Routegegevens:
Heenreis: Per auto via Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Italië (schip tussen Ancona en Igoemenitsa), Griekenland, Turkije en Koerdistan-Irak.
Terugreis: Per auto van Koerdistan-Irak naar Turkije. Per vliegtuig van Turkije naar Nederland.
***
De laatste twee weken van juni 2000 was het weer in Nederland bijzonder wisselvallig geweest. Waar je de ene dag een zomerjas of zelfs geen jas aantrok, liep je de volgende dag in je winterjas of had je een paraplu nodig. Ik was druk bezig met het opnemen van wat Nederlands- en Engelstalige liedjes die ik leuk vond, zodat ik die tijdens onze aankomende autoreis naar Koerdistan zou kunnen beluisteren. De lokale radio van de landen die zouden worden doorkruist, was niet altijd geheel naar mijn smaak. Maar ergens was het ook een houvast voor als ik in Koerdistan zelf was. Iets dat ik nog nodig had, omdat ik de taal nog niet voldoende sprak en omdat Koerdistan in vrijwel niets te vergelijken was met Nederland. Ik was wel bezig met het leren van de taal, maar zoiets kost natuurlijk tijd. En het kan heel frustrerend zijn als je graag iets wilt vertellen, maar je kunt je niet uitdrukken. Dan is het fijn als je af en toe even afstand kunt nemen en je terug kunt trekken in een taal die je wel begrijpt.
Toch begon ik nu al te merken dat ik Nederland miste als ik in Koerdistan was en Koerdistan miste als ik in Nederland was. Ik voelde me in Nederland steeds meer een vreemde eend in de bijt. Ik was als kind altijd al een beetje typisch. Als ik opviel, dan moet het door mijn stilte zijn geweest. Of door mijn extreme vorm van heimwee. Zelfs op mijn zestiende had ik nog niet echt een identiteit bij mezelf ontdekt. Nu ik meer omging met Koerden dan met Nederlanders, werd mijn identiteit steeds meer een mix tussen mijn Nederlandse basis en de Koerdische cultuur die ik probeerde te begrijpen en mee om te gaan. Ik hing dus tussen de twee culturen in. Ik was niet meer volledig Nederlands, omdat ik al vijf jaar meer met Koerden omging, maar ik was ook niet Koerdisch, omdat ik de basis miste, want mijn eerste zestien jaar was ik alleen onder Nederlanders geweest.
Op een maandag in begin juli namen we vrij laat op de dag afscheid van vrienden en gingen op weg. Nog voor de Duitse grens begon het zo erg te hagelen dat veel automobilisten hun alarmlichten aangooiden en langzaam over de vluchtstroken verder reden. Ik volgde hun voorbeeld.
Tegen half tien in de avond reed ik in de buurt van het Duitse Osnabrück. Ondanks het late tijdstip kwam ik in een file terecht. Om wat tijd te winnen, besloot ik de eerste nacht door te rijden. Om één uur ’s nachts nam ik nog een korte pauze, dronk een kop koffie en reed verder.
Het was al half vijf in de ochtend. De kilometerteller die thuis op nul was gezet, gaf aan dat al ruim negenhonderd kilometer (van de vijfenveertighonderd kilometer die we hadden te gaan) voorbij waren. Ik had lange stukken doorgereden. Soms een korte stop gehad op een parkeerplaats langs de kant van de weg om mijn benen te strekken. Maar nu had ik het gevoel alsof er een plastic zakje om mijn hersenen was gebonden die langzamerhand al het zuurstof uit mijn hersenen zoog. Het was tijd om van plaats te verwisselen.
Ongeveer twee uren later arriveerden we in Oostenrijk en nog een uur later in Italië. Via San Marino ging de reis naar Ancona om vervolgens weer het schip te nemen. Deze keer niet rechtstreeks naar Turkije, maar via Igoemenitsa in Griekenland. We hadden buitendek tickets. Gezien mijn slechte ervaringen met de fauteuils dat jaar ervoor, kon het niet eens zoveel slechter, vermoedde ik.
Eenmaal boven in het schip wachtte ik wat langer dan normaal voor ik een plekje zocht. Ik wist inmiddels dat het personeel, dat bij de ingang de kaartjes zou controleren, al vrij snel verder zou gaan met hun eigen werk. Vanaf dan kon je slapen waar je wilde. Ik zocht een plekje uit op de grond. Deze reis zou ook aanzienlijk korter duren, want ik zou maar één nacht op het schip hoeven overnachten.
Griekenland deed me denken aan Koerdistan, maar dan moderner. Via Ioánina reed ik het bergachtige landschap van het vaste land binnen, waardoor we via veel kleine weggetjes moesten. Door de kleine kronkelige wegen nam de autoreis door Griekenland ongeveer een etmaal in beslag. Eten en drinken werd onderweg gekocht bij kraampjes of in winkeltjes. Voorraden gingen niet mee, aangezien eten en drinken in de warmte van de zomer nooit lang lekker bleven.
’s Ochtends ontbeten we in een restaurantje waar heerlijke vis met een Griekse salade, yoghurt en vers geel brood met een knapperig korstje werd geserveerd. Als ik alleen al weer terug denk aan dit eten, zou ik zo in de auto willen stappen en de reis opnieuw willen beleven. Maar het is niet alleen de smaak van het eten. Het is de sfeer van de autoreis zelf gecombineerd met deze eenvoudige, maar goed smakende gerechten.
Later op de dag kocht ik watermeloen bij een fruitkraampje dat gewoon langs de kant van de weg stond. Onderaan de kleine waterval koelden onze flessen water. Onderweg zag ik geregeld ooievaars op hun nesten zitten. Soms zelfs met hun jongen. Ik vond het een prachtig gezicht.
In Thessaloniki parkeerden we onze auto langs een gezellige boulevard. Aan de andere kant waren wat terrasjes, waar vrolijke muziek gespeeld werd. Het was druk en de sfeer was goed. We namen elk een glaasje fris op een terras en liepen daarna terug naar de auto om te gaan slapen. Gewoon aan de kant van de boulevard, waar de menigte nog een tijdlang bleef en de muziek nog geruime tijd te horen was. Door het geroezemoes duurde het even voor ik werkelijk in slaap viel.
Er zijn altijd wel slaapplekken onderweg te vinden, maar het zoeken naar een geschikte plek kan erg tijdrovend zijn. Dan nog het in- en uitchecken, wat kleding en toiletspullen meenemen. Eens in de zoveel nachten is een goede nachtrust noodzakelijk, maar ik genoot altijd van de eenvoud van het slapen in de auto. Het was ook zo gemakkelijk. Als er maar een van ons wakker was, kon diegene de reis voortzetten tot de ander ook wakker werd, zodat we dan meestal opnieuw stopten bij een restaurant waar we onze tanden konden poetsen, iets konden eten en drinken om vervolgens weer fris op weg te kunnen. Deze manier sloopt je natuurlijk wel wat energie betreft, maar dat is wat ik vrijheid noem!
In de ochtend zag ik de kust van de Egeïsche Zee, in de buurt van Kavala. Een prachtig stadje en het water in zee zag er zo uitnodigend uit. Zeker nu we nog geen gelegenheid hadden gehad om te douchen. We liepen het water in om ons zo wat op te frissen.
En daarna kwam Turkije weer. Ik heb niets tegen Turken, maar de Turkse autoriteiten geven ons vaak problemen. Ze weten dat zodra ze auto’s met buitenlandse kentekens zien rijden, dat dit vaak Koerden zijn en dan begint meestal het gedonder waar de doorsnee toerist in Turkije totaal niets van meekrijgt.
In een tijdsbestek van enkele minuten werden we tot twee keer toe staande gehouden door de Turkse politie. De eerste keer was overigens geheel terecht. Met zo’n honderdzestig kilometer per uur op de teller reden we de politie, die aan de kant van de weg stond, voorbij. Eén van de agenten maande ons tot stoppen, maar met onze snelheid stonden we pas zo’n honderd meter verderop stil. In ieder geval waren we de beste man allang voorbij. In de achteruit reden we terug naar de agenten. We stapten uit de auto. De agent, die Koerdisch sprak, nam het rijbewijs in.
“U bent geknipt door de radar,” legde de agent ons uit.
“Wat een onzin. Er zijn hier helemaal geen radars. Hebt u een radarfoto voor ons?” vroeg ik de agent.
“Ja,” antwoordde de agent kort maar krachtig.
“Mag ik die dan even zien?” vroeg ik.
“Over vijf minuten komt een auto met de foto,” zei de agent nu.
“Oké, dan betalen we als we de foto hebben gezien,” besloot ik.
In die tijd waren er bij ons weten nog geen radars in dat deel van Turkije, dus we wisten dat we een goede kans maakten dat ze niet de waarheid spraken.
We liepen terug naar de auto en hielden de tijd in de gaten. We verstopten het cash geld dat we bij ons hadden op allerlei plekken in de auto. Het was erg warm en een van de agenten was zo aardig ons elk een bekertje water te geven.
In de tussentijd waren al meer automobilisten staande gehouden, die zich in groepjes ophielden vlakbij de agenten. Zoals we al verwachtten, was er geen auto met een radarfoto van ons komen opdagen, dus werd ik met vijf miljoen aan Turks geld terug naar de agenten om het rijbewijs terug te kopen.
We hadden een soort ongeschreven regel dat binnen Turkije ik het meeste praatwerk zou doen. Het feit dat ik van oorsprong Nederlandse ben en hij een Koerd, kan een wereld van verschil maken.
Ik liep op de agent af. Zijn collega en het groepje automobilisten, dat net als ons staande was gehouden, stonden vlak naast ons.
“De vijf minuten zijn om en ik heb nog geen foto gezien. Geef mij het rijbewijs terug,” zei ik een beetje dwingend tegen de agent, terwijl ik het geld liet zien dat ik net van mijn vriend had gekregen.
“Nee, nee, er is geen probleem,” antwoordde de man snel.
Ik vermoedde dat hij het geld niet durfde aan te nemen in het bijzijn van de anderen, omdat dan zou blijken dat hij corrupt was. In ieder geval kreeg ik het rijbewijs terug zonder te betalen.
We vervolgden onze reis. We reden de bocht om en werden na een paar honderd meter opnieuw staande gehouden door agenten.
“U hebt te hard gereden,” verklaarde de agent.
“Dat is belachelijk! Een klein eindje eerder zijn we al staande gehouden door de politie. We hebben niet eens de kans gehad om sneller dan zestig kilometer per uur te rijden!” antwoordde ik nu geïrriteerd.
Ik was uitgestapt en in discussie met beide agenten.
“Hoe vaak worden we straks nog gestopt? Staat er op de volgende hoek soms weer een agent?” zei ik boos.
Om een reden die mij even totaal ontging, kregen de politieagenten onderling zelf een meningsverschil. Ik begreep dat de een ons wel wilde laten betalen, terwijl de ander vond dat we door mochten rijden. Terwijl de agenten onderling nog aan het discussiëren waren, stapte ik weer in de auto en reed verder zonder te betalen.
Het komt wat asociaal over, maar als je met Koerden door Turkije reist, moet je simpelweg enorm op je strepen staan, omdat je anders compleet bent uitgekleed nog voor je de Koerdische grens hebt bereikt.
Laat in de namiddag arriveerden we bij Çizre, vlak voor de grens met Koerdistan-Irak. We sliepen bij een familie. Met een klein gootje in het midden van de weg en de eenvoudige huisjes, deed de buurt me een beetje denken aan een sloppenwijk. Een hoge muur scheidde het erf af van de straat en de rest van de omgeving. Op het erf stonden zo’n vijf huisjes in een halve kring, waarin verschillende gezinnen van deze familie woonden. Ieder had zijn eigen tuintje. Onze auto hadden we wat schuin achter het erf geplaatst, zodat toen ik even iets moest ophalen uit de auto, over het dak van een van de huizen moest lopen om via de korte route bij de auto te komen.
Eenmaal terug in Koerdistan, bleek economisch gezien de waarde van de Irakese Dinar ten opzichte van het jaar ervoor iets gestegen. Eerder kwam een Dinar overeen met ongeveer een dubbeltje. Dit jaar bleek het zo’n dertien a veertien guldencent te zijn.
Ik nam gebruik van het goedkope leven in Koerdistan en besloot mijn haar bij te punten bij de kapper voor nog geen drie gulden. De kapsalons waren streng gescheiden voor mannen en vrouwen. Mannen werden door mannen geknipt, vrouwen door vrouwen. Destijds had ik zelfs nog nooit een man bij de vrouwenkapsalon binnen zien zitten. Tegenwoordig gaat het er hier en daar wat soepeler aan toe en ben ik ook al diverse keren door een mannelijke kapper geholpen. De kapsalons op zich zijn anno 2020 nog wel gescheiden.
Wat me vooral erg verbaasde destijds was dat er naast het knippen of opmaken van het haar, vrouwen ook gezichtshaar konden laten verwijderen. Ik wist eigenlijk niet eens dat dat een ding was. Het was mijn eerste keer dat ik zag hoe iemand behendig met een wit touwtje, net als naaigaren, tussen haar handen en haar mond in heen en weer bewoog, waarop het touw, dat ze dicht naast het gezicht van de klant hield, automatisch samentrok en haartjes uit het gezicht verwijderde. Gezien de reacties van de vrouwen die dit ondergingen, leek het me een gevoelige behandeling.
In het huis waar we opnieuw verbleven, kregen we opnieuw de slaapkamer die apart van het woonhuis stond, aangeboden. Zelf verkasten de zoon en zijn gezin, ze hadden inmiddels een dochtertje, naar het hoofdwoongedeelte. Ik waardeerde het gebaar enorm, gezien de privacy die ik nog steeds af en toe nodig had, maar tegelijkertijd voelde ik me er een beetje ongemakkelijk door. Het leek me voor zijn vrouw net zo onhandig om niet in hun eigen slaapkamer te kunnen slapen.
Het leven in Koerdistan was in principe vrij eentonig. Op sommige dagen was mijn hoogtepunt van de dag dat ik mijn kleding had gewassen. Dan zat ik eens in de twee dagen op een baksteen voor een teiltje met water waarin ik het waspoeder had gestrooid. Soms zat ik in de badkamer, omdat het water in de badkamer door de geiser werd verwarmd. Het kwam ook nog vaak voor dat we geen elektriciteit hadden en ik niets kon zien in de badkamer of dat het warme water op was, zodat ik buiten voor de watertanks ging zitten. Het water in deze tanks werd in de zomer wat opgewarmd door de zon.
Ik werd op mijn wenken bediend door de familie. Ik weet zeker dat als ik hen had gevraagd mijn kleding voor mij te wassen, dat ze dat absoluut zonder klagen zouden hebben gedaan. Soms drong één van de vrouwen ook aan om dit voor mij te doen, maar ik weigerde resoluut. Vaak bleek, op de dagen dat we onverwacht naar buiten gingen, bij thuiskomst dat iemand van hen toch mijn was had gedaan en zag ik het al buiten aan de waslijn drogen. In de hitte van de Koerdische zomers duurde dat drogen maar een uurtje of twee hooguit drie.
Koerdistan-Irak was nog steeds compleet afgesloten van de rest van de wereld. Internationaal mobiel netwerk werkte nog steeds niet en ook internet was nog onbekend. Het enige contact dat ik met mijn ouders had, ging net als daarvoor via de Dunia faxwinkel in de winkelstraat.
Het jongste meisje en ik waren ongeveer van dezelfde leeftijd. Van haar zou haar geboorte wel geregistreerd moeten zijn. Nadat ze me eens vroeg hoe oud ik was en ik had geantwoord: “eenentwintig”, had zij enthousiast gezegd dat zij ook eenentwintig jaar was. Zo door de jaren heen, merkte ik al dat zij blijkbaar minder snel oud werd als ik, want tegenwoordig is ze drie a vier jaar jonger dan ik.
We gingen wel eens samen naar de winkel. Dit meisje en ik. Zij in lange zwarte manteljas over haar gewone kleding en met een zwarte hoofddoek om. Ik in mijn lange broek en T-shirt. Het leverde starende blikken op van de mannen op straat. Het gaf me een ongemakkelijk gevoel, omdat ik eigenlijk best verlegen ben. Het duurde een aantal jaren voor ik aan de starende blikken van de mannen gewend was, hoewel het net zo goed kan zijn dat zij na verloop van tijd aan mij gewend raakten. Voor het meisje vond ik het minstens net zo vervelend dat we zoveel bekijks hadden. Zij was waar mogelijk nog meer verlegen dan ik en woonde sinds drie jaren in dit stadje. De kans was groot dat iedereen haar kende.
De verschillen in de gebruiken binnen de Koerdische cultuur ten opzichte van mijn eigen cultuur werden me steeds duidelijker. We moesten bezoek officieel welkom heten en opstaan als een volwassene de kamer binnen kwam of verliet. Bezoek dat bleef mee-eten was standaard. Glimlachen naar vreemde mannen of hen groeten, was “not done”, omdat dat een andere indruk achterliet bij de mannen dan de onschuldige vriendelijkheid die ik ermee bedoelde. En ja, dat was wennen. Vooral dat glimlachen of groeten. Ik heb er een soort stilzwijgend compromis van gemaakt. Mannen die ik voor het eerst ontmoet, groet ik niet zonder reden. Mannen die ik met regelmaat tegenkom, zoals in de winkel of op school, groet ik wel.
Het eten bij de familie bestond de meeste dagen uit rijst met een gelige waterige soep met stukken kip en aardappels erin. Als groente aten we vaak iets dat qua uiterlijk het meest leek op een soort groot uitgevallen gras dat koud werd geserveerd. Ik was gewend aan wat meer afwisseling in eten, waardoor ik door de vitaminetekorten al snel duizelig werd en ook zichtbaar afviel.
Deze vakantie trouwde ik. Geheel onverwacht. Zo onverwacht dat ik er pas na het ja-woord en de handtekening erachter kwam. Ik was er wel zelf bij geweest, maar mij was verteld dat dit een verloving was. Na de hele ceremonie ging er natuurlijk wel een lampje branden en vroeg bij een man die Nederlands sprak en die optrad als mijn getuige en vertaler of dit nu een verloving was geweest of een bruiloft.
“Nee, joh. Gefeliciteerd, je bent getrouwd!” had de beste man geantwoord.
Aansluitend werd in de tuin een feestje gegeven met taart en goud zoals gebruikelijk is in het Midden Oosten. Het feestje zelf was heel klein en heel knus. Ik was nu voor de islam getrouwd.
Jaren later, en nu ben ik niet vaag, maar ik heb zelf ook geen idee wanneer, waren we ineens voor de wet getrouwd. Ik denk dat het nu een jaar of acht geleden is, dat mijn advocaat me een papier in handen drukte met de mededeling dat ik nu ook voor de wet getrouwd was. En ik dacht nog wel dat onze eerste huwelijksdag apart was….
We bezochten een klein dorpje in de buurt van Erbil, waar we waren uitgenodigd voor het eten. Het was een bruin dorp met bruine huizen en onverharde bruine straten. Alles in de omgeving leek ook bruin. We liepen door de straten en het leek of ze de bewoners van elk huis in het dorp kenden. Ze waren blijkbaar allemaal blij om ons te zien, want de mensen kwamen hun huizen uit, groetten ons en bleven een tijd spreken. Ik voelde met net een koningin, die iedereen moest begroeten.
Op de terugweg kreeg de auto, waarin wij zaten, pech. We stapten over in een Toyota met een laadbak. Lang niet iedereen paste in de auto en dus propten ze de laadbak vol met mensen. Dit was één van de eerste momenten waarop ik me herinner dat ik me echt vrij voelde in Koerdistan. Vrij om je niet aan zoveel regels te hoeven houden, zoals ik in Nederland gewend was. Afstand kunnen nemen van overgeorganiseerde Nederlandse structuren. Ik genoot.
De elektriciteit begon steeds vaker uit te vallen. In de laatste week van juli hadden we alleen overdag nog wat stroom. Noodgedwongen sliepen we ’s nachts in de tuin, omdat het vanwege de hitte binnen niet uit te houden was.
Op één avond kwamen we thuis. We hadden net drie pretparken achter elkaar bezocht. De stroom was weer uitgevallen. Ik zag geen hand voor ogen. Gelukkig liet ik alles op dezelfde plek in mijn koffer of rugzak, zodat ik ook zonder licht de benodigde spullen op de tast zou kunnen vinden. Ik liep naar mijn tas die in de slaapkamer op de grond voor mijn geopende koffer lag. Ik pakte mijn tandenborstel en graaide in het vakje van mijn rugzak, waarvan ik wist dat daar mijn tandpasta in zat. Met de tube en de tandenborstel in mijn handen liep ik in het donker via de binnenplaats terug naar de badkamer. Het schijnsel van de maan was het enige licht dat iets door de op een kier staande deur viel. Ik kneep wat uit de tube op mijn tandenborstel en begon te poetsen. Het duurde even voor ik in de gaten had dat de smaak van de tandpasta anders was. Niet zo fris als wat ik gewend was. Ik probeerde te begrijpen wat er precies anders was en in gedachten ging ik terug naar welke tubes er in het vakje van de rugzak zaten. Plots besefte ik dat ik niet mijn tanden stond te poetsen met tandpasta, maar met de tube handcrème die ook in hetzelfde vakje van de rugzak had gezeten. Direct spoelde ik mijn mond om. Ik weet niet of ik iets van de handcrème had doorgeslikt of dat het door het idee kwam, maar vrijwel meteen voelde ik me misselijk worden. Ik liep de tuin in en stond een tijdlang te kokhalzen boven het gras. Er volgde nog een flinke hoestbui. Nadat ik wat water had gedronken, voelde mijn maag iets minder overstuur aan.
We waren onderweg naar Diyana, het stadje dat een paar uur rijden van ons vandaan was. We hadden nog zo’n twintig minuten te gaan, toen we weer autopech kregen. Met een taxi werd ik naar Diyana gebracht, één van de mannen gingen met mij mee, terwijl de andere bij de auto achterbleef.
Het verbaasde me dat deze taxi nog kon rijden. Diverse sterren zaten in de voorruit. Het glas van de rechterspiegel lag er compleet uit. De bestuurdersstoel stond zo scheef in de auto dat de rechterkant minstens dertig centimeter naar achteren gebogen was, terwijl de linkerkant nog min of meer op zijn plek zat. Ik voelde de springveren door de dunne bekleding van de rugleuning heen op de plek waar ik op de achterbank zat. Ik keek eens in de auto rond en was verbijsterd over de staat ervan. Maar goed, hij reed tenminste. In tegenstelling tot onze auto.
Eén van de laatste dagen in juli werd ik ziek. Ik had vreselijke diarree en had een paar keer moeten overgeven. Ik kon amper nog op mijn benen staan. We bezochten een pretpark, maar ik was meer voor de anderen meegegaan. Ik had de energie niet om te lopen en moest telkens als de groep bleef staan even zitten op een bankje, omdat ik anders opnieuw misselijk werd.
Het kostte me uiteindelijk ongeveer vijf jaar voor ik ongevoelig was geworden voor de bacteriën in Koerdistan. Hygiëne had destijds blijkbaar nog een heel andere betekenis. Er werden grote hoeveelheden eten gemaakt. Kliekjes werden soms wel tot drie keer opgewarmd. Het was een hele sport om bij te houden welke dag je welk eten had gehad, welk eten de kliekjes waren en hoe vaak dat al was opgewarmd. Ik deed mijn uiterste best het bij te houden, vermeed de kliekjes die vaker dan eenmaal waren opgewarmd, maar het kan zijn dat ik me af en toe vergiste. Het kan ook zijn dat de hitte of het water me zo nu en dan parten speelde. Lekker was het kraanwater niet, want het smaakte naar chloor. Bovendien werd het opgeslagen in grote watertanks, dat buiten in het zonlicht automatisch werd verwarmd. Om toch koud water te kunnen drinken, goten ze dat water over in een kleine container, waar ze grote blokken ijs in stopten die ze buiten op straat kochten bij de winkels. Letterlijk hele blokken ijs. Rechthoekige blokken van ongeveer veertig a vijftig centimeter lang bij tien a vijftien centimeter dik. Met een scherp voorwerp hakten ze het in kleinere stukken en stopten het in de kleine watercontainers. Dat zal ook niet het meest schone water zijn geweest. Daarbij stond er één beker onder het reservoir die vaak door iedereen gebruikt werd. Voor mijzelf gebruikte ik wel steeds een schone beker. In ieder geval was ik de eerste vijf vakanties zeker elke vakantie minimaal één keer ziek, zwak en misselijk.
Note: Degenen die wat minder goed tegen real-life horrorverhalen kunnen, adviseer ik even twee alinea’s door te scrollen en onder de eerst volgende foto verder te lezen….
Een student van de Universiteit Tandheelkunde en Medicijnen in Erbil nodigde ons uit. We kregen een rondleiding door de anatomiezaal. Wat was ik blij dat ik de anatomiezaal van onze eigen opleiding al had gezien! De anatomiezaal op de universiteit van Groningen was een zaal met van die soort brandcardtafels. Lichaamsdelen, waarvan de huidskleur wat donkerder en leerachtig was geworden door de vloeistof waarin ze bewaard werden, werden vanuit een aparte ruimte op die tafels gelegd. Vanwege diezelfde vloeistof hing ook daar een typische geur. Dat was ik gewend. Mijn eerste bezoek aan de anatomiezaal in Groningen was ik alleen maar bang geweest dat er iemand van mijn medestudenten zou gaan flauwvallen. Ik had een fobie voor flauwvallende mensen en die angst was groter dan het zien van afgesneden delen van de diverse lichamen.
In de anatomiezaal in Erbil heerste ook een penetrante geur. Twee lichamen, inmiddels zwart van kleur, lagen te ontbinden op de grond. Van het ene lichaam kon ik eerst alleen de voeten zien, omdat deze achter een kast in het midden van de ruimte lagen. Over het andere lichaam was een grote zak geplaatst. Een derde lichaam lag half ondergedompeld in een troebele vloeistof in een ligbad. Vanwege de lengte staken de voeten aan de andere kant op de rand eruit. Ze vertoonden blauwe, paarse, zwarte en gele vlekken. Een soort van plank lag over het bad, die de student voor ons omhoog tilde. Daar zag ik de rest van het lichaam liggen met een steen op zijn buik, dat moest voorkomen dat het lichaam uit de vloeistof omhoog kwam. Er was nog een ligbad, waarin diverse lichaamsdelen door elkaar lagen. Ik ben een en ander gewend, maar dit spande zo’n beetje de kroon voor mij. Toch moet ik eerlijk bekennen dat ik het een heel boeiende ervaring vond. Dat was overigens mijn eerste en tot nog toe laatste ervaring in de anatomiezaal in deze universiteit. Misschien dat er door de jaren heen een en ander veranderd is. Tenslotte was er ook wel vooruitgang bij de opleiding, want tijdens een eerder bezoek hadden ze oude tandartsstoelen gehad, die inmiddels vervangen waren door moderne units.
De laatste nacht in Koerdistan hadden we doorgebracht in het huis van een minister, die in Duhok woonde. Het was begin augustus en we zaten op een uurtje rijden vanaf de Turkse grens. Onze auto hadden we verkocht, zodat we nu via Turkije met het vliegtuig terug naar Nederland moesten.
***
Eenmaal terug in Nederland was er een meisje in ons huis, dat het volgende verhaal met mij deelde over de laatste vakantie naar Koerdistan:
“Er waren twee jonge mannen die tegelijk met ons de grens zouden oversteken om naar Europa te reizen. Eén van hen had een vrouw en een kindje, die hij in eerste instantie moest achterlaten, omdat de reis voor hen te gevaarlijk zou zijn. Het kindje was nog te klein om iets te begrijpen, maar de vrouw was zo verdrietig.
Op de dag van ons vertrek, waren de twee jonge mannen er ook. Op het laatste moment kreeg ik enkele foto’s van hen in handen gedrukt, waarvan de jonge mannen bang waren dat de afbeeldingen erop hen in de problemen konden brengen. Eén van de foto’s was van A4-formaat. Iets dat niet zomaar even onder een T-shirtje ongezien meegenomen kon worden, omdat er op de Turkse grens ook werd gefouilleerd. Ik nam de foto’s aan, zag geen andere mogelijkheid dan ze tussen wat andere papieren te stoppen die ik samen in een plastic hoesje had gedaan.
Het was onze beurt voor de bagage controle. Zoals gebruikelijk legden we al onze bagage op één van de grote tafels die buiten stonden. Twee Turkse militairen stonden bij onze tafel. Elke tas en koffer werd geopend en alle spullen die we hadden meegebracht, werden er één voor één uitgehaald. Ik zag dat de militair, die naast mij stond, het plastic hoesje met mijn papieren en de foto’s van de jongemannen uit de tas haalde. Hij legde het naast zich neer om het zo verder te bekijken. Mijn hart begon sneller te kloppen en de spanning steeg, maar zo rustig en nonchalant als we konden, bleven we naast de tafel staan. Ik durfde niet om te kijken naar de anderen. De soldaat bladerde door de papieren. Plots zag ik dat ik blijkbaar de afbeelding van de foto naar beneden had geplaatst. De soldaat hoefde alleen maar het plastic hoesje om te draaien, wilde hij de foto kunnen zien. Maar hij deed dat niet. Het legde het plastic hoesje terug in de tas. Ik kon het bijna niet geloven dat hij die foto over het hoofd had gezien!”
Het meisje in onze woonkamer nam een slok van het drinken, dat op de tafel stond en vervolgde:
“De soldaat vond een stapeltje dubbele ansichtkaarten in mijn tas, waar op de achterkant het woord “Kurdistan” stond. Alle ansichtkaarten werden door midden gescheurd. Alleen de voorkantjes mochten we meenemen. De achterkanten waarop Kurdistan stond geschreven, hield de soldaat achter op de grens.
Ik had boeken meegenomen vanuit Nederland. Elk boek werd volledig doorgebladerd. Alle foto’s die we in Koerdistan hadden laten ontwikkelen, werden stuk voor stuk bekeken. De soldaat wilde ook muziekcassettes beluisteren en bekeek videofilmpjes die we hadden opgenomen met onze filmcamera. Het enige dat de soldaat op de films zag, was een filmpje uit Nederland over de Keukenhof in Lisse waar we jaren eerder waren geweest en waar we nu de nieuwe opnames overheen hadden opgenomen. Blijkbaar beviel de film hem, want hij wees op het schermpje en vroeg: “Holland?” Ik knikte alleen maar. Hij stak zijn duim omhoog ter goedkeuring.
Uiteindelijk mochten we onze bagage weer in onze tassen en koffers proppen. Natuurlijk was het lastig om het er weer net zo netjes in terug te krijgen. Maar we waren allang blij dat we de bagage controle hadden gehad.
Bij de paspoortcontrole kreeg de oudste van de twee mannen problemen. Zijn paspoort werd geperforeerd door de douanebeambte terug gegeven. Hij zou terug moeten naar Erbil om een nieuw paspoort aan te vragen. De jongste mocht wel door. Met ons drieën namen we de bus naar Ankara. Een reis die zestien uur zou duren.
Na anderhalf uur zagen we gewapende Turkse militairen de weg versperren. Ze stonden midden op de weg en maanden de buschauffeur tot stoppen. Twee militairen klommen de bus in. Eén van de soldaten liep door het gangpad in de bus en controleerde alle paspoorten. De andere bleef voorin naast de buschauffeur staan. Zijn machinegeweer hield hij met twee handen voor zijn lichaam. Ze schreeuwden iets in het Turks dat ik niet begreep.
Ik zat naast de jonge man die met ons was meegereisd, terwijl mijn man achter ons zat. Ik hield mijn adem in en probeerde tegelijkertijd zo onopvallend mogelijk te doen.
“Wat willen ze?” fluisterde ik naar mijn man die achter ons zat.
“Ze zoeken Koerden die lid zijn van de andere groep,” was zijn antwoord.
Hij boog iets naar voren met zijn hoofd tussen onze stoelen in.
Met groep bedoelde hij de PKK, maar hij durfde dit niet hardop te zeggen.
“Ze zoeken bepaalde namen,” verduidelijkte hij meer.
Hij sprak zo zacht, dat ik hem bijna niet kon horen.
Het stelde me maar een klein beetje gerust, omdat deze jongen dan wel geen lid van de PKK was, maar wie wist of zijn naam of die van mijn man overeen zouden komen met namen die ze zochten?
Blijkbaar zaten er geen verdachte personen in de bus, want nadat ze alle paspoorten hadden gecontroleerd, verlieten de militairen de bus weer.”
Het meisje vervolgde het verhaal over de aankomst in Ankara:
“We gingen naar een hotel in Ankara, waar we in de lobby bleven zitten. Er waren nog meer mannen. Ik denk dat ik het enige meisje was dat uit Europa kwam. Ik zat op de grond naast de fauteuil waar mijn man op zat. Ik was moe en liet mijn hoofd tegen de armleuning rusten. Mijn ogen vielen dicht.
“Xaalat (tante),” hoorde ik één van de jonge mannen tegen mij zeggen, “Niet in slaap vallen.”
Ik zag mijn man naar mij kijken.
“Niet slapen,” zei mijn man nu ook, “Wie zijn ogen in de lobby sluit, moet een kamer nemen.”
Om wakker te blijven, probeerde ik het gesprek te volgen en begreep dat de mannen mensensmokkelaars waren. Blijkbaar waren deze mannen nodig voor de jonge man die met ons de grens over was gekomen.
Ik heb geen idee of deze mannen uiteindelijk geholpen hebben, want halverwege het overleg werd ik met een voor mij onbekende man weggestuurd die me naar het vliegveld moest brengen.
Naast mijn eigen bagage kreeg ik kilo’s extra bagage mee. Daar zaten spullen bij van de jonge mannen, zodat zij alleen een rugzakje over hadden om mee te reizen.
Ik liep de terminal in. Ik had twee pasjes meegekregen van de jonge man die met ons de grens was overgegaan, waarvan één een identiteitspasje was van de KDP waar hij lid van was.
“Heel belangrijk. Niet kwijtraken,” had hij me gezegd.
Ik had geen idee of het werkelijk een groot probleem zou zijn als iemand deze pasjes bij mij zou aantreffen. Ik had het identiteitspasje in mijn broekzak gestopt. Voor de detectiepoortjes waar ik doorheen moest, legde ik alles weg, waarvan ik dacht dat de detector erop zou kunnen reageren, omdat ik hoopte te kunnen vermijden dat ik gefouilleerd zou worden. Om de een of andere reden hoorde ik toch het geluid van het detectiepoortje afgaan. Ik wachtte af en keek naar de man van de beveiliging. De man gebaarde me aan de kant te gaan staan. Tegen zijn vrouwelijke collega zei hij dat ze mij moest fouilleren. Ik spreidde mijn armen en benen. De vrouw van de beveiliging stond voor mij en begon met fouilleren. Haar gezicht was nu vlakbij het mijne. Met haar hand voelde ze in mijn broekzak en voelde het pasje zitten. Haar hand stopte even. Ze keek me aan. Ik had totaal geen verklaring bedacht voor dat pasje en ik zocht naar een reëel antwoord voor waarom ik in hemelsnaam een identiteitspasje van een KDP lid in mijn broekzak zou moeten hebben, maar ik kon er zo snel niet één bedenken.
“Telefoonkaart?” vroeg de vrouw mij. Ze keek me strak aan.
Ik knikte, terwijl ik vurig hoopte dat ze niet het pasje eruit zou halen om te checken. Ze geloofde me. Ik mocht door.
De man met wie ik naar het vliegveld was gereden, had ondertussen geprobeerd een vliegticket voor mij te regelen. Er bleken geen vluchten te gaan van Ankara naar Amsterdam. Onverrichterzake liepen we terug naar zijn busje. Hij liet mij plaats nemen in het voertuig toen hem blijkbaar ineens iets te binnen schoot.
“Paspoort?” vroeg hij en strekte zijn hand naar mij uit.
Met mijn paspoort verdween hij opnieuw de terminal in en kwam even later terug met de woorden dat het toch gelukt was. Hij had een ticket geregeld met een overstap in Antalya.
Ik raakte in paniek en begon te huilen. De man begreep niet waarom ik huilde en ik kon het hem niet uitleggen, omdat we elkaar nauwelijks begrepen. Hij sprak een ander dialect dan ik. We reden terug naar mijn man die nog in het hotel was. Ik vertelde mijn man dat ik me zorgen maakte en het niet fijn vond dat ik alleen zou moeten terug vliegen naar Nederland.
Inmiddels was ik meer moe geworden en kwam één van de mannen, de groep zat nog steeds in de lobby, op het idee om mij wat te laten uitrusten op zijn kamer. Ik liep achter hem aan naar zijn hotelkamer en viel direct op het bed in slaap.
Ik werd wakker toen ik iemand boven me hoorde praten, die me zachtjes wakker schudde. Blijkbaar was het tijd om terug te gaan naar het vliegveld. Deze keer ging mijn man ook mee.
Op het vliegveld troffen we een vrouw met haar dochter, die in ieder geval Nederlands en Turks spraken. Mijn man vroeg hen of ik met hen mee kon reizen. Ze gingen akkoord.”
Ik voelde de spanning van het verhaal en zat op het puntje van mijn stoel. Het verhaal ging verder:
“De eerste vlucht verliep, afgezien van wat vertraging, zonder problemen. We arriveerden in Antalya. Ondertussen probeerde ik de moeder en dochter bij te houden.
In de bus, die ons van het vliegtuig naar de aankomsthallen bracht, dook er ineens een man op die ik nooit eerder had gezien, maar hij week niet van mijn zijde. Hij vroeg mijn paspoort en dat van andere mensen. Ik gaf het, aangezien de rest het ook deed. De man liep met mij mee door de aankomsthallen en begeleidde mij naar de incheckbalie. We moesten ons haasten, want de volgende vlucht had eigenlijk al moeten vertrekken. De man zette mijn koffer op de bagageband. Drieëndertig kilo, gaf de weegschaal aan. Drie kilo te zwaar, wist ik. Ik tilde de tweede koffer erop.
“Deze ook nog?” vroeg de man mij in zijn eigen taal.
Ik knikte. Zeventien kilo, stond nu op de weegschaal. Twintig kilo overgewicht.
“Vijftig kilo,” zuchtte de man achter de balie, “Dat is teveel.”
“Sorry?” ik deed alsof ik hem niet begreep.
Er viel een korte stilte. De man achter de balie keek van mij naar de man die mij begeleidde. Ik had geen cent om die extra kosten te betalen. Ineens beval de man achter de balie een collega die naast hem stond de koffers door te laten gaan. Misschien omdat ik geen Turks sprak. Misschien had hij geen idee hoe hij mij moest uitleggen dat ik bij moest betalen. Misschien omdat het vliegtuig al vertraging had opgelopen door ons. Misschien was het een bekende van de man die mij begeleidde. Ik had geen idee wat de reden was, maar ik was de man dankbaar.
De man, die mij op het vliegveld van Antalya had begeleid, liet ons nu achter. De moeder en dochter met wie ik nog steeds samen was en ik liepen verder naar de paspoortcontrole. De vrouw en het meisje gaven hun paspoorten af. Nadat de man in het loket ze had gecontroleerd, gaf hij ze terug.
Ik gaf mijn paspoort aan de man. De man las mijn naam en bekeek mijn pasfoto. Hij bladerde door mijn paspoort op zoek naar visa. Hij stopte op de pagina waar mijn visum van de grensovergang Turkije met Koerdistan-Irak zat. De man keek mij indringend aan en begon in het Turks tegen mij te spreken. Ik begreep hem niet. In half Turks en half Engels volgde een peloton aan vragen.
“Waar ben je geweest?” wilde hij weten.
Ik deed alsof ik hem niet begreep.
“Ben je alleen?” vroeg hij nu.
Ik knikte.
“Ben je getrouwd?”
“Ja.”
“Met een Turkse man?” vroeg hij.
“Nee, met een man uit Irak,” Door de agressieve toon van de man, durfde ik niet Koerd of Koerdistan te noemen.
De man richtte zich nu tot de vrouw met wie ik was en vroeg haar of ze mijn man had gezien. De vrouw beaamde dat.
“Irak?” herhaalde de man tegen mij.
“Ja,” bevestigde ik.
Plotseling stuurde hij de moeder en de dochter weg. Ik bleef alleen achter bij het loket. Ik probeerde kalm te blijven, maar ik was bloednerveus. De man riep een collega erbij. Hij was duidelijk kwaad, maar ik begreep niet wat hem zo kwaad had gemaakt. Zijn collega en hij raakten verwikkeld in een discussie, waar ik niets van begreep. En ik begon me af te vragen of ze me vast konden houden, alleen omdat ik Koerdistan had bezocht.
Ik zei niets en uiterlijk bleef ik rustig staan. Innerlijk was ik doodsbang.
“Zou ik mee moeten naar een aparte kamer om te worden ondervraagd? Zouden ze mijn bagage gaan checken?” er schoot van alles door me heen.
Om net zo onduidelijke redenen smeet de man mijn paspoort naar mij en riep dat ik onmiddellijk moest vertrekken. Ik griste mijn paspoort terug en rende naar de gate. Ik haalde de vrouwen in voor we het vliegtuig in liepen.
“Waarom deed hij dat?” vroeg ik nog steeds verbaasd door zijn gedrag.
De vrouwen waren inmiddels wat meer terughoudend geworden en gaven nauwelijks nog antwoord.
Als laatste van alle passagiers wandelde ik het vliegtuig in. Alle ogen waren op mij gericht. Het vliegtuig had enorme vertraging opgelopen en ik stelde me voor dat ze mij daarvan de schuld gaven.
Ik liep naar mijn stoel en nam plaats. Aan mijn rechterkant zat een man van Turkse afkomst. Aan mijn linkerkant een blond meisje met henna op haar handen.
Al snel steeg het vliegtuig op, maar ik bleef ongerust. Ik kon me amper concentreren op de vlucht. Ik probeerde mijn gedachten wat te verzetten door een gesprek met het meisje aan te gaan. Ze vertelde enthousiast over haar vakantie. Ze had sinds kort een Turkse vriend met wie ze vrij plotseling verloofd was in de vakantie.
Pas toen de landing ingezet werd, voelde ik me rustiger worden. Terug in Nederland, waar ik de taal begreep en de regels kende. Nog nooit eerder was ik zo blij Nederlandse bodem onder mijn voeten te hebben gevoeld.”
Hoe het met de jonge mannen was afgelopen?
“De man, die met het geperforeerde paspoort terug Koerdistan in was gestuurd, was enkele dagen later in Istanbul aangekomen, waar de eerste jonge man ook was. Mijn man had gehoord dat ze via Griekenland wilden gaan. Mijn man vloog in die tijd zelf vanaf Turkije richting Nederland.
De jonge mannen waren met behulp van mensensmokkelaars in Griekenland aangekomen. Er waren geregeld berichten dat vluchtelingen werden gearresteerd, maar de groep waarin de jongemannen zaten, had geluk.
Later vernamen we dat ze per boot naar Italië hadden willen gaan, maar opnieuw werd de oudste van de twee geweerd, waarop de jongste ook had besloten te blijven. Het duurde te lang en het risico werd te groot, zodat ze bedacht hadden met het vliegtuig naar Duitsland te vliegen. Via een mensensmokkelaar aan wie ze opnieuw veel geld hadden moeten betalen, werden nieuwe valse paspoorten geregeld en werd iemand op het vliegveld in Griekenland omgekocht.
Na een paar dagen waren de jonge mannen gearriveerd in Duitsland. Ze hadden drie mensen gevonden, die bereid waren hen vanuit Duitsland naar Nederland te brengen. Ze hadden een behoorlijke afstand moeten afleggen om elkaar tegemoet te komen. De jonge mannen waren nu samen met een andere man die hen had gereden vanuit het zuiden van Duitsland.
Na een urenlange autoreis van beide partijen, de drie personen die vanuit Nederland kwamen en de drie die vanuit het zuiden van Duitsland waren gekomen, hadden ze elkaar eindelijk getroffen. Ze hadden wat gegeten bij een restaurant in de buurt.
Toen ze even later terug waren gelopen naar de auto’s, had er op zo’n vijftig meter verderop een politiewagen gestaan, met twee agenten die buiten de auto stonden, en die het groepje in de gaten leken te houden. De man die uit het zuiden kwam, ging in zijn eentje terug, terwijl de overige vijf met een stoïcijnse blik langs de nog altijd kijkende agenten waren gereden.
Bij Leer was een vierde persoon gekomen die de jonge mannen en één van het groepje van drie in de auto nam om hen de grens over te nemen. De twee anderen reden in hun auto erachter aan. De twee in de andere auto hadden de nadrukkelijke opdracht gekregen onder geen beding te stoppen, in het geval dat de eerste auto zou worden aangehouden door politie of douane. Maar ze hadden geluk. De grens was onbewaakt. Zo waren de jonge mannen in Nederland gearriveerd.”
Een heel verhaal dat me altijd is bij gebleven. Toch wel wat anders dan een simpele terugvlucht van Turkije naar Nederland.