Nadat de kinderen in de laatste week van juni door hun vader voor een vakantie in Nederland zijn meegenomen en ik “alleen” achterblijf, heb ik even wat tijd voor mezelf. Ik probeer meer werk te vinden. Mijn huidige werk bij een tandarts is op oproepbasis, zodat ik alleen naar het werk ga wanneer er patiënten zijn en dat valt een beetje tegen. De laatste tijd heb ik dan ook vooral mijn eigen patiënten behandeld, die direct met mij contact hadden opgenomen in plaats van de patiënten die via mijn werkgever komen. Ook andere tandartsen in de omgeving hebben of zelf te weinig patiënten, zijn al voorzien van iemand die tandsteen verwijderd, maar vaker nog zijn de tijden voor mij ongeschikt. Vanwege de schooltijden van de kinderen moet ik werktijden hebben die ergens tussen 9 en 2 vallen, maar tandartspraktijken starten hier meestal pas vanaf 2 of 3 uur in de middag en gaan dan door tot in de avond. Onmogelijk voor mij. Ik zal immers de kinderen ook van school moeten halen. Bovendien hoort de opvoeding van de kinderen bij mij en niet bij een oppas en daarnaast zal ik ook geen oppas meer hebben als ik binnenkort ga verhuizen.
Ondertussen wil de oppas naar Iran. Hoewel het een rit van een paar uur rijden is, besluit ik haar te brengen tot aan de grens bij Haji Omaran. Ik ben nooit in dit gebied geweest en dit is een mooie gelegenheid om eens die voor mij nog onbekende kant van Koerdistan te zien. Haar man gaat ook mee. Al vroeg in de ochtend rond tien voor zes vertrekken we. De man en ik genieten van het landschap. De oppas iets minder, want zij is zoals gebruikelijk wagenziek en vraagt mij om de zoveel tijd om te stoppen. Ik gebruik haar “braakmomentjes”, waarop zij gehurkt in de berm zit, als korte rek en strek pauzes waarin ik meteen wat foto’s maak van de bergen. Sneller dan verwacht komen we aan bij de grens en nemen we afscheid van de oppas.
Op de terugweg hebben we meer tijd en gaan de man en ik er vaker en iets langer uit voor het maken van foto’s. Rond 11 uur in de ochtend bereiken we het restaurant met de bergwand met kleine watervalletjes als muur waar ik wel vaker gegeten heb en nemen we er een bord kebab met wat rijst en salade. De middag is nog maar net begonnen of wij zijn alweer terug thuis.
Vlak voor Offerfeest begint het mij ook wat te kriebelen en besluit ik toch naar Nederland te vliegen. De kinderen missen mij en ik hen.
Via via regel ik een vliegticket en die vrijdagochtend reis ik al naar Nederland. Mijn oudste haalt me met de trein op van Schiphol. Mijn tweede is thuis en de jongsten zijn nog bij hun vader, maar komen later die middag als mijn oudste en ik in de tussentijd nog snel naar met de trein naar Den Bosch zijn geweest.
Mijn beide oudste dochters en ik slapen meestal bij hun thuis. De jongste twee zijn afwisselend bij ons en bij hun vader. Niet met een vast schema, maar in overleg. Zoals het uitkomt.
19 juli. Zo ongeveer de heetste dag van de maand, maar mijn oudste en ik zijn bij het vooruit boeken van een reisje met de FlixBus naar Brussel vergeten het weerbericht te checken. 38 graden wordt het die dag. Al een dag of twee ben ik niet helemaal fit, maar de optimist die ik ben, vertrekken we vol goede moed. Met elk zo’n 1,5 liter water in een rugzak en een paraplu tegen de zon gaan we op pad. We komen aan op Brussel Noord, lopen door een iets minder prettige buurt naar het centrum en de komende uren wandelen we ongeveer 15km door de stad. Het is heet, bloedheet eerlijk gezegd, maar we drinken veel en vaak, vullen onze flessen herhaaldelijk bij op de openbare drinkfonteintjes en rusten zo nu en dan iets uit. We eten pannenkoeken bij Crème, een eetgelegenheid die mijn dochter via TikTok had gezien. Tegen de avond gaan we met de trein terug naar huis. Hoewel ik de volgende dag met een enorme hoofdpijn kamp, wellicht heb ik toch even nog last van de hitte, hebben we een superleuke dag gehad.
In de eerste week van augustus heb ik een uitje naar Duitsland gepland. Deze keer staat Keulen op de planning. Met de FlixBus heen, wat zo’n 4 uur duurt, maar ondanks dat ik alleen reis, gaat voor mijn gevoel de tijd heel snel voorbij. Zelfs het puzzelboekje en een tijdschrift dat ik tegen verveling heb meegenomen, gebruik ik amper. Meestal geniet ik van het landschap waar we doorheen rijden. Ik heb afgesproken met een goede bekende van mij die ook naar Keulen komt, dus we eten, praten en wandelen door de stad. De volgende dag vroeg in de avond reis ik per trein terug naar huis.
Op één van de avonden, het is al donker, zijn mijn oudste en ik even buiten. We rennen terug naar huis. Zij is sneller dan ik en staat al bij de voordeur. De automatische lamp is al aangesprongen als ik ook aan kom rennen en net te laat het fietskettingslot zie liggen en met mijn voet erachter blijf haken. Mijn dochter ziet het gebeuren en springt, in een poging mij op te vangen, een meter opzij. Ze is net te ver gesprongen, want hoewel ze haar armen klaar heeft, duik ik zo tussen haar en de deur neer. Niet al te ver van het muurtje voor hun huisdeur. In het volle licht van de automatische lamp in de verder donkere straat. Daar zit ik. Op handen en knieën. Mijn broek is stuk, er zit een barst in mijn telefoonscherm en mijn knieën liggen open, net als mijn rechterhand. De pijn brandt, maar we barsten beiden in lachen uit. De enorme blauwe plek die ik zo’n twee dagen later vooral op mijn linkerknie en gek genoeg zelfs een gele plek aan de binnenkant van mijn enkel eraan overhoudt, trekken pas een maand later weg.
De avond voor mijn vertrek komt mijn zwager met zijn gezin langs. Mijn oudste dochter en ik slapen op de bank. De rest laten we boven slapen. Het lijkt ons de beste oplossing, omdat zij en ik al vroeg in de ochtend op zullen staan om naar Schiphol te gaan. Hun vader brengt ons, want ook de jongsten gaan mee terug naar Koerdistan.
Tien dagen na mijn aankomst in Koerdistan, krijg ik van de Nederlandse Rijksoverheid een mailtje binnen met het veranderde reisadvies voor Irak. Overigens is Koerdistan nog steeds onveranderd oranje-gebied en Irak rood, maar er zou een avondklok voor het hele land gelden vanaf 7 uur ’s avonds. Ik weet dat er protesten in Bagdad zijn, waarbij ook doden zijn gevallen, maar van de avondklok heb ik nog niets gehoord, dus enigszins verbaasd vraag ik het na bij een goede vriend van mij. Hij laat me weten dat de avondklok niet voor Koerdistan geldt, alleen voor Irak.
Diezelfde avond spelen mijn zoon en ik monopoly aan de keukentafel. Buiten horen we enkele tientallen schoten van een machinegeweer.
“Wees eens stil,” zeg ik tegen mijn zoon, terwijl ik probeer te luisteren naar de schoten.
Het kan een schietpartij zijn, wat zo nu en dan voorkomt in het dorp, maar het kan net zo goed “niks” zijn. Het gebruik van vuurwapens is met de jaren iets afgenomen, vandaar dat het me toch opvalt.
“Oh, dat is niks, mama. Alleen een machinegeweer,” stelt mijn zoon van ruim elf mij gerust en we spelen alweer verder.
De komende dagen breng ik rustig door. De school zal begin september weer beginnen en vakanties zijn meestal wel intensief genoeg. Tussendoor bezoek ik met de kinderen nog het Sami Abdulrahman park, waar we een golfkarretje huren en de kinderen en ik afwisselend achter het stuur zitten.
Met de tuinman moet ik een paar dagen later nog naar de stad. Ik parkeer de auto in de binnenstad, In één van de bijna onzichtbare parkeergarages, onder de bazaar. Voor wie niet de drukte van het centrum gewend is, zou er zo aan voorbij kunnen rijden. Ik rij de helling af naar de beneden waar een medewerker ons al tegemoet komt.
“Airco uit,” zegt de man, ” en welk telefoonnummer mag ik noteren?”
Terwijl de tuinman zijn nummer opnoemt, schrijft de medewerker met een dikke blauwe stift het telefoonnummer op het glas van de stoel achter de bestuurdersstoel. In het linkerboven hoekje op de voorruit noteert hij het nummer dat overeenkomt met het geplastificeerde kaartje dat we van hem krijgen.
“Laat de auto hier maar staan,” zegt de man nu.
We staan nog steeds halverwege de helling, dus ik trek mijn handrem aan, zet de auto uit en laat de sleutel in het slot. De tuinman en ik stappen uit en lopen dezelfde helling op waar we net afgereden zijn. De mannen van de parkeergarage zetten de auto wel ergens neer.
Ondertussen lopen wij door de bazaar, eten kunafa en drinken thee bij het bekende restaurant onderaan de citadel vlakbij de tapijtenwinkel en lopen we richting het iets modernere winkelcentrum Down Town.
We komen langs wat kleinere restaurantjes waar ze shoarma broodjes en dergelijke verkopen.
“Eigenlijk heb ik nog wat honger,” geef ik toe en we stappen één van de restaurantjes binnen. Het is zo klein dat de keuken meer dan de helft van de vloeroppervlakte van de eetgelegenheid in beslag neemt. Een paar gekleurde kunststof stoelen staan langs twee wanden waar nog enigszins ruimte over is.
“Waar mogen we het opeten?” vraagt de tuinman aan één van de mannen die de broodjes klaarmaakt.
“Ga maar naar boven,” zegt de man en wijst ons naar de smalle open metalen trap rechtsachter in het hoekje. De bovenverdieping is niet groter dan een gemiddelde Nederlandse babykamer, maar er staan 3 tafeltjes, waarvan er 2 met gewone stoelen en eentje met kleine bankjes eromheen. Niemand is hier, dus de keus is aan ons. We nemen plaats op de bankjes. Met uitzondering van de trap die direct op deze verdieping uitkomt, is het een verder afgesloten ruimte. Zelfs het raam naar buiten is afgeplakt, maar het zit er goed genoeg, want een koelsysteem houdt de ruimte fris.
Wanneer het tijd is voor ons terug naar huis te gaan, lopen we weer naar de parkeergarage waar we de auto enige uren eerder hebben achtergelaten.
“Zal ik hier boven blijven wachten?” vraagt de tuinman.
“Wat jij wilt,” antwoord ik en loop in mijn eentje al de helling af.
Ik heb natuurlijk geen idee waar de medewerkers mijn auto hebben neergezet, dus ik loop in de richting van het groepje mannen dat in de garage werkt. Ik haal het geplastificeerde kaartje met nummer uit mijn tas en overhandig het aan degene die het dichtst bij mij staat.
“Wat voor auto heb je?” vraagt de jonge man.
Ik denk even na, want ik ben niet zo thuis in de automerken en vlak voor mijn vakantie in Nederland heb ik net een nieuwe auto gekregen.
“Nissan!” herinner ik mij ineens weer.
De man loopt naar mijn auto die slechts enkele meters verderop geparkeerd staat.
“Zal ik hem er voor je uitrijden?” vraagt hij.
De parkeergarages in Erbil zijn over het algemeen uitzonderlijk smal, maar ik kijk even naar het pad dat ik moet rijden en zo moeilijk is dat nu ook weer niet.
“Nee, hoeft niet. Het zal me wel lukken,” antwoord ik, maar de man is blijkbaar van mening dat het toch zijn taak is.
“Neem maar plaats,” zegt hij. Hij wijst mij naar d passagiersstoel en gaat zelf op de bestuurdersstoel zitten.
Hij rijdt de auto de helling op.
“Waar kom je vandaan?” vraagt hij.
“Nederland,” antwoord ik.
Hij blijkt een Arabier te zijn. Een Irakees uit Anbar.
“Spreek je Arabisch?” vraagt hij dan.
“Nee, alleen Koerdisch,” antwoord ik.
Boven aan de helling blijft hij wachten. Hij vraagt zijn collega wat ik moet betalen. Ik ben ruim 2,5 uur weggebleven, dus omgerekend betaal ik zo’n 1,70 euro.
De tuinman staat nog steeds boven aan de helling te wachten en kijkt mij iets wat bevreemd aan.
Wanneer de garagemedewerker is uitgestapt, ik op de bestuurdersstoel heb plaats genomen en de tuinman weer naast me zit, kijkt hij me aan en vraagt: “Mevrouw, wie was dat?”
Hij wacht niet eens mijn antwoord af als hij grapt: “Twee minuten laat ik je alleen en je komt al met een andere man terug?”
Ik begin te lachen.
“Die jongen wilde de auto zelf naar boven brengen,” leg ik uit, “Ik had al gezegd dat het niet hoefde, maar hij deed het toch, dus heb ik hem maar gelaten. Maar nee, dank je, hoor. Ik hoef de jongen niet als vriend.”
“Twee minuten!” herhaalt de tuinman weer.
Ik glimlach en we rijden terug naar huis.