“Mama, jij zei een slecht woord,” vertelt mijn jongste van net 7 aan mij.
“Dat meen je niet,” reageer ik, “wat heb ik gezegd?”
Oprecht kan ik het me niet herinneren.
Ik gebruik eigenlijk geen slechte woorden, maar er glipt wel eens wat uit. Meestal geen schokkende woorden. Ik vertel mijn kinderen zelfs dat ze niet zomaar het woord “haten” mogen gebruiken, omdat dat een heel sterk woord is. Alternatieven als “ik vind dat niet leuk” of “ik hou daar niet van” vind ik prima, maar “haten” is een woord met een heel sterk gevoel en ik wil niet dat ze dat te pas en te onpas gebruiken. Het valt me op als je een grens, van waar de slechte woorden beginnen, al bij “haten” legt, de nog slechtere woorden minder snel gebruikt worden. En dat vind ik persoonlijk erg fijn.
Op mijn vraag wat ik gezegd heb, antwoordt mijn jongste bloedserieus: “Ik kan het niet zeggen.”
Na een beetje aandringen, gaat ze akkoord het tegen mij te zeggen, maar…..
“Je moet wel eerst de schuifdeur (van de woonkamer) dicht doen,” dringt ze aan.
Ik trek de schuifdeur dicht. Zij en ik zijn de enigen in de woonkamer, dus sowieso had niemand haar gehoord, maar ze neemt geen risico’s.
“Vertel je het me nu?” vraag ik.
“Je mag nooit iemand vertellen wat ik nu ga zeggen, want ik wil niet dat iemand weet dat ik dit ooit gezegd heb,” laat ze nog even weten. En ja, ik weet het, nu zet ik het ook nog online, maar het was zo schattig, dat ik dit toch ga delen.
Ze buigt voorover naar mijn oor en houdt haar hand ernaast.
Ze praat inmiddels op fluistertoon alsof het grootste staatsgeheim ooit elk moment verklapt kan worden. Ik fluister mee en hou mijn gezicht zo strak mogelijk in de plooi, want haar serieuze houding is zo aandoenlijk.
“Je zei “shit!”.” Het hoge woord is eruit. Nog steeds op fluistertoon, dat wel, dus niemand heeft het gehoord.
In het begin van februari bezoek ik de nieuwe lokatie van de praktijk waar ik sinds een maand of drie op oproepbasis werk. Tot eind januari zit de praktijk aan de 100 meter street vlakbij de brug naar Gwer, maar de tandarts vindt het te ver weg en heeft zijn praktijk verhuisd naar een pand in de wijk Bakhtiyari. Een wijk waar ik beter bekend ben, omdat ik hier jarenlang heb gewoond. Vlakbij winkels waar ik nog steeds met regelmaat terugkom, dus het blijft handig.
Het pand is makkelijk te vinden, de ingang iets moeilijker. Dat blijkt aan de zijkant achter van het gebouw te zitten. Een smalle wit stenen trap leidt aan het eind rechts omhoog naar een verdieping waar de dermatoloog moet werken. Nog een verdieping hoger is de tandartspraktijk. De behandelkamer is een stuk kleiner dan in de vorige praktijk, maar nu meer op een goed formaat. Erachter is het kantoor van de tandarts. Ik zit even met hem te praten, we drinken samen koffie en bespreken de situatie van Duitsland (waar hij jarenlang heeft gewoond) en Nederland ten opzichte van Koerdistan: corona, de wereld van de tandheelkunde, dat soort dingen.
“Deze behandelstoel is wel fijn, he?” vraagt de tandarts op een gegeven moment aan mij, “Het heeft een goede kwaliteit. (Hij noemt het merk uit Duitsland nog even bij naam).”
Ik beaam het. Ik ben bekend met dit merk stoelen en er ook tevreden over.
“Heb je de stoel eigenlijk laten overhalen uit Duitsland?” vraag ik hem.
“Uit Nederland,” verbetert hij.
En dan vervolgt hij: “Toen ik via via jullie vroegere praktijk in Beijum (Groningen) overnam en er geen mondhygiënisten meer werkten, heb ik de stoel ingepakt en opgestuurd.”
“Wacht,” zeg ik, “Bedoel je dat dit letterlijk mijn behandelstoel is uit mijn behandelkamer in Beijum?”
De tandarts knikt.
“Jeetje, dat had ik niet verwacht,” beken ik.
18 jaar geleden tekende ik de plattegrond van de praktijk in Beijum en zochten we zelf de behandelstoel uit. 12,5 jaar geleden hadden we de praktijk overgedragen aan een andere Koerdische tandarts en emigreerden zelf naar Koerdistan. De eerstvolgende eigenaar verkocht de praktijk door aan mijn huidige werkgever, die uiteindelijk op zijn beurt ook naar Koerdistan terug ging. Ik had nooit beseft dat ik nu eigenlijk weer op mijn eigen eerste zelf uitgezochte behandelstoel werk. Na al die jaren en 4500 km verderop. Wat is de wereld dan toch klein.
7 februari mag mijn tweede dochter dagelijks naar school. Die optie is gegeven voor de leerlingen die het lastig vinden online te leren. Mijn jongste dochter mag inmiddels al elke maandag en woensdag naar school, ook omdat het online leren niets voor haar is.
Vreemd genoeg valt mijn zoon, die sinds maanden online geen enkele les volgt, steeds buiten de boot. Ik stuur hem graag heen, maar de mogelijkheid doet zich nog niet voor. Hijzelf heeft ook niet zo’n haast met school.
Maar dan eindelijk komt het verlossende bericht. Vanaf donderdag 11 februari beginnen de lessen weer. Voor de meeste leerlingen in hybride vorm: een dag school, een dag online. Mijn tweede dochter krijgt de vraag of ze elke dag op school wil komen voor les en ze heeft zelf al besloten dat dat beter is voor haar. Goed van haar. Gelukkig mogen mijn beide jongsten op dezelfde dag naar school. Het komt toevallig zo uit of school heeft er rekening mee gehouden, geen idee, maar handig is het wel. Als ze niet op dezelfde dag zouden heen moeten, zou ik waarschijnlijk zo’n moeder zijn die op een dag het verkeerde kind naar school zou brengen of eentje zou vergeten te brengen…
En zo wordt 11 februari de eerste dag sinds 26 februari 2020, na 11,5 maand, waarop mijn kinderen weer met z’n allen een redelijk normale dag op school draaien. De jongste van 7, die in de tweede klas zit, moet ongeveer zes uren per dag naar school. De beide middelsten, die in klas 5 en 11 (de 11de is vergelijkbaar met 5de klas middelbaar onderwijs) zitten, moeten bijna 7,5 uur op school blijven. En dan heb je nog de dinsdagen waarop mijn jongste examens heeft en als ze die dag online les heeft, betekent het dat ze dan voor anderhalf uur naar school moet. Mijn zoon krijgt extra bijles en mag tweemaal een uur extra naar school, zodat hij op één van die dagen van 8 uur ‘s ochtends tot en met kwart over 5 ‘s middags op school moet zijn. Een lange dag, maar ik klaag niet. Ze hebben tenslotte lang genoeg thuis gezeten en niets gedaan. Mijn zoon is wat minder te spreken over het opstarten van de fysieke lessen. Op zijn eerste schooldag pakt hij met tegenzin zijn rugzak in. 11,5 maand is hij thuis geweest en het was hem blijkbaar nog niet lang genoeg.
Maandag 15 februari besluit ik vanuit school naar Erbil te gaan. Eerst langs de apotheek van Mediya Diagnostic Center aan de 60m Street. Zij zijn altijd vroeg open in tegenstelling tot veel andere apotheken die om 1 uur open gaan. Ik kom eigenlijk voor vitamines en een zalfje, maar ze blijken het niet te hebben. Dan rijd ik door naar Shaqlawa Stationary, een schrijfwarenwinkel in Ainkawa. Nog even langs wat winkels hier en daar en het is al aan de late kant als ik weer terug thuis ben. Ik heb net tijd even te zitten en te eten. De kokkin heeft tirshk (ook bekend als kutilk) gemaakt. Thuis noem ik dat meestal voor het gemak gewoon hamburgersoep, omdat er een soort van platte kofta’s doorheen zitten die de vorm hebben van dikke hamburgers in een rode soep. Door de soep heeft ze dikke slierten aubergines gedaan en de zachte stelen van een circa halve meter lang bladsoort (die bladeren kun je ook weer voor dolma gebruiken). Het smaakt me prima en het is een van de lievelingsgerechten van mijn zoon.
In de avond als ik net de kinderen naar bed heb gebracht en nog even mijn facebook door scroll, lees ik een post bij een van mijn Facebookvrienden, een lokale kinderarts, die zich afvraagt welk explosie-achtig geluid hij net heeft gehoord in Erbil. Ik let op de tijd van het posten: 7 minuten geleden. Er zijn al wat mensen die gereageerd hebben. Twee foto’s met een brandje staan onder zijn bericht gepost. Regio Park View, Gulan, vliegveld, Ainkawa. Dat is zo’n beetje wat er dan bekend is. Via de lokale nieuwszender Rudaw probeer ik meer informatie te vinden, maar zie nog niets staan. Terug naar Facebook. Inmiddels is er meer bekend en weten mensen te vertellen dat er raketten zijn gevallen. De derde keer in iets meer dan een jaar tijd. Mijn oudste die in Nederland zit, heeft het nieuws ook al gehoord. Ze zit net met haar vriendin in Erbil te bellen als de verbinding heel slecht wordt. Mijn tweede dochter krijgt een appje van haar vriendin met dat er “weer raketten zijn afgeschoten op Erbil”. De vorige twee keer was de Amerikaanse basis bij het vliegveld het doelwit, maar beide keren waren de raketten in een weiland terecht gekomen.
“Zullen ze deze keer wel raak schieten of moeten we eerst onze coördinaten doorgeven?” schrijft de vriendin. De humor van de jeugd tegenwoordig.
Ik kijk tevergeefs naar buiten, richting Erbil, maar het is hier momenteel al voor half 7 donker, dus behalve de gebruikelijke lichten, kan ik geen rook of iets dergelijks onderscheiden van de nachthemel.
Mijn tuinman belt: “Heb je het gehoord?”
“Over de raketaanval, bedoel je?” vraag ik.
“Ja, klopt. Maar heb je het zelf ook gehoord? Wij konden het horen tot in ons huis,” vertelt hij mij.
De tuinman en zijn vrouw wonen bij ons in de tuin, in een bijhuisje. Het gekke is dat zij al heel wat aanslagen en bombardementen hebben gehoord, die ik totaal niet levende lijve heb meegekregen. Verschil zit denk ik in de muren. Ons huis is geïsoleerd en het bijhuisje waar zij in wonen, is dat niet. Wat overigens heel gebruikelijk is voor hier, want de meeste huizen hebben geen geïsoleerde muren.
“Moge God het verbieden,” begin ik, “maar zelfs als er een raket op jullie huis valt, zal ik het denk ik nog niet eens horen. Dan merk ik het pas de volgende ochtend.”
De tuinman begint te lachen. Zoals gewoonlijk heb ik dus weer niks gehoord. Toch was ik ook niet echt verrast door de raketaanval. Een goede vriend met wie ik ongeveer één keer per maand bel, had het rond de jaarwisseling al over dat hij verwachtte dat het onrustig zou worden.
Ik heb inmiddels de Rudaw-zender opgezocht en volg het nieuws live op mijn laptop. Ik herken de buurt waar ze staan. Gulan street bij de flatgebouwen van Naz City. Zo’n 500 meter van onze kliniek. Ik zie allerlei mensen in legeruniformen rondlopen op de achtergrond. Beelden worden getoond van de raketaanval. De volgende dag op Facebook zie ik ook beelden voorbij komen van de raketaanval in de wijk Waziran. Als ik me niet vergis, is dat een wijk vlakbij Bakhtiyari, waar onze kliniek staat. Ik bel met de tijdelijke vervanger van onze Bangladeshi medewerker op de kliniek. Deze jongen komt ook uit Bangladesh en spreekt Arabisch, terwijl ik Koerdisch spreek. We verstaan elkaar niet, maar begrijpen wat we bedoelen. Het gaat prima met hem, de kliniek en hij was net met zijn ouders aan het bellen.
Iets na elven in de nacht vind ik het genoeg geweest. Ik sluit mijn laptop af en ga naar bed. De volgende dag begrijp ik dat het uiteindelijk om vijftien raketten gaat, waarvan er zeven in de lucht zijn onderschept. Acht hebben de grond geraakt, waarvan er één een gat van ongeveer een kleine meter in de muur tussen de flatjes van Naz City en die van Park View heeft geraakt. Een ander is in de woonwijk Waziran gevallen, een bij de ambassade van China in Erbil en bij het vliegveld, waar de militaire basis zit. Er vallen enkele gewonden, waaronder een Amerikaanse militair, en voor zover ik begrijp overlijden er uiteindelijk 2 personen.
In de ochtend moet ik toch langs de kliniek en rijd langs Naz City. Het is dat ik van de tv-beelden van de avond ervoor al weet waar het gat ongeveer moet zitten, anders had ik het waarschijnlijk niet eens gezien.
Thuis heb ik het er nog wel even over met de tuinman en zijn vrouw, terwijl we op de begane grond een kopje oploscappuccino drinken en zijn vrouw het eten voor ons kookt.
“Mocht je ooit toevallig wel een raket in je buurt zien, dan moet je duiken en niet je hoofd optillen,” informeert de tuinman mij.
“Zodra de raket de grond raakt, versplintert hij vaak en dat is gevaarlijker dan de raketinslag zelf,” gaat hij door.
Hij heeft ervaring.
Het is ook wel wat cru, maar de humor die rondgaat na zo’n raketaanval is soms echt wel hilarisch. Zo krijg ik een appje doorgestuurd van mijn oudste. Het is van één van de studenten van de school van onze kinderen.
“Hey allemaal, ik herinner me net vorig jaar en ik ga stuk hier. Toen de raketten werden afgevuurd richting de Amerikaanse ambassade en wij de volgende dag naar school gingen alsof er niks was gebeurd. Na de lunch waren mijn vriendin en ik laat voor de klas, dus we begonnen te rennen. Vervolgens zag meneer (ze noemt de naam van een van de medewerkers die op schoolplein rondloopt) ons rennen en hij begon ook te rennen, omdat hij dacht dat we een andere raket zagen aankomen ofzo. Vervolgens keek hij ons aan van “Waar, waar?” en ik zei: “Meneer, we zijn alleen maar laat voor klas. Eén van de grappigste momenten van mijn leven. Te grappig om niet te herplaatsen.”
Het blijft me opvallen dat niemand het over de raketaanvallen heeft. Waar het gisteren gedurende ongeveer één a twee uur even groot nieuws was, is het de volgende dag weer als vanouds. Ik praat even met een van de vrouwelijke medewerkers van de Asayish (Veiligheidsdienst) op school en het gesprek gaat “gewoon over corona en de versie 2020 die nu ook Irak (dan nog niet Koerdistan) heeft bereikt”. Ik spreek een andere moeder van school. Ze komt ergens uit Oost-Europa. Polen, als ik het me goed herinner. We hebben het over de examens van de onze dochters die beiden in de 2e klas zitten. Een andere moeder uit Slowakije vraagt in het voorbijgaan alleen even snel of alles goed gaat. Als ik bij de poort naar het schoolplein, waar het kantoortje van de Asayish zit, sta te wachten op mijn tweede dochter, sta ik even te praten met een van de mannen van de Asayish. Ik ben degene die hem vraagt of de aanval ook in zijn woonplaats te horen was. Hij ontkent en zegt dan: “Het stelde niet heel veel voor.”
Dezelfde avond krijgt mijn tweede dochter een appje van haar supervisor. Haar hele klas mag niet op school komen, omdat bij twee leerlingen van haar klas, die de donderdag ervoor op school zijn geweest, corona is vastgesteld. Eerst testen, dan terug komen. De jongste twee mogen wel naar school. Ik besluit ook maar direct een test voor mezelf te nemen. Mijn keel kriebelt af en toe heel licht, eens in de paar uur heb ik een beetje een snotneus en een licht hoestje. Zonder Corona zou het mij niet eens opgevallen zijn, vermoed ik. Maar oké, als mijn dochter toch moet testen voor school, die overigens compleet geen symptomen heeft, dan kan ik net zo goed mee gaan. Voor de zekerheid.
De volgende ochtend rijden we eerst langs school om de jongste twee te brengen en dan door naar Erbil op zoek naar een geschikte plek om te testen. Ik twijfel tussen twee plekken. Met beide ben ik bekend. Mijn oudste dochters hebben eens bij het ziekenhuis vlakbij de grote moskee aan de 60m Street getest. Daar doen ze sowieso ook de reistesten. Maar het ziekenhuis in ons gebouw doet ook testen en dus bel ik de receptionist. In de middag zijn hun labmensen aanwezig, dus tussen 4 en 8 later op de dag kunnen we terug komen.
Terwijl ik nog wacht tot mijn zoontje om half 5 van school vrij zal zijn, belt mijn dochters supervisor mij met de vraag of we mijn dochter inmiddels al hebben getest. Dan pas hoor ik dat ze voorkeur geven aan een test van het Mediya Diagnostic Center (MDC). Het MDC is het enige in heel Irak en de Koerdische regio dat internationaal erkend wordt in hun resultaten. En dus zeg ik de afspraak bij het ziekenhuis in ons gebouw af en rijd rond half 6 met mijn dochter naar het MDC.
De testlokatie voor corona zit in een aparte speciaal voor dit doel ingerichte container buiten naast de ingang van het terrein. We hoeven niet het ziekenhuis zelf binnen. Handig. En we zijn meteen aan de beurt. Ik geef mijn verblijfsvergunning en mijn dochters paspoort aan de man achter de computer. Hij noteert de gegevens en overhandigt een buisje waar het testmateriaal zo meteen weer in terug gestopt moet worden aan de jongeman in een lange witte doktersjas naast hem.
Ik mag eerst. Hij wijst naar de witte comfortabele stoel waar ik in mag plaatsnemen en haalt een lang beigekleurig stokje tevoorschijn. Voorzichtig duwt hij het stokje tot achterin mijn keel en uit reflex begin ik even te kokhalzen. Een tweede stokje moet in mijn neus. Dit stokje doet mij denken aan een uit de kluiten gewassen paperpoint zoals dat door tandartsen bij wortelkanaalbehandelingen wordt gebruikt om het zenuwkanaal te drogen (maar bij de tandarts vanzelfsprekend in een veel kleiner formaat). De papierstaaf is zacht, lang, flexibel en weet ruimtes in mijn schedel te bereiken, waarvan ik me niet echt bewust was dat die er waren. Het voelt alsof hij tot tussen mijn ogen gaat en wat de lengte betreft, denk ik dat ik er niet ver naast zit. Het voelt een beetje gek, maar ik voel geen pijn. Hooguit een vreemd zacht gekriebel van de papieren staaf.
Dan mag mijn dochter hetzelfde ritueel ondergaan. Het testgebeuren hier is niet goedkoop. 90.000 dinar per test. Omgerekend zo’n 50 euro. Bij het andere ziekenhuis zou ik ongeveer 3x goedkoper zijn uit geweest, en vaak kan ik daar ook nog korting krijgen, maar het is niet anders.
Het resultaat van deze test zal 6 uur op zich laten wachten in plaats van 2 uur zoals bij het andere ziekenhuis, wat betekent dat we pas de volgende ochtend meer zullen weten.
“Laat je supervisor maar weten dat we pas rond half 11 het resultaat zullen krijgen,” zeg ik tegen mijn dochter.
Ze appt hem.
“Oké, dan hoef je morgen niet naar school te komen,” is zijn antwoord.
En zo heeft ze een extra dagje vrij.
De volgende ochtend sta ik een half uur te vroeg aan de receptie van het ziekenhuis, maar de uitslag is al wel binnen. De vrouw achter de balie overhandigt mij de beide enveloppen en ik loop weer richting in de uitgang. Ik open eerst die van mijn dochter. Negatief. Gelukkig. Dan de mijne. Ook negatief. Een pak van mijn hart. Beiden hebben we geen corona. Het scheelt zoveel extra rompslomp, want met een beetje geluk duurt corona ongeveer twee week en de komende twee weken zijn exact de examenperiodes voor mijn drie jongste kinderen.
Met de negatieve testresultaten in handen, kan ik me nu richten op de examens die fysiek op school worden gedaan. Mijn dochter van 15 haar examentijd is gezet van 8-10, mijn dochter van 7 van 11-1 en mijn zoon van 10 van 2-4. Het is altijd even puzzelen, helemaal wanneer ik tussendoor moet werken, maar ik zet alle afspraken en alarms in mijn telefoon en dan lukt het.
Ondanks de negatieve resultaten besluit school dat de hele groep van zo’n twintig leerlingen, die die bewuste dag met de besmette jongens in de klas zijn geweest, tot en met 1 maart niet meer bij de schoolgebouwen mogen komen. Hun examens zijn wel fysiek, maar ze moeten apart van de andere leerlingen op school in de grote sportzaal zitten. Deze sportzaal is via het schoolterrein middels een lange trap naar beneden te bereiken, maar ook met de auto via een weg tussen het schoolterrein en de sportzaal. Extreme voorzichtigheid, denk ik, maar ze mogen tenminste nog naar school. Natuurlijk vindt mijn dochter het ook raar dat ze ondanks hun goede uitslag toch niet op het schoolterrein mogen komen.
“Denk maar zo,” zeg ik tegen haar, “Van jullie groep is tenminste bewezen dat niemand besmet is. Zo kan de rest die geen test hoefde te doen, jullie niet besmetten.”
De Coronagevallen lopen hier overigens inmiddels ook weer op, sinds er enkele weken geleden de nieuwere variant binnen kwam. Eerst in Irak, maar later ook in Koerdistan.
Bevestigde gevallen sinds 1 maart 2020: 108.954 (Binnen onze provincie Erbil: 37.924)
Actieve casussen: 1.921 (Erbil: 766)
Nieuwe casussen: 237 (Erbil: 135)
Hersteld: 103.514 (Erbil: 36.225)
Doden: 3.519 (Erbil: 933)
De grens tussen Irak en de Koerdische regio is wel weer gesloten en reizen van en naar sommige landen, waaronder Nederland, is bij mijn weten nog niet toegestaan. Daarnaast zijn grotere bijeenkomsten, zoals bruiloften en rouwdiensten weer verboden. Ondanks dat er een boete van 2 miljoen dinar (grofweg zo’n 1140 euro) op overtreding staat, houdt niet iedereen zich eraan, want terwijl enkele dagen eerder de maatregelen zijn aangescherpt, zien wij de volgende vrijdag drie trouwauto’s en tientallen auto’s met bezoekers naar het terrein achter onze heuvel verdwijnen.
Op de laatste dag van februari heeft eerst mijn dochter van 15 examen. De andere twee zijn vrij. Om 12 uur moet ik werken en als ik na het werk terugkom, willen mijn twee jongsten naar het winkelcentrum in Family Mall. Vanwege de drukte, ga ik liever niet te laat op de dag, maar deze dag stem ik toe. Tegen mijn gewoonte in, parkeer ik mijn auto in de achterste parkeergarage, want die is groter dan de parkeergarage die dichterbij de supermarkt in het winkelcentrum zit. Ik laat ze twintig minuten spelen op een plek waar hoverboards en andere gemotoriseerde speeltjes worden verhuurd. Daarna eten we een softijs bij de Yummie kiosk en gaan vervolgens door naar de tweede verdieping in het nieuwe deel van het winkelcentrum waar ook Arcade (een binnenspeelcentrum) zit. In de andere hoek zit Jump Up, waar kinderen zich op de trampolines kunnen vermaken. Ik betaal voor een half uur en blijf wachten op de stoelen voor de trampolines.
“Ik wil nog even muesli en maskers kopen bij Carrefour,” zeg ik als het halve uur voorbij is, “en dan gaan we naar huis.”
In de supermarkt check ik nog even mijn boodschappenlijstje die in mijn telefoon staat of er nog andere boodschappen nodig zijn. Eigenlijk niks wat ik hier kan kopen. Ik stop mijn telefoon terug in mijn rechterbroekzak. Ik neem het rolpad naar de parkeergarage onder de supermarkt. Twee jonge mannen in oranjekleurige jassen staan ook op het rolpad en kijken ons aan. Ik ben niet anders gewend, want ook al komen hier vaak buitenlanders, toch blijven we opvallen. Eenmaal beneden aangekomen, bedenk ik me dat ik vandaag hier helemaal niet geparkeerd heb. Vandaag sta ik in de achterste parkeergarage.
“Jongens, we moeten hier niet zijn. Kom, we gaan terug naar boven,” zeg ik tegen de kinderen. De jonge mannen achter mij lijken ook terug te willen naar boven, maar bedenken zich op het laatste moment. De rest van de tijd lopen de kinderen achter mij terug naar de andere parkeergarage. De kinderen gaan in de auto zitten, ik zet de tasjes tussen hen in en neem ook zelf plaats in de auto. Net als ik mijn telefoon wil pakken, merk ik dat mijn rechterbroekzak leeg is. Ik ben toch echt zeker dat hij daarin zat. Voor de zekerheid controleer ik twee keer mijn handtas, maar ook daar zit hij echt niet in. Ik ben er niet op gaan zitten en een rondje om de auto heen, leert me dat hij ook niet buiten de auto is gevallen.
Ik baal enorm en zeg tegen de kinderen weer uit de auto te gaan.
“Laten we terug gaan. Misschien is hij ergens gevallen.”
Tot we het rolpad naar de parkeergarage onder de supermarkt namen, zat hij nog in mijn broekzak. Hoeveel tijd zou er tussen hebben gezeten? Hooguit tien minuten, schat ik in. “Zouden de jonge mannen die ook op het rolpad stonden hem uit mijn broekzak hebben gehaald?” schiet het door me heen.
Maar aan de andere kant, mijn telefoon is een doodsimpele Huawei. Niks speciaals aan. Wie neemt überhaupt een risico om zo’n telefoon te stelen? IPhones zijn toch meer gewild? Ik kan me niet echt voorstellen dat iemand vandaag de dag een Huawei zou stelen.
Boven bij de achteringang waar beveiligers de binnenkomers fouilleren, vraag ik of ze toevallig mijn telefoon hebben gevonden. Zij wijzen me door naar de hoofdingang, omdat blijkbaar daar gevonden voorwerpen worden gebracht. Ik loop het pad in het winkelcentrum dat ik een paar minuten eerder nog liep, maar zie geen telefoon liggen. Ik vraag voor de zekerheid ook bij de beveiligers die bij de rolpaden naar de voorste parkeergarage staan. Ook zij hebben niets gevonden of ontvangen.
Bij de hoofdingang vraag ik een van de mannelijke beveiligers, maar ook hij heeft niets binnen gekregen.
“Kun je mijn telefoon bellen?” vraag ik hem.
Daar moet hij eerst toestemming voor vragen, maar uiteindelijk mag ik bellen met zijn telefoon. Hij gaat over, maar niemand neemt op.
“Bel maar tot iemand opneemt,” zegt hij.
Ik probeer nog een paar keer, maar behalve de beltoon, gebeurt er verder niets.
“Kom, ik noteer je gegevens. Zodra we het vinden, nemen we contact met je op,” zegt de man.
Ik loop met hem mee naar een kastje waar hij een lijst uit een van de laatjes haalt, waarop blijkbaar gegevens van allerlei mensen staan die ook spullen kwijt zijn geraakt.
“Welk type telefoon heb je?”
“Huawei.”
“Schrijf maar even hier op.”
Hij schuift zijn lijst naar mij toe en wijst naar de meest rechtse kolom.
“Hoe heet je?” vraagt hij mij.
“Feikje”
Ik laat het bij mijn voornaam. Zoveel mensen met mijn naam zullen niet rondlopen in Koerdistan, denk ik zo. Hij kijkt me aan, probeert mijn naam te noteren, bedenkt dan dat hij geen idee heeft hoe hij mijn naam moet schrijven en geeft het papier en de pen weer aan mij.
“Kun je het zelf schrijven?” vraagt hij.
Ik wil net mijn naam schrijven, als hij ziet dat ik links begin.
“Liefst in het Koerdisch,” hoor ik hem zeggen.
Ik moet even nadenken, omdat ik mijn naam zelden in het Koerdisch schrijf. Toen ik 16 was, heeft mijn man het me ooit eens voorgedaan. Met die herinneringen in mijn achterhoofd, schrijf ik mijn naam in fonetisch Koerdisch.
“Waar woon je?”
De man heeft de lijst en zijn pen weer van me overgenomen.
“Mala Omar,” zeg ik.
“Oh, Erbil, dus,” zegt de man en schrijft vervolgens Erbil op.
“Op welk telefoonnummer kan ik je bereiken?” vraagt hij nu.
“Die telefoon ben ik net kwijt, he?”
“Heb je alleen maar één telefoon?”
Hij kijkt me een beetje ongelovig aan. Ik weet dat velen nu twee of drie telefoons hebben, maar ik niet.
“Dit is mijn enige telefoon en zo’n beetje alles wat ik nodig heb, staat erin, dus ik hoop echt dat ik hem terugvind,” zeg ik.
“Hmm… oké. Weet je? Dan geef ik je mijn nummer, zodat je mij kunt bellen om te vragen naar je telefoon.”
In Koerdische cijfers schrijft hij zijn telefoonnummer op een klein briefje en geeft het aan mij.
“Kun je de camera’s niet bekijken?” probeer ik.
Maar hoewel er overal wel camera’s hangen, mogen die alleen worden bekeken met toestemming van de Asayish (Koerdische Veiligheidsdienst) van hun gebied. Ik heb hier en daar vrienden bij de Asayish, maar voor zover ik weet niet bij degene die over het gebied rond Family Mall gaan. Bovendien zonder telefoon ben ik aardig ontmand.
“En hoe kom ik in contact met de Asayish?“ wil ik weten.
Hij wijst me de weg naar de politie die naast het benzinestation buiten zit. Daar kan ik vragen naar de Asayish.
De politiewagen die voor het kleine kantoor staat, is bijna nog groter dan het kantoor zelf. Vandaar dat deze politiepost me nooit is opgevallen. De deur staat open en de man ligt op een bankje uit te rusten. Hij schiet overeind als hij ziet dat wij aan de deur staan.
“Ben jij politie of Asayish?” vraag ik hem in de war gebracht door zijn militaire uniform.
“Ik ben politie,” antwoordt hij als hij recht voor me staat.
Ik verklaar mijn onaangekondigde komst: “Mijn telefoon is kwijt en ik weet niet of hij gevallen of gestolen is. Bij de beveiliging van Family Mall zeggen ze dat ze geen camera’s mogen bekijken tot de Asayish toestemming geeft.”
“Laten we eerst jouw telefoon even bellen. Weet je je nummer?” zegt hij kalm.
Ik noem mijn telefoonnummer en hij belt.
“Hij is in ieder geval niet gestolen,” zegt de man nu heel wijs.
Ik kijk hem vragend aan.
“Als iemand hem zou hebben gestolen, zou hij direct de telefoon hebben uitgedaan,” weet hij te vertellen.
Een tweede agent komt tevoorschijn van ergens naast het kantoortje. Hij heeft net zijn handen en voeten gewassen, zie ik en hoort ons gesprek even aan.
“Ben je Koerdisch?” vraagt hij.
“Nee, Nederlands.”
“Jouw Koerdisch is goed,” mompelt hij, terwijl hij tussen ons door het kantoor binnenloopt.
Hij legt zijn bidkleed op de grond en begint het islamitische gebed.
Een derde agent komt nu ook aanlopen.
“Wat is er aan de hand?” wil deze weten.
“Oh, niets,” zegt de eerste agent die mij al helpt.
Vragend kijkt de derde agent nu naar mij, maar ik besluit mijn schouders maar op te halen. Blijkbaar vindt de eerste agent het niet nodig dat de derde weet wat er aan de hand is.
“Heb je internet op je telefoon?” vraagt de eerste agent aan mij.
“Ja.”
“Heb je Snapchat, Viber, Whatsapp, iets in die zin?”
“Ja, alledrie.”
Via Viber probeert hij mij te bellen, maar mijn telefoon geeft aan geen bereik te hebben.
Dat is het moment dat ik me afvraag of de telefoon misschien niet toch in de parkeergarage is, want daar is het internetbereik ook heel slecht.
“Weet je wat?” zegt de eerste agent nu, “Ga terug naar je auto. Ik blijf je bellen. Dat is makkelijker zoeken.”
“Met de kinderen gaat het wel een kleine tien minuten duren voor ik bij de auto zal zijn,” schat ik in, omdat ik de hele route door het winkelcentrum bereken.
“Maakt niet uit. Ik blijf bellen, tot je hem vindt.”
Snel loop ik met de kinderen terug en bedenk me halverwege of ik niet lopend de parkeergarage in zal gaan. Zo snij ik een heel stuk af. Bij de beveiliger aan de uitgang vraag ik toestemming. Hij laat ons binnen.
Ik open mijn autodeur en hoor het geluid van mijn telefoon overgaan. Dan zie ik het beeldscherm oplichten. Ik heb nog geen idee hoe, maar mijn telefoon is op wonderbaarlijke wijze van mijn rechterbroekzak op de grond iets onder de voorstoel bij de pedalen terecht gekomen. Mijn telefoon gaat nog steeds over. Ik neem op en bevestig dat de telefoon toch in de auto was gevallen en dat ik hem weer heb gevonden. Ik bedank hem en we hangen weer op. Direct bel ik het nummer van de beveiliger van Family Mall waar ik mijn telefoon als vermist had opgegeven. Ik ben blij dat mijn telefoon tenminste weer terecht is. Dat avontuur is weer achter de rug.