Ik zie het wel vaker: een kleine aanrijding op straat. Ook nu weer. De beide stilstaande voertuigen hebben vrijwel direct een kleine verkeersopstopping tot gevolg. Wanneer ik de auto’s rechts inhaal, zie ik de bestuurders uitgestapt zijn en het eerste wat de mannen doen, is elkaar een hand geven. Geen boze woorden, omdat de ander schade heeft gemaakt, maar beleefdheid en respect tonen. Ik blijf het zo’n mooi gebaar vinden.
Voor mijn werk als mondhygiëniste moet ik mijn werkvergunning weer vernieuwen. Kortgeleden is gebleken dat er (geheel onterecht) in staat dat ik twee jaar zou hebben gestudeerd in plaats van de werkelijke drie jaar. Ik heb het al aangekaart bij de instantie die daarover gaat. Volgens hen schrijven ze er automatisch twee jaar op, omdat er in Koerdistan een soort van tweejarige mondhygiëne-opleiding is (ik vermoed overigens dat het vergeleken met Nederland meer een opleiding tot (paro-)preventie assistente zal zijn) en omdat de opleiding in Koerdistan twee jaar duurt, hebben ze ook op mijn werkvergunning twee jaar genoteerd. En hoewel er op mijn diploma staat dat ik recht heb op het voeren van de baccalaureus-titel, wil de overheidsinstantie het niet erkennen, omdat hun eigen soortgelijke mondhygiëne-opleiding dit niveau niet heeft. Daarentegen schijnt de opleiding tandarts in Koerdistan wel de baccalaureus-titel te hebben, in tegenstelling tot Nederland waar dit master is, en dus, zo legde de advocaat het mij uit: als ik baccalaureus heb, moet ik een tandarts zijn, wat ik niet ben. Natuurlijk ben ik het daar niet mee eens en zal ik terug gaan. Niet nu. Na Suikerfeest. Dit soort discussies kosten energie en daar ben ik me aan het op voorbereiden.
Daarnaast hadden ze op mijn werkpasje zelf geschreven dat ik in het tandheelkundig laboratorium werk. Dat klopt ook niet. Ik heb nog nooit in een lab gewerkt en ben er ook niet voor afgestudeerd.
Vroeg in de middag van de 10de van maart breng ik een bezoekje aan de advocaat die me bij het aanvragen van een nieuwe werkvergunning gaat helpen. Het is Koerdische kledingdag. Een van de nationale feestdagen waarop iedereen de kans krijgt traditionele Koerdische kleding te dragen. Zelfs scholen doen mee. Waar anders elke dag een verplicht schooluniform moet worden gedragen, zijn ze die dag vrijer in hun keuze. Of het schooluniform of Koerdische kleding. Het is altijd zo vrolijk om die prachtige gekleurde en vaak glinsterende jurken naast de rustigere traditionele mannenpakken te zien. In dat opzicht vind ik de Koerdische kleding echt heel mooi. Ik heb zelf ook meerdere jurken, maar ik draag ze weinig. Meestal vanuit praktisch oogpunt, maar ik ben ook best verlegen. Een muurbloem die het liefst niet meer dan nodig opvalt.
Ook al weet de advocaat dat ik langskom, ik bel altijd even aan bij de witgeverfde houten voordeur en loop direct door naar het kantoor waar ik op de volgende deur klop. De advocaat roept me binnen. Er zitten al twee andere mensen in het kantoor. Een man van tegen de 50, schat ik in en een iets jongere man. Ze zitten tegenover elkaar. Elk in een fauteuil, die aan weerszijden van de zwartleren driezitsbank, die ongeveer in het midden van de ruimte is geplaatst, staan. Ik zoek een plekje voor mezelf op de driezitsbank. De advocaat zit achter zijn donkerhouten statige bureau, maar loopt af en toe de kamer door. Ik ben er al lang aan gewend dat in Koerdistan minder privacy wordt gegeven en verkregen en ik weet dat ook de mannen het niet vreemd vinden dat ik nu bij hun gesprek zit. De oudere man spreekt heel snel. Nadat hij eerst over zijn eigen zaken met de advocaat heeft gesproken en de advocaat hem tekst en uitleg heeft gegeven over de gang van zaken, vraagt de oudere man aan de advocaat: “Wat is eigenlijk haar probleem? Waarom zit zij hier?”
De advocaat antwoordt enigszins vaag. Hij zegt wie ik ben, maar over mijn precieze probleem met mijn werkvergunning, spreekt hij niet. Overigens zou ik niet eens meer vreemd opkijken als hij wel in meer detail erover had gesproken. Het zou me ook niet echt kunnen schelen als hij het wel had verteld.
Nadat de advocaat nog een papier heeft ingevuld voor de oudere man, draait hij zich weer om naar mij en vraagt: “Waarom draag jij vandaag geen Koerdische kleding? Het is Koerdische kledingdag.”
“Volgens mij is jouw pak ook geen Koerdische klederdracht,” antwoord ik hem. Hij draagt zelf een westers grijs mannenkostuum met een licht overhemd eronder en een donkere stropdas.
De advocaat begint te lachen en richt zich tot de mannen: “Kijk hoe snel ze is met haar antwoorden.”
12 maart reizen mijn jongsten en ik af naar Nederland. Bij ons is de twee weken durende Newroz vakantie al begonnen. Voor de laatste drie dagen waar we te laat zullen terugkomen van ons bezoek aan Nederland, heb ik bij school een formulier ondertekend, dat ik zelf verantwoordelijkheid neem voor de gemiste lessen.
Een vroegere collega brengt ons die ochtend naar het vliegveld. Nu de oppas en tuinman niet meer bij ons oude huis wonen en nog steeds in Iran afwachten op hopelijk ander werk in Erbil, is de keuze binnen mijn sociale netwerk erg beknopt geraakt.
Ruim op tijd zitten we bij de gate. Door de grote glazen wanden hebben we uitzicht over de slurf waar we straks door zullen moeten lopen. Hoewel ik het allang had verwacht, is er nog steeds geen spoor van het vliegtuig aan het uiteinde van de slurf te bekennen. Het is 9:04 en via mijn telefoon zie ik op de Flightradar-app dat ons vliegtuig blijkbaar nog onderweg is van Bagdad naar Erbil.
“Over 7 minuten komt ons vliegtuig,” zeg ik tegen de kinderen die elk aan een kant van mij op de stoelen zitten.
“So we are waiting for nine-eleven (9:11)?” vraagt mijn dochter van tien die meestal Engels met mij spreekt.
Ik weet dat ze de tijd bedoelt, want van de vliegtuigaanslagen op 11 september 2001 heeft ze amper iets mee gekregen, maar ik kan het niet laten even te plagen.
“Laten we niet hopen dat we wachten op een nieuwe “nine-eleven”.
Mijn dertienjarige zoon, die mijn grapje wel begrijpt, begint te grinniken.
De twee weken vakantie in Nederland gaan veel te snel voorbij. Ik breng eerst een paar dagen door bij mijn twee oudste dochters om vervolgens, met de kinderen naar mijn ouders in Friesland te gaan. Onderweg gaan we door Wolvega, dat sowieso toch al op onze route naar het Noorden ligt. Mijn nieuwe interesse in dit historische Friese dorp komt voort uit een pasgeleden opgedane ontdekking tijdens mijn stamboomonderzoek.
De lockdown tijdens corona, die voor ons al eind februari 2020 startte, en het overlijden van mijn grootmoeder begin maart dat jaar, waren voor mij de aanleiding onze stamboom uit te pluizen. En zoals de meeste genealogen zullen kunnen beamen, werkt het uitzoeken van een stamboom buitengewoon verslavend. Inmiddels, vier jaren later en eeuwen aan ontdekkingen verder, voel ik nog steeds de honger naar meer.
Pas enkele weken voor mijn vertrek naar Nederland heb ik een interessante persoon in een verre zijtak van mijn stamboom ontdekt. Een vrij onbekende persoon over wie toch redelijk wat bekend is, maar mij nooit eerder is opgevallen. Het gaat om een afstammeling van een halfzus van een directe voorvader van mij. Zijn grootvader met dezelfde naam en titel was in 1817 tot de adel verheven. De kleinzoon leefde in de 18de eeuw. Tinco Martinus Jonkheer Lycklama à Nijeholt. Mijn fascinatie voor de jongere Tinco komt voornamelijk voort uit zijn bijzondere levenswijze en het feit dat hij weliswaar ver, maar toch duidelijk te linken is aan mijn directe voorouders. Persoonlijk herken ik veel in zijn levenswijze. Deze Tinco had een grote interesse in vreemde talen en oefende onder andere Arabisch. Als ongeveer tienjarige zat ik ook urenlang aan de eettafel het Arabische schrift na te schrijven. Tussen 1865 en 1868 reisde hij door Rusland en het Midden Oosten, waarbij hij ook naar Erbil, dat destijds niet veel meer dan de citadel en de bazaar moet zijn geweest, en vervolgens naar Ainkawa gaat. Heel toevallig heb ik tegenwoordig vanuit mijn woonkamerraam direct uitzicht op dezelfde citadel, waar Tinco zijn bezoek moet hebben gebracht aan enkele lokale mensen. Ainkawa ligt aan de andere kant van ons wooncomplex, zodat ik vrij zeker ben dat zijn route zo ongeveer langs de plek is gegaan, waar ik nu ondertussen ruim een jaar woon. Uit zijn bezoek aan Nineve (het huidige Mosul) bracht hij, een archeologisch stuk toebehorende aan Ashurbanipal mee naar Friesland. Samen met vele andere vondsten die hij onderweg had opgedaan en terug gestuurd naar het Eysingahuis in Beetsterzwaag zette hij deze tentoon in een zelf opgericht museum. Nu zal ik niet zeggen dat ik ooit zulke waardevolle archeologische vondsten heb gedaan, hoewel ik wel altijd geboeid ben door geschiedenis, maar ik verzamelde wel schelpen, stenen, veren en eieren, die ik als een kind van een jaar of 11 à 12 op de zolder van mijn ouderlijk huis uitstalde en het ook een “museum” noemde. Uiteindelijk schreef hij (in het Frans) ongeveer 2200 pagina’s vol over zijn reis. Weliswaar heb ik de pagina’s van mijn eigen blogs nooit geteld, maar dat ik ook veel heb geschreven over mijn leven in Koerdistan, lijkt me inmiddels allang duidelijk.
Wanneer ik nu op mijn balkon sta en daarbij de hele stad kan overzien, besef ik dat vrijwel alles, behalve de citadel, de bazaar en enkele andere historische gebouwen, zoals de minaret in Minara-park, relatief nieuw is en in de pakweg laatste (minder dan) 100 jaar is gebouwd. Tinco is hier waarschijnlijk over de destijds grotendeels kale vlaktes gereisd. Maar juist dat de immer herkenbare citadel er toen ook zo heeft bijgestaan, en dat een Fries uit mijn regio, via een zijtak verre familie, hier ongeveer 155 jaar geleden dat met zijn eigen ogen heeft kunnen bekijken en ik vandaag de dag mag zien wat hij heeft gezien, vind ik bijzonder. En natuurlijk is het altijd goed om te zien dat ik niet de enige “vreemde eend” in de bijt in onze (uitgebreide) familie ben.