1 februari. Voor het eerst breng ik de nacht door in ons nieuwe appartement. Ik lig in bed. Ik heb al enkele uren geslapen als het plots voelt alsof iemand mij aan mijn rechterbeen van het bed probeert af te trekken. Ik voel mezelf over het bed glijden. Ik open mijn ogen, maar zie niets. Er is niemand. Of toch wel. Ineens besef ik dat er een geest moet zijn. Ik zie mezelf een scherp mes pakken uit de keuken en in de leegte steken. Iets lijkt mijn arm tegen te houden. Terwijl ik nog een paar keer verwoed probeer te steken, schrik ik wakker. Ik lig gewoon weer in mijn bed. Het was niet meer dan een droom, maar het voelde zo echt. Verdwaasd blijf ik liggen. Zoiets vreemds heb ik denk ik nog niet eerder gedroomd.
Nu we op ons nieuwe plek wonen, heb ik ook geen oppas en tuinman meer die 24 uur per dag aanwezig zijn om eventueel op de kinderen te kunnen passen. Gelukkig zijn de kinderen niet zo klein meer en kan ik ze af en toe een paar uur alleen laten.
Ik werk nog steeds en heb zo weinig tijd dat de helft van mijn eigen werk blijft liggen. Ik moet nog langs de winkel voor boodschappen, naar de bazaar om een waterapparaat te kopen, iemand zal langskomen om de gordijnen op te hangen, dat soort dingen. De eerste zaterdag van februari ben ik daarom vrij. Maar dan wordt het team gevraagd om voor het eerst een appartement schoon te maken. Wij doen tot dan toe alleen maar de publieke ruimtes. Ik krijg een telefoontje van mijn werkgever. Hij stelt het op prijs als ik met het team mee wil gaan om in de gaten te houden hoe ze schoonmaken. Ik ga akkoord. Misschien kan ik daarna nog wat dingen regelen, bedenk ik me.
Het gaat om een appartement in Toren B. Zelf woon ik in A. Ik neem de lift naar één van de onderste verdieping om vervolgens via daar naar B te lopen en de lift naar de 23ste verdieping te nemen. Het team is al aanwezig wanneer ik arriveer. Het is nog een leeg appartement. Vloeren, ramen, badkamers en de keuken moet worden schoongemaakt. Iedereen is bezig. Dit gaat wel even duren, besef ik me. Normaal gesproken hoef ik niets anders te doen dan aanwijzingen te geven en mee te kijken, maar ik besluit mee te helpen en pak één van de schone doeken die het team heeft meegenomen. De volgende twee uur ben ik bezig alle kasten in de keuken, in beide badkamers, in de slaapkamer en de garderobekast schoon te maken. Drie uur later is het drie-slaapkamerappartement grondig schoongemaakt.
Pas daarna vertrek ik naar de winkel voor wat boodschappen en neem op mijn weg één van de jongens van het team mee die ik vlakbij zijn huis afzet. Inmiddels is het al tegen half 10 voor ik weer thuis aankom. Ik open de voordeur en zie mijn kinderen uit de badkamer komen.
“Ik heb haar gezegd dat ze haar tanden moet poetsen en dat we moeten slapen,” zegt mijn zoon van 12 over zijn drie jaar jongere zusje.
“Dat is flink van je,” zeg ik hem, geef hen een knuffel en breng ze snel naar bed.
Maandagochtend, 6 februari. Ik ben nog heel moe, wanneer ik zachtjes mijn deur hoor kraken. Mijn jongste is daags ervoor redelijk verkouden geworden en ik vermoed dat ze nu midden in de nacht wakker is geworden en bij mij in bed wil kruipen. Ik ben te moe om mijn ogen te openen en draai me om. Mijn bed kraakt. Het is hetzelfde bed dat ik van mijn oude huis heb meegenomen. Alleen het matras heb ik nieuw gekocht.
“Ik had beter ook een nieuw bed kunnen kopen,” denk ik teleurgesteld, “De verhuizing heeft mijn oude bed blijkbaar geen goed gedaan.”
“Of zou de man mijn bed niet goed in elkaar hebben gezet,” gaan mijn gedachten verder. We misten eerder een klein plastic dingetje dat een schroefje vast moest houden. De oppas had het plastic voorwerp wel gevonden en één of twee dagen later heeft de man het alsnog geplaatst, maar ik begin me af te vragen of dat nu een probleem blijkt te zijn.
Plots voel ik mijn bed heen en weer schudden. Nog steeds heb ik geen zin mijn ogen te openen. Ik ben te moe. Het is nog te donker, dus ik weet dat het te vroeg is om op te staan. Mijn bed schudt nog even hevig als net heen en weer. Ik raak geïrriteerd.
“Waarom schudt ze aan mijn bed en kan ze niet gewoon stil naast me komen liggen slapen?” vraag ik me af, terwijl ik nog steeds in de veronderstelling ben dat mijn jongste net mijn kamer is binnen gekomen.
Mijn bed blijft schudden. Nu sta ik naast mijn bed. Nog steeds licht geïrriteerd roep ik de naam van mijn jongste. In het maanlicht dat een beetje licht door mijn ramen, waar nog altijd geen gordijnen voor hangen, laat komen, besef ik dat ik mijn dochter niet zie. Verward kijk ik om me heen. Is ze onder het bed gekropen? Waarom zou ze dat doen? Ze heeft zich nog nooit zo gedragen.
Dan pas besef ik dat de hele kamer beweegt en dat er een aardbeving is. Snel loop ik naar de slaapkamer van mijn kinderen. Beiden liggen te slapen en vernemen niets van het heen en weer gewieg van hun bedden, hun kamer, het appartement en pas later zal blijken de regio in verre, verre omtrek.
“Opstaan!” roep ik hen dwingend, maar niet heel hard, “Er is een aardbeving!”
De kinderen zijn ineens klaarwakker en schieten uit hun bed.
“Vlug! Doe een jas en schoenen aan!”
We kijken om ons heen. Het appartement schudt. Zal ik de grote spiegel moeten neerleggen, voor het omvalt? Er schiet van alles door me heen. Wat is veilig en wat niet? Moeten we naar beneden? Ik heb het al eens geprobeerd. Onder normale omstandigheden. De trap naar beneden nemen vanaf de 31ste verdieping kostte mij destijds 7 minuten. Ik heb het met een timer op mijn telefoon bijgehouden. Niet met haast, dat moet ik er wel bij vertellen. Maar gewoon in normale tred. Met twee kinderen in de nacht diezelfde trap af te moeten, gaat ons zeker tien minuten kosten, als we ons enigszins aan moeten kleden en niet in al te dunne nachtkleding buiten op straat willen staan. De nachten zijn namelijk nog koud.
Midden in mijn appartement blijf ik staan. Ik heb het appartement enkele maanden geleden gekozen, omdat mij verteld is dat het gebouw tegen aardbevingen kan. Maar een aardbeving die sterk genoeg is, zal waarschijnlijk elk gebouw kunnen laten instorten. Toch leek de kwaliteit mijn ouders en mij goed, toen we het appartementencomplex kwamen bezichtigen. Het beste wat we in Koerdistan hebben gezien. Mijn vader kan het weten. Hij heeft jaren in de bouw gewerkt. Is een Pietje Precies en let op details. De kinderen komen bij mij staan.
“Hier zijn we veilig,” besluiten we, “In het deurkozijn.”
De kamer schudt nog heen en weer. Niets valt om en ik zie geen scheuren ontstaan. Rustig wachten we de aardbeving af.
Wanneer het schudden eindelijk is gestopt, breng ik de kinderen opnieuw naar bed. Uit voorzorg geef ik ieder een literfles water mee naar bed. Mocht er iets gebeuren, dan hebben we hopelijk water in ons bereik. Ik duik ook mijn bed weer in. Net als de kinderen met een fles water naast mijn bed en mijn telefoon met powerbank binnen handbereik.
Een uur later gaat het alarm van mijn telefoon af. Tijd om naar school te gaan. Ik wek de kinderen opnieuw. Ze zijn doodmoe van de gebroken nacht. Mijn dochter heeft overduidelijk geen zin, maar ik push ze om zich aan te kleden. De plicht roept. Ze zitten net een paar minuten klaar in hun schooluniform wanneer ik via de schoolapp bericht krijg dat de school gesloten zal zijn. Blijkbaar hebben sommige leerlingen hun huizen moeten verlaten tijdens de aardbeving en willen ze deze dag wat rust geven in de ontstane chaos. Kort erna blijkt dat ook de overheid besloten heeft drie dagen vrij te verklaren in verband met de aardbeving.
Wanneer ik mijn kinderen het nieuws vertel dat ze thuis mogen blijven, zijn ze ineens klaar wakker. Met zoveel enthousiasme hadden ze net zo goed naar school gekund, maar ze mogen dus thuis blijven vandaag.
Ik moet wel werken. Aangezien ik in het gebouw werk, terwijl de kinderen in het appartement blijven, vind ik het niet zo erg. Als er wat is, ben ik vlakbij.
De ochtend verloopt rustig. Mijn collega-supervisor, die eigenlijk docent is van school, heeft van de overheid vrij gekregen van zijn andere baan en komt mij helpen. We sturen alle mensen naar hun werkplek en lopen zelf tussen de teams heen en weer.
Tussen de middag neem ik pauze in mijn appartement, zoals ik de laatste weken steeds doe, en geef de kinderen wat te eten. Het is zo handig om bij het werk te wonen. Om 1 uur geef ik de kinderen een kus en een knuffel en trek de deur van het appartement weer achter mij dicht en neem de lift naar beneden.
13:35 uur. Samen met mijn collega-supervisor sta ik beneden bij de receptie van onze flat te overleggen. Mijn ogen glijden af in de richting van de uitgang, waar de grote glazen schuifdeuren met zwarte kozijnen naar een apart halletje leiden en erachter eenzelfde soort schuifdeuren uitkomen onder de overdekte buitenplaats, waar aan de straatzijde ook de ingang van de vier verdiepingen tellende parkeergarage is. In de kleine hal ertussen hangen lange sierlijke ronde lampen. Ritmisch schommelen de lampen heen en weer. Ik frons mijn wenkbrauwen. De buitenste schuifdeuren zijn open en ik vermoed even dat de lampen door de wind zijn gevangen, waardoor ze nu zo bewegen. Dan zoeken mijn ogen naar de vier lange rechte lampen die boven de receptie hangen. Hier is geen wind, maar de lampen bewegen in hetzelfde ritme heen en weer. Ik tik mijn collega-supervisor op zijn schouder.
“Er is weer een aardbeving,” zeg ik zachtjes en knik in de richting van de lampen die dichtbij de buiteningang hangen.
“Meen je dat?” vraagt hij verbaasd, “Ik voel niets.”
“Jawel, kijk naar deze lampen hier.”
Hij kijkt omhoog en zegt: “Je hebt gelijk.”
Ik voel geen paniek. Mijn collega zo te zien ook niet. Rustig lopen we naar buiten. Naar de overdekte plek van de buitenplaats waar aan de andere kant van de ingang van de parkeergarage de glazen schuifdeuren van Toren B zichtbaar zijn.
Terwijl mijn collega-supervisor en ik nog rustig naast elkaar staan, zien we plots diverse mensen uit Toren B naar buiten rennen. De 18-jarige groepsleider van ons team, staat een paar meter verderop en kijkt ons vertwijfeld aan.
Alsof zijn ogen vragen: “Wat gaan we doen?”
“Mijn kinderen zijn boven. Zou het boven zo erg zijn dat de mensen naar buiten komen rennen?” vraag ik mijn collega die nog steeds naast me staat. Ik bel voor de zekerheid het telefoonnummer van mijn zoon. Hij blijkt geen batterij meer te hebben en drukt me weg. Via de telefoon van zijn jongere zusje belt hij mij op.
“Mama, er is weer een aardbeving,” hoor ik hem kalm, maar vastbesloten zeggen.
“Ik weet het. Is het erger dan vannacht?” wil ik weten.
“Volgens mij wel,”
“Oké, doe jullie jassen en schoenen aan, neem mijn tas mee en kom via de trap aan onze kant naar beneden. Deur achter jullie dicht doen. Ik kom nu naar boven,” zeg ik en druk het gesprek weg.
Ik draai me om naar mijn collega-supervisor die me nu ook vragend aankijkt.
“Ik ga met de trap naar boven!” zeg ik en druk hem mijn werkrapport van die dag in zijn armen.
Ik draai me om en in no-time loop ik de trap op, me tegelijkertijd beseffende dat ik nou niet bepaald de conditie van een atlete heb en zomaar even die 31 verdiepingen naar mijn appartement omhoog zal kunnen rennen.
Mijn telefoon gaat over. Het is de groepsleider.
“Tante, waar ben je?” vraagt hij.
Hij had makkelijk mijn zoon kunnen zijn en dus op een dag heeft hij mij gevraagd of hij mij tante mag noemen.
“Op de trap. 5de verdieping,” hijg ik, terwijl ik nog 26 verdiepingen te gaan heb.
Hij drukt het gesprek uit.
Wat ik op dat moment nog niet weet, is dat hij de lift naar boven neemt. Iets wat ik bewust niet heb gedaan om te vermijden dat ik halverwege vast kom te zitten. En het moment waarop de deuren voor hem op de 31ste verdieping open gaan, vallen alle zes liften inderdaad uit, zal hij me later vertellen. Hij rent naar de gesloten deur van mijn appartement en klopt erop. Niemand doet open. Hij roept de namen van mijn kinderen, die in de tussentijd al naar de trap zijn gerend en mij tegemoet lopen. Steeds als ik geluid boven me hoor, hoop ik dat het de kinderen zijn, en roep mijn kinderen bij naam, maar het zijn andere mensen die lopend naar beneden komen. Een vrouw heeft een baby in haar armen. Enkele kinderen lopen met de moeder en haar man mee. Ze kijken me raar aan dat ik naar boven loop. Ik glimlach maar vriendelijk en hijg weer verder de trap op. Op de 15de verdieping kom ik de kinderen tegen. Godzijdank, want naar beneden lopen kost me aardig wat minder energie dan naar boven.
Enkele minuten later sta ik met mijn kinderen bij mijn collega-supervisor in het park waar ook andere mensen zich hebben verzameld. Ik kijk omhoog naar de gebouwen en de mensen om ons heen. Als die gebouwen instorten, maken we zelfs geen kans in dit park. We staan er veel te dicht bij. Maar ik heb wel vertrouwen in het project waarin ik mijn appartement heb gekocht en waarin ik sinds kort werk.
“Waar is de groepsleider?” vraagt mijn collega aan mij, “Hij is naar boven gegaan om jouw kinderen te halen.”
“Ik heb hem niet gezien.”
Ik zoek zijn naam in mijn telefoon en bel hem.
“Waar ben je?” vraag ik hem zodra hij opneemt.
“Boven. Ik sta voor jouw deur. Ik roep je kinderen, maar ze reageren niet.”
“Kom beneden. We zijn allemaal buiten in het park. Kom ook met de trap naar beneden.”
Twee minuten later staat de jongen voor ons. Ik heb geen idee hoe hij de trap is afgerend, maar wellicht heeft het er mee te maken dat ik 25 jaar ouder ben dan hij. Maar ik ben blij hem te zien.
Vanaf dat moment keert meteen de rust weer terug. De mensen in het park zoeken hun eigen bekenden op. Ons team met de grijs met blauwe uniformen en onze blauwe veiligheidsvestjes met grijze neon strepen zit bij elkaar op het gras. Andere groepen van bouwvakkers en ingenieurs met of zonder hun gele werkhelmen op, de eerste bewoners, de bewapende beveiligers in hun zwarte kleding en het management van het project staan en lopen door de sierlijk aangelegde tuin met zijn brede fontein met ronde vormen, diverse palmbomen, cactussen en andere planten.
Systematisch begin ik te tellen. Het team heeft sinds het begin veel gewisseld. Werknemers zijn vertrokken of ontslagen. We hebben nieuwe werknemers aangenomen. Het groepje bestaat uit enkele Koerden en drie Bangladeshi. Ineens besef ik dat er maar twee Bangladeshi in het park bij ons zitten. Ik vraag hen waar hun vriend is, maar ze hebben hem niet gezien. Voor de aardbeving heb ik hem naar de andere trap gestuurd om schoon te maken.
“Nou, laten we niet klagen over zijn werk, want blijkbaar werkt hij zelfs door met aardbevingen,” grap ik tegen mijn collega-supervisor, “Misschien gaat het werk wel makkelijker nu. Hoeft hij alleen stil te staan met zijn dweil. Het gebouw beweegt vanzelf al.”
Mijn collega lacht mee. Inmiddels is het grootste gevaar ook al geweken en wachten we vooral af wat er wordt besloten door het management van het project.
De hoofdopzichter komt naar ons toe lopen. Hij is een Koerd, maar spreekt Duits, net als een aantal andere mensen van het management. Mijn Duits moet de laatste jaren uit mijn tenen komen, zover is het weggezakt, maar hij vindt het fijn om Duits te spreken met mij. Bij appjes aan hem maak ik tegenwoordig stiekem dankbaar gebruik van de vertaalfunctie naar het Duits, want anders had ik het denk ik niet volgehouden zo lang met hem Duits te spreken. Meestal val ik dan ook halverwege een zin terug in het Koerdisch.
“Hoe staan we ervoor?” vraag ik hem.
“Het gebouw is veilig, maar mensen die niet durven te werken, heb ik gezegd dat ze naar huis mogen gaan,” vertelt hij mij in zijn vloeiende Duits.
En dan vervolgt hij over dat we op een dag, wanneer onze tijd gekomen zal zijn, allemaal dood zullen gaan. Dat is immers de garantie in het leven. Hij vreest niet. Ik net zo min eigenlijk. Ik leef mijn leven ten volste en hoop dat nog lang te mogen doen, maar wanneer mijn tijd aanbreekt, zal ik de dood niet kunnen ontlopen. Er zijn mensen die de grootste avonturen doorstaan, maar om het onbenulligste zullen overlijden.
Het is koud buiten. De kinderen hebben hun jassen niet kunnen vinden in de haast en spelen nu zonder jas in de nieuwe speeltuin in het park. Na ongeveer een half uur, misschien drie kwartier gaan we in de receptie binnen zitten. Er zit nog een gezin. Een vader, moeder met een slapende baby in een deken op haar schoot en twee a drie kinderen van basisschoolleeftijd. Ik denk dat het hetzelfde gezin is dat ik eerder halverwege de trap tegen ben gekomen, toen ik mijn kinderen wilde halen. De komende twee uur kunnen we niet terug naar boven, omdat het technische team eerst de liften moet controleren.
“Wanneer mogen we weer naar ons huis?” vraagt een jongen van het gezin aan mij in het Engels.
Waarschijnlijk spreekt hij mij aan, omdat ik mijn werkjasje aan heb. Dan ben je toch een makkelijker aanspreekpunt.
“Het team is er nog mee bezig. Ze zeiden dat het nog vijf minuten gaat duren, maar reken er op dat het wel wat langer kost. Maar zodra ze klaar zijn, dan kunnen jullie weer naar huis,” zeg ik tegen de jongen die het vertaalt naar zijn Arabisch sprekende ouders.
Die avond belt de vrouw van een vriend mij op. Ze vraagt hoe het gaat en of we bang of ongerust zijn sinds de aardbeving. Als ik me er beter bij voel, mogen we wel bij hen komen slapen, zegt ze. Ik bedank haar. Zo lief dat ze dat aanbiedt, maar ik blijf thuis slapen.
De school van de kinderen besluit dat er online les moet worden gegeven, om zo niet teveel stof te missen. Ons internet thuis is nog steeds niet gemaakt en zo stuur ik de kinderen terug naar ons oude huis. Naar de oppas en de tuinman. Daar is wel internet. Twee nachten zullen ze blijven slapen. Hoewel ik mijn best heb gedaan, blijken er de eerste dag technische problemen op school te zijn en de tweede dag komt mijn zoon niet in het juiste lesrooster. Dan maar niet.
“Geniet maar van de sneeuw,” raad ik mijn kinderen aan. Er is die dag sneeuw gevallen. Niet in Erbil. Daar sneeuwt het zelden. Maar in het heuvellandschap van ons oude dorp vlakbij Khanzad kan er wel eens per jaar sneeuw vallen. En deze keer hebben ze het geluk dat er een redelijke laag ligt.
Ik ben ondertussen gewoon aan het werk. Het team heb ik naar verschillende locaties in het appartementencomplex gestuurd. Af en toe kom ik ze opzoeken, maar heb nu even niks te doen. Ik besluit mijn kleine witte huishoudtrapje met donkergrijze treden van mijn appartement te halen om zo de blauwe beschermkapjes van de laatste rookmelders in toren A af te halen. Ik ben bijna onderaan in het gebouw aangekomen wanneer ik, nog steeds met mijn ladder onder mijn armen, merk dat één van de werknemers niet op zijn plek staat. Ik geef de melding door aan mijn collega-supervisor. Soms geven we de schoonmakers extra opdrachten mee voor als ze klaar zijn. Dan kunnen ze door naar hun volgende plek zonder ons in te lichten. Bij hem heb ik dat deze ochtend ook gedaan. Maar wanneer ik zijn volgende werkplekken bekijk, blijken deze nog niet schoongemaakt. Iets klopt dus niet. Omdat deze werknemer al eerder tijdens zijn werk leek te zijn verdwenen en zegt te hebben schoongemaakt waar wij onze twijfels hadden, heeft ook mijn collega-supervisor hem deze ochtend nog gesproken. Tot 10 uur heeft hij de tijd gekregen om de receptie schoon te maken, om 11 uur moet de tweede verdieping klaar zijn en om 12 uur de derde. De supervisor heeft ruim tijd gegeven. Normaal kan een verdieping in een half uur klaar zijn. De werknemer heeft de dubbele tijd gekregen.
Min of meer bij toeval vind ik de bewuste werknemer op de trap. Hij houdt een vloertrekker in zijn hand.
“Wat doe je hier?” vraag ik hem, “Na de receptie had je naar verdieping 2 en 3 gemoeten.”
“Ik ben aan het schoonmaken,” antwoordt hij.
Ik kijk rond. De trap is vies en stoffig. Geen spoor van een schoonmaakactie te zien. Sowieso zou er gedweild moeten worden en bovendien zijn er op deze trap nog verfresten te zien. Eerst moet er iemand met een soort spatel (ook wel plamuurmes genoemd, geloof ik) de verf verwijderen. Daar komt opnieuw troep bij vrij, dus schoonmaken met een droogtrekker is niet aan de orde nu.
“Heb je een spatel bij je?” vraag ik hem.
Ondertussen typ ik snel een appje naar mijn collega-supervisor, waarin ik vertel dat ik de werknemer heb gevonden.
De werknemer schudt zijn hoofd.
“Wat doe je dan hier?” ik raak enigszins geïrriteerd, omdat ik sterk het gevoel heb dat hij me hier voor de gek staat te houden. Alweer.
“De trap moest ook schoon,” is zijn excuus.
“Wat heb je dan schoongemaakt in de tijd dat je onvindbaar was?” Ik veeg met mijn wijsvinger over één van de grijs betegelde traptreden. Er vormt zich meteen een witte stoflaag op mijn vingertop, “Ik kan niet zien dat je hier iets hebt schoongemaakt. Bovendien hoor je alleen naar de plekken te gaan waar wij je heen sturen!”
“Dus je zegt dat ik lieg?” de werknemer verheft zijn stem, terwijl hij in de verdediging schiet.
Het versterkt alleen maar mijn vermoeden dat hij liegt.
“Ik zeg dat deze trap niet is schoongemaakt en dat jij minstens een half uur onvindbaar was en je werk op andere verdiepingen hebt laten liggen!”
De werknemer wil boos weglopen. Hij neemt de trap naar boven.
“Hier blijven!” roep ik hem na, “De andere supervisor komt er zo aan.”
Met dat ik dat zeg, is mijn collega er al.
“Hij zei dat hij hier de trap aan het schoonmaken was,” leg ik uit.
In één oogopslag ziet ook de man dat er van schoonmaken geen sprake is geweest.
Er volgt nog een woordenwisseling tussen mijn collega-supervisor en de werknemer. De werknemer beweert nu ineens dat ik hem naar de trap heb gestuurd.
“Klaar. Je bent ontslagen!” deelt mijn collega-supervisor de medewerker mee.
Ontslag gaat hier makkelijker dan in Nederland. We hoeven niet een heel dossier op te bouwen. Je werkt of je werkt niet. Simpeler kan het niet zijn.
Samen lopen we de trap af naar de parkeergarage, zodat hij zijn werkuniform kan uittrekken. De man blijft mokken en allemaal verzinsels vertellen.
Plots draait de supervisor zich om en sprint weg. De net ontslagen werknemer belt een bekende van hem en begint te klagen over hoe onredelijk hij zijn ontslag vindt, omdat hij “gewoon” de trap aan het schoonmaken was.
“Als je iemand wilt inlichten, wees dan tenminste eerlijk in je verhaal,” zeg ik.
De man drukt snel zijn telefoongesprek weg. Ik vermoed dat hij bang is dat zijn vriend mij kan horen.
Hij begint opnieuw tegen mij te praten. Zegt nu dat hij als Bangladeshi mijn Bahdini dialect niet heeft geleerd. Dat hij mij fout heeft begrepen. Hij begrijpt alleen Sorani en Arabisch, legt hij mij uit.
“Mijn collega-supervisor spreekt gewoon Sorani. En hij heeft je vanmorgen ook al gesproken,” zeg ik kalm.
De werknemer loopt weg. Mijn collega komt vanuit het trappenhuis de parkeergarage weer in.
“Hij is net de hoek om gegaan” zeg ik tegen mijn collega, die achter me langs loopt achter de ontslagen werknemer aan.
Onze 18-jarige teamleider rent achter de supervisor aan.
Een andere Bangladeshi werknemer rent achter de teamleider aan.
Ik besluit er ook maar achter aan te rennen. Met mijn huishoudtrapje nog in mijn hand loop ik stevig op mee. Achter de voor mij op rennende collega’s. De teamleider kijkt even achter om. Hij begint te glimlachen. Waarschijnlijk omdat het geen gezicht is om iedereen achter elkaar aan te zien rennen. Al helemaal mij niet als laatste met mijn keukentrapje. Ik grinnik terug bij de gedachte aan deze belachelijke vertoning.
Aan de straat stopt eindelijk de ontslagen Bangladeshi. Al snel staan we allemaal bij elkaar. De man begint tegen zijn vriend in zijn eigen taal te praten. Aan zijn lichaamstaal af te lezen, herhaalt hij nog steeds dezelfde smoesjes. We laten hem niet uitpraten. Nemen de vriend apart, sturen de liegende werknemer weg en lopen met de vriend terug naar de trap waar de andere man zegt te hebben schoongemaakt. De vriend kan niet anders dan toegeven dat de trap echt niet schoon is.
Dit hele gedoe is noodzakelijk, omdat onze drie Bangladeshi werknemers samen wonen en de ontslagen werknemer leugens zal vertellen over de reden van zijn ontslag. Eigenlijk willen we de beide andere Bangladeshi dan ook helemaal niet kwijt. Zij werken netjes en schoon. Hoewel de vriend het met ons eens is, blijven de volgende dag toch de andere twee Bangladeshi ook weg. Drie werknemers in één klap minder. Jammer, maar er zit niets anders op dan nieuwe schoonmakers te vinden. Sindsdien houden we het even alleen bij Koerden.
Al snel stelt één van de werkers een vriend van hem aan ons voor. De man komt voor een sollicitatiegesprek bij mij. Het is niet meer dan een paar minuten even samen praten. Regels uitleggen, verwachtingen duidelijk maken, vragen naar ervaring. De man zegt dat hij 4 a 5 jaar ervaring heeft als supervisor.
Ik laat hem de volgende dag, een donderdag, meteen beginnen. Als schoonmaker. Eerst zien, dan geloven. Ik twijfel al snel aan zijn “supervisor-ervaringen”. Op een aantal punten laat hij werk liggen. Als supervisor had hij dat moeten zien. Als ervaren schoonmaker trouwens ook. Ik wijs hem erop.
De volgende dag, vrijdag, is ons weekend. We werken zes dagen per week. En uitgerekend die ene vrije dag kom ik erachter dat het team een kostbaar schoonmaakapparaat vergeten is naar de opslagplaats terug te brengen. Ik werk zelf tot 2 uur, terwijl het team onder toezicht blijft van mijn collega-supervisor tot ze om half 5 klaar zijn. Wat er donderdagmiddag na 2 uur is gebeurd, weet ik niet.
Die zaterdagochtend sta ik om half 8 in de ochtend met het team bij de opslagplaats waar ze hun spullen ophalen en uniformen aantrekken. Ik spreek ze aan op hun gedrag. Dat ze zuinig moeten zijn op de spullen van het bedrijf. Of het nu een poetsdoek is of een schoonmaakmachine. Ik leg ze uit dat zij het ook niet zouden waarderen als ik hun auto zou lenen en ergens zou parkeren en vergeten zou het terug te brengen. En dus waardeert onze werkgever deze actie van hen ook niet. Normaal sta ik in het team bekend als lief en rustig. Te zacht, volgens de teamleider. Ik leg de jongens, die stuk voor stuk mijn kinderen hadden kunnen zijn, uit dat ik niet over elk minpuntje wil lopen ruziemaken of schreeuwen, maar dat al mijn opmerkingen wel worden opgeschreven en dus worden gelezen door mijn collega-supervisor en onze werkgever.
“Denk dus niet dat ik iets niet heb gezien, alleen omdat ik jullie niet boos aanspreek,” waarschuw ik het team. Mijn punt komt over, want ze werken keihard.
Pas later die ochtend kom ik erachter dat ook de lange ladder blijkbaar nooit is terug gebracht sinds donderdag. De nieuwe werknemer had hem bij zich, toen hij hem “ergens” heeft achtergelaten. Deze ochtend is hij een half uur te laat gekomen, waardoor hij mijn gesprek met het team is misgelopen. Ik spreek de nieuwe schoonmaker aan. Hij wijst me de plek aan waar hij hem heeft achtergelaten. Daar is geen ladder meer te bekennen. Maar met zoveel bouwvakkers in de buurt, is er altijd wel iemand die een ladder nodig heeft, dus dat verwondert me niet.
De nieuwe werknemer had de ladder neergezet, omdat zijn handen vol waren en had verwacht dat de jongen achter hem wel zou meenemen, want die liep immers achter hem.
“Heb je hem gevraagd de ladder mee te nemen?” vraag ik hem.
Hij ontkent.
“Dat jij denkt dat hij iets zal doen, wil niet zeggen dat diegene dat ook zo begrijpt. Zolang je niets uitspreekt, mag je niets verwachten. Volgende keer vraag je iemand om het te doen of je komt zelf terug de ladder te halen. En op zijn minst had je moeten controleren dat de ladder wel mee naar beneden was gekomen.”
“Als je zegt dat het mijn schuld is dat de ladder weg is, neem ik ontslag,” dreigt de jongeman die net anderhalve dag heeft gewerkt.
“Ik zal je niet tegenhouden, maar het gaat er niet om of je vertrekt of niet. Als jij niet luistert naar mijn wat ik zeg, zul je in een volgende baan precies hetzelfde probleem hebben. Accepteer dat je een fout hebt gemaakt en leer ervan.”
Hij besluit te blijven.
Wanneer ik met mijn collega-supervisor later die dag de gebeurtenissen doorneem, reageert hij: “Geen probleem. Iedereen die goed is, laat je blijven. Alle anderen meteen ontslaan. Als jij 20 ontslaat, zal ik 30 nieuwe voor je vinden.”
De vermiste ladder komt uiteindelijk gewoon terecht. Een paar keer vraag ik een opzichter of hij weet waar de ladder is. Volgens hem staat het in Toren C. Wij werken hoofdzakelijk nog in A en zijn aan het uitbreiden naar B. Hij belooft degene te bellen die onze ladder heeft gehad. Ik neem die belofte niet heel serieus. De opzichter heeft het druk. En dus ga ikzelf op zoek naar de ladder. Via de eerste verdieping, waar nog volop wordt gebouwd aan het commerciële gebied van dit bouwproject, loop ik van Toren A, via B naar Toren C.
Aan het eind is het zwembad nog in de maak, maar de betegeling aan de binnenkant is al klaar. Het loopt hier dood, dus ik loop een stukje terug. Aan mijn rechterhand zijn kleine donkere halletjes. Ze zijn nog lang niet klaar, maar ik vermoed dat dit de badkamers zullen worden van het zwembad. Ik ga naar binnen. Bij het tweede halletje, bijna achterin, kan ik net de omtrekken van een ladder onderscheiden van de duisternis. Ik pak mijn telefoon uit mijn werkjaszakje en druk mijn zaklampfunctie aan. Dit lijkt verdacht veel op onze ladder, maar helemaal zeker ben ik niet. Ik stuur een video naar mijn collega-supervisor, die bevestigend antwoord geeft. En zo loop ik even later met de lange ladder onder mijn armen tussen een klein groepje bouwvakkers door terug naar Toren A. Eén van de bouwvakkers biedt me aan te helpen, maar ik kan de ladder wel tillen en bedank hem voor zijn aanbod. Hij blijft me nog even nakijken, terwijl ik wegloop.
Wanneer ik op een dag het schoonmaakwerk van de jongen die de parkeergarage moet bijhouden, controleer, kom ik weer via Toren C. Ik hoor het geluid van stromend water. Als een kleine waterval zie ik water in de gasschacht naar beneden komen. Ik heb geen idee waar het vandaan komt, maar stuur voor de zekerheid een berichtje met foto naar de hoofdopzichter. Hij stuurt een bericht terug met de vraag of ik wil uitzoeken wat voor water het is. Toren C is nog volop in ontwikkeling. Bij mijn weten, wonen er nog geen mensen in deze toren. Zelfs de liften werken alleen maar met een man die de lift bedient.
Ik loop de trap op naar de begane grond en ga naar dezelfde plek waar de bewuste schacht is. Het probleem ligt hoger, blijkt, want ook hier komt het water van boven. Zo loop ik een verdieping omhoog, elke keer controlerende waar het water vandaan komt. Maar ook op de vierde verdieping blijkt dat ik nog hoger zal moeten gaan. Er staat een man vlakbij de schacht.
Ik draai me naar hem om en vraag: “Heb je enig idee waar dit water vandaan komt?”
Ik wijs naar het halfopen plafond in de schacht.
Boven zijn vrouwen de verdiepingen aan het schoonmaken. Zij gebruiken water.
“Op welke verdieping is dat?” wil ik weten.
“De 18de,” meent hij.
“In dat geval wil ik graag met de lift,” zeg ik hem.
De man neemt zijn walkietalkie en begint de liftmeneer op te roepen: “Kun je naar de vierde verdieping komen? Er is een ingenieur die naar de 18de verdieping wil gaan.”
Ik onderdruk een glim. Omdat ik mijn dagrapport op een klipbord in mijn armen houd, een werkvestje draag en vraag naar wat water dat naar beneden komt, gaat de man er automatisch vanuit dat ik een ingenieur zal zijn. Ik laat hem in het ongewisse en neem de lift naar boven.
De vrouwen zijn volgens de meneer die de lift bedient op de 30ste verdieping, dus daar stap ik uit. Al snel merk ik op dat zij ver van de gasschacht afzitten. Bovendien is de vloer in de schacht op deze verdieping schoon, dus ik loop met de trap per verdieping naar beneden. Op de 27ste verdieping blijkt een lekkage te zitten en geef mijn bevindingen door aan de hoofdopzichter.
Nog een paar dagen later hebben we een nieuwe man erbij. Hij heeft jarenlange ervaring in het schoonmaakwerk. Tijdens het sollicitatiegesprek met hem merk ik meteen dat hij weet waar hij over spreekt. Hij wil wel werken, maar wil een vervanger kunnen inwerken op zijn oude werkplek. We gaan akkoord.
Hij blijkt inderdaad heel goed en wordt een nieuwe supervisor. Ik ben blij met zijn komst. Vanwege zijn ervaring, maar hij kan mij ook goed bijstaan in het begeleiden van het team. Op momenten dat ik er niet kan zijn, is hij er. Op momenten dat we er beiden zijn, verdelen we het werk. Al snel blijkt hij een man die onmisbaar is in dit werk. Hij ziet, zoals beloofd, het werk inderdaad liggen en komt met handige oplossingen. Mijn taken verschuiven daarmee enigszins, maar dat is niet erg. Ik moet nog steeds het dagrapport opmaken en krijg er een aantal administratieve zaken bij, waarbij ik onder andere dagelijks in Google spreadsheets moet bijhouden welke werknemers hebben gewerkt, wie afwezig was en welk excuus er eventueel voor de afwezigheid was.
Ik val nogal op in de omgeving hier, naar het schijnt. De ene zaterdag dat ik even niet werk, maar later die middag toch even naar beneden kom zonder werkjasje, en met de nieuwe supervisor en mijn collega-supervisor sta te praten, komen een opzichter en twee andere mannen naar ons toe.
“Waarom werk je niet vandaag?” wil de opzichter weten.
Zelfs de volgende dag, zondag wat ook een normale werkdag is voor ons, komen nog steeds mannen naar me toe om te vragen waarom ik er zaterdag niet was.
“Ik geloof dat het opvalt als ik een dagje niet werk,” zeg ik lachend tegen de nieuwe teamleider.
“Vind je het gek?” lacht hij terug, “Je bent de enige vrouw hier op de bouwplaats, je bent Europees en iedereen vindt je aardig.”
“Het zal zo zijn,” glimlach ik.
Wat de aardbevingen betreft, hebben we deze maand meteen een tijd van gewenning. Inmiddels is al vrij snel na de eerste twee zware aardbevingen de omvang en schade duidelijk geworden. Zoveel slachtoffers, tienduizenden doden, ingestorte gebouwen, naschokken. Heel veel Koerden zijn hierbij geraakt. Het getroffen Turkse deel beslaat ook deels Koerdistan.
Op een avond, rond 10 over 8, ik heb iemand over de vloer die mijn gordijnrails komt ophangen.
Hij staat op de kleine ladder direct naast mijn enorme ramen, als mijn zoon roept: “Mama, er is weer een aardbeving.”
De man begrijpt geen Nederlands, dus ik vertel hem dat hij beter even van de ladder kan komen. Hij blijft nog even staan, begint halverwege de ladder met het geschommel van de aardbeving mee te bewegen en stapt er dan toch maar vanaf. Deze aardbeving duurt niet lang en heeft maar een heel klein effect op ons. We doen geen eens moeite meer en wachten rustig af. Na een minuut lijkt het schudden te zijn gestopt en gaan we opnieuw verder met het boren van de gaten voor de gordijnrails. Ik houd de stofzuiger erbij om het verspreiden van het vrijkomende stof zoveel mogelijk tegen te gaan.
De 25ste, rond een uur of 4 in de ochtend, is er opnieuw een aardbeving. Het schijnt weer op veel plekken in Erbil te zijn gevoeld. Deze keer heb ik niets gevoeld. In ieder geval niet bewust, want ik slaap door de aardbeving heen. Alleen op Facebook lees ik wat berichten. Blijkbaar is het rond Khabat, vlakbij Erbil, goed gevoeld. Rond dezelfde tijd wordt er geschoten in deze streek. Iets waar vele bewoners van die plek op Facebook op terugkomen. Een jongeman uit Khabat schrijft zijn ervaring onder een Facebook post: “Mijn vader stuurde mij naar buiten vanwege de aardbeving, maar mijn moeder vertelde me naar mijn kamer te gaan vanwege de kogels.” Hij sluit af met een lachende emoji. De gekkigheid van het leven in Koerdistan.
(Vanwege problemen met het internet zal ik op een later moment de foto’s moeten toevoegen)