen tegen IS in 2014 en Irak in 2017 ook nauwelijks voelbaar voor ons als burgers in de stad.
“In geval van nood, ik heb wapens in huis en jullie zijn welkom.”
Hij knikt even naar zijn vriend, een Koerdische auteur, die links van mij zit en zegt: “Als ik naar het front moet, laat ik hem in mijn huis. Dan kan hij oppassen.”
Voorlopig voel ik me veilig genoeg in mijn eigen huis. Bij elke ingang en receptie staat er bewapende beveiliging.
We zijn bijna kind aan huis bij deze mensen. Mijn jongste en haar vriendinnetje dringen vaak aan op een speelafspraak, zodat ik, wanneer ik tijd heb, samen met de moeder en heel soms de vader aan de robuuste keukentafel zit.
Op een avond, de nacht valt extra vroeg in de herfst, rijd ik het viaduct vanaf hun compound (beveiligde woonwijk) af. Het viaduct neemt je mee over de hoofdweg om vervolgens middels een scherpe bocht naar links over te gaan in een korte oprit naar de hoofdweg. Ik heb bijna het eind van de oprit bereikt, wanneer ik plotseling besef dat er twee koplampen op mij af rijden. Een auto die als een spookrijder aan de verkeerde kant van de weg rijdt. Mijn kant van de weg. In een schrikreactie trek ik het stuur naar links. Ik heb niet eens over mijn schouder gekeken. Een vrachtwagen doemt naast mij op. Al onze beschermengelen moeten hebben samen gewerkt om ons zonder kleerscheuren tussen de spookrijdende auto en de uitwijkende vrachtwagen te leiden. Soms heb je gewoon echt geluk.
Ondertussen vuurt Irak drones af op de Amerikaanse militaire basis in Harir, op een goed uur rijden van ons vandaan. Ik merk er niets van, behalve op internet lees ik enkele berichtjes. Koerden zijn niet zo snel onder de indruk. Teveel meegemaakt. Vandaar dat dergelijk nieuws niet het onderwerp van de dag bereikt.
Net zoals een paar dagen later, een uur eerder ben ik vertrokken van het huis van de vriendin van mijn jongste dochter, wanneer er een drone door hun straat vliegt.
De moeder zal mij later vertellen: “Ik zag de drone naast onze auto vliegen!”
De drone blijkt te zijn doorgevlogen naar het Amerikaanse consulaat. Aan de route waar ik die avond ook weer langs ben gereden. Een luide explosie is het gevolg. Een aanslag op het consulaat. Geen slachtoffers begrijp ik. Ook van dit alles krijg ik niets anders mee dan een klein berichtje op Facebook, wanneer ik al in bed lig.