2020, augustus: Een uitje naar Raban Boya in Shaqlawa en weer afscheid nemen van man en dochter

De eerste twee dagen van augustus eet ik met de kinderen bij mijn zwager in Massif. De eerste dag is het niet gepland, maar zijn we in de middag op bezoek gekomen en vervolgens komen we niet weer weg zonder te hebben gegeten. Zijn vrouw heeft spaghetti gemengd met gefrituurde minipatatjes niet veel groter dan de spaghetti slierten zelf.

Na afloop drinken we thee in de ommuurde tuin voor hun huis. De vrouw houdt van bloemen en langs alle muren heeft ze een smalle strook tuin met rozen en andere bloemen gemaakt. Boven op de poortmuur staan drie bakjes met aardbeiplanten en in de hoek van de tuin staat een vijgenboom die ze vorig jaar heeft geplant.

De tweede dag nodigt ze ons hele gezin uit en staan we er weer. Ditmaal heeft ze een uitgebreide maaltijd gemaakt en eten we op een kleed in de zitkamer in het midden van het huis. Drie schalen met rijst, drie met een rode soep met halve linzen en gefrituurde aardappelslierten, twee grote kommen salade en in de oven gebakken rolletjes bladerdeeg gevuld met gehakt en kaas staan op het kleed. Het smaakt overheerlijk, zoals gewoonlijk.

Bij de thee krijgen we zelfgemaakte “kunafa” (een traditioneel Midden Oosters gerecht lijkend op baklava gemaakt van vermicelli) dat zij gevuld heeft met gehakte walnoten. We krijgen extra mee voor thuis.

De volgende avond gaan mijn twee oudste dochters en ik naar het winkelcentrum Family Mall in Erbil. Mijn tweede dochter moet nog examens leren en heeft afgesproken samen met een klasgenoot van haar in het restaurantgedeelte van het winkelcentrum te gaan studeren. In verband met Corona mag de jongen niet bij andere mensen thuis komen van zijn ouders, maar blijkbaar mag hij wel met haar in het winkelcentrum afspreken. Ik voel er weinig voor heen en weer te rijden en besluit met mijn oudste in het winkelcentrum te blijven. We delen samen een flensje gevuld met vanille ijs en bedekt met een laag chocolade bij de Chocolate Bar op de begane grond van Family Mall.

Als we even later door de Carrefour supermarkt lopen, word ik gebeld. Mijn man moet hals over kop terug naar Nederland, want de grenzen met Turkije zullen de volgende dag sluiten. Sowieso zou hij eigenlijk de volgende dag al moeten vertrekken, alleen dit komt dan toch weer even onverwacht.

Korte tijd later zitten we met ons drieën weer in de auto richting huis en nog een kwartier later hebben we afscheid genomen en rijden mijn man en zijn neef weg van huis. Op weg naar de grens. 6 december was hij de laatste keer naar Nederland vertrokken. Hij had gepland om in februari te komen, stelde dat in verband met Newroz (Koerdisch Nieuwjaar waar de kinderen twee weken vakantie voor krijgen) uit en kon vervolgens door Corona niet komen, omdat onze grenzen op slot gingen.

Begin juli was het hem en mijn oudste dochter gelukt naar Koerdistan af te reizen, hadden we elkaar alsnog de eerste tijd niet kunnen zien vanwege de verplichte hotelquarantaine die door Koerdistan was ingesteld op twee weken en moest hij nu weer terug naar Nederland. Zo gaan de dagen snel, maar in deze Corona tijden gaat nu eenmaal niet alles volgens planning en mag je dankbaar zijn als je elkaar even hebt kunnen zien.

Omdat mijn man de laatste dagen voor zijn vertrek praktisch continu de auto nodig had, hebben wij vrijwel geen boodschappen meer in huis. Samen met de oudste rijd ik naar Erbil. Daags ervoor zijn de maatregelen voor Corona weer aangescherpt, vanwege de vele nieuwe besmettingen. Er was eigenlijk zelfs een nieuwe soort van lockdown gemeld, had ik begrepen, dus ik ben niet eens zeker of we wel toestemming krijgen door de controlepunten naar Erbil te rijden.

Ik sluit aan in de tweede rij van links bij het controlepunt van Erbil.
“Waar is jullie mondmasker?” vraagt de man van de Asayish (Koerdische Veiligheidsdienst) die de auto’s van deze rij controleert, “Er staat een boete van 50.000 dinar (omgerekend zo’n 35 euro) op als je geen mondmasker draagt”.
“Zelfs als we uit een gezin komen?” vraag ik hem.
“Ja, dan ook,” bevestigt hij.
Aan de meest linkerbaan, direct naast de onze, zie ik een politieagent naast de man van de Asayish staan. Ik ga niet in discussie en met een vriendelijke glimlach verontschuldig ik me dat ik niet op de hoogte was. We pakken elk een masker van het kleine stapeltjes dat ik toch al voorin de auto heb liggen en zetten het op. De man lacht terug en laat ons doorgaan.

Het is niet makkelijk in deze hitte een masker te dragen, maar er zit weinig anders op. Tegenwoordig is het ook verplicht in alle openbare plekken een masker te dragen en zijn bepaalde praktijken weer gesloten.

De overheid moet ook wel. Het aantal gevallen grijpt behoorlijk om zich heen en zelfs in Massif blijken er begin augustus al 75 besmettingen te zijn en halverwege de maand stijgt dat tot ongeveer 300 om vervolgens eind van de maand weer te dalen. Hoe dan ook; in een stadje met maar een paar duizend inwoners (naar schatting) zijn dat enorme aantallen.

Naar de familie ga ik dus ook vrijwel niet om het risico op besmetting zoveel mogelijk te minimaliseren. Ook de winkels probeer ik te beperken en slijt mijn dagen zoveel mogelijk thuis op een enkele keer na waarin ik echt weg moet.

Het is de tweede zaterdag van augustus als ik toch naar Erbil moet. Mijn jongste van 6 jaar heeft een nieuwe tablet van haar vader gekregen en omdat hij weer terug naar Nederland is, wil hij dat zij een telefoonnummer krijgt, zodat hij haar kan bellen via internet.

Ik rij naar het Korek gebouw aan de verlengde Ainkawa straat in Erbil. Bij de deur worden mijn handen gedesinfecteerd door de bewaker die er met of zonder Corona sowieso staat. Hij vraagt me wat ik nodig heb.
“Ik kom voor een nieuwe simkaart,” antwoord ik.
Hij drukt een paar toetsen van het apparaat in, waar nu een nummertje uit komt en geeft mij het papiertje. Het is niet druk en al snel ben ik aan de beurt.

Er is een lint ter hoogte van mijn heupen uitgerold dat de bezoekers moet weghouden van de loketten.
“Mag ik een nieuwe simkaart?” vraag ik de man achter het loket als ik aan de beurt ben.
“Heb je je paspoort mee?” vraagt hij.
“Nee, wel mijn verblijfvergunning,” antwoord ik en ik buig een beetje voorover om het pasje aan hem te geven.

Nadat hij mij de nieuwe simkaart, het formulier en mijn verblijfvergunning heeft afgegeven, vraagt hij mij of ik Koerdisch spreek. Een beetje een overbodige vraag aangezien ik vanaf het begin Koerdisch met hem heb gesproken.
“Zeker spreek ik Koerdisch, maar ik heb Bahdini geleerd,” antwoord ik hem.
“Hoe kan een buitenlandse Bahdini leren?” vraagt hij dan.
Bahdini wordt als de moeilijkere versie van het Koerdisch gezien. Sowieso spreken de meeste westerlingen geen Koerdisch, maar als ze het spreken, is het meestal Sorani. Een eenvoudiger Koerdisch dialect.
“Ik ben getrouwd met een Mzuri,” beantwoord ik de man zijn vraag.
“Mzuri?” de man is verbaasd, “Dan ben je zeker ook voor “Parti“? (de naam waarmee de regerende KDP-partij wordt aangeduid).
“Jazeker,” antwoord ik met een lach.

Zijn mannelijke collega naast hem begint te lachen. Ik heb het idee dat de medewerker die mij geholpen heeft, niet zo’n voorstander van de KDP is.

In de ochtend van 12 augustus staat mijn jongste dochter van zes met ons baby-eendje in haar handen bij mij in mijn slaapkamer. Ik lig nog op bed. Mijn telefoon geeft 8:02 uur aan.
“Waarom beweegt het eendje niet meer, mama?” vraagt ze en strekt haar hand met de eend naar mij uit.
Ik zie dat het eendje kletsnat is en er lijkt inderdaad weinig leven in te zitten.
“Breng hem naar de tuin,” zeg ik en nadat ik medische handschoenen heb gehaald, kom ik ook naar de tuin.
Daar ligt het eendje. Op zijn zij. Hij haalt twee keer adem, waarvan een keer wat dieper en dan zie ik geen beweging. Ik druk op zijn borstkas ter hoogte waarvan ik vermoed waar een eendenhart zou moeten zitten. Vermoed, want ik heb geen idee van de anatomie van een eend. Opnieuw gaat zijn lijfje op en neer. Maar hij lijkt geen enkele kracht te hebben. Als hij weer na een keer of twee lijkt te stoppen met ademhalen, druk ik weer tegen zijn borstkas aan.
“Geef me wat keukenrolpapier,” zeg ik tegen de twee jongsten die naast me op de tegels zitten.

Met opzet wrijf ik de eend een beetje ruw over zijn buik. Tot hij droog is. Qua ademhaling lijkt hij heel langzaam beter te worden, maar hij is nog steeds zwak. In eerst instantie vindt hij het zelfs goed dat ik hem op zijn zij leg om beter adem te kunnen halen, hoewel me dat geen prettige positie lijkt voor een eend. Als hij na een poos nog steeds zwak lijkt, vraag ik me af of hij misschien nog teveel water binnen heeft gekregen. Het komende half uur houd ik hem bij zijn lijfje vast met zijn kopje naar beneden. Water druppelt langzaam uit de neusgaten van zijn snavel. Soms wrijf ik nog even over zijn lijfje, probeer de onderkant van zijn lijf voorzichtig uit te persen, want ja, ik heb ook geen idee tot hoe ver de longen komen van zo’n beestje.

Al met al kost het me een uur en drie kwartier, maar de eend is weer de oude. Hij loopt weer met zijn twee kuikenvriendjes door onze tuin. Het is ook wel wat; een eend die verdrinkt. Probleem is dat hij af en toe zelf in het zwembad springt en er vervolgens niet meer uit kan komen. Het is maar goed dat mijn jongste hem die ochtend uit het water heeft gevist.

Een paar dagen blijkt de hulp te laat te komen. Blijkbaar is hij opnieuw in het water gesprongen en hoewel we op regelmatige tijden controleren of we de eend zien zwemmen, waarvan zelfs vlak voor het slapen gaan, vind ik hem op een ochtend dood. Verdronken. Deze keer is er geen redden meer aan. Het arme beest.

Omdat mijn man vanwege de explosieve groei van de Corona besmettingen en ons extreem hoge sterftepercentage van 3,6% niet wil dat we veel contact hebben met anderen, ga ik in mijn eentje naar de winkel voor boodschappen. De kinderen laat ik thuis. Eerst langs Shoresh market, daarna Amas market en als laatste langs FMM market. Het nadeel in Koerdistan blijft dat je niet in een winkel al je wekelijkse boodschappen kunt halen. Bovendien wil ik deze keer ook weer ijsjes kopen en in deze hitte moet ik wel naar de winkel die het dichtste bij ons huis staat en die de gewenste ijsjes verkoopt. Dat wordt dus FMM aan de Pirmam street.

Met mijn ijsjes in een plastic tasje en wat andere kleine laatste boodschappen, loop ik de trap voor de winkel af naar mijn auto die op het parkeerterrein staat. Op het parkeerterrein ernaast zie ik een man bij een andere man staan praten. Beiden dragen een masker en de ene ook nog een zonnebril. De man met de zonnebril lijkt mijn kant uit te kijken en iets te gebaren. Ik herken hem niet met zijn masker en zonnebril op en bovendien vraag ik me af of hij wel naar mij gebaart, dus ik reageer niet echt. Ik stap in mijn auto en net als ik weg wil rijden, merk ik dat de man met de zonnebril ook in zijn auto is gestapt en wil wegrijden. Zijn auto heeft een blauw kenteken. Bij mijn weten, hebben alleen mensen die voor de overheid werken een blauw kenteken. Op zijn voorste autodeur valt ook de ronde bruinkleurige sticker met een vogel met gespreide vleugels erin op. Ik zie wel vaker auto’s met deze of in ieder geval sterk gelijkende stickers rijden en ik dacht dat zij van Asayish waren of soortgelijke instanties. Van deze man, niet gekleed in enig uniform, maar gewoon in een herenpantalon en overhemd, vermoed ik dat hij ook Asayish is. Ik laat hem voorgaan de autoweg op. Hij rijdt zo langzaam en helemaal aan de rechterkant van de weg, zelfs over een stuk wat eigenlijk niet bij de weg hoort, dat ik hem wel moet inhalen. Vanaf dan vind ik dat hij zich raar gedraagt. Hij rijdt achter me aan. Als ik naar rechts ga om hem de mogelijkheid te geven mij in te halen, gaat hij achter mij weer naar de rechterbaan. Rij ik op normaal tempo verder, komt hij achter me aan. Af en toe zie ik in mijn binnenspiegel dat hij zijn richtingwijzer naar rechts uitgooit, waar er zeker geen reden voor is. Ik vraag me af of het zijn bedoeling is om mij te laten stoppen, maar tegelijkertijd vraag ik me af waarom hij dan niet duidelijker is. Ik rij door het controlepunt naar het dorp van Mala Omar. Hij is iets later dan ik door het controlepunt gekomen en ik zie dat hij opnieuw achter mij aanrijdt.

Vlak voor Bafrin City besluit ik toch maar even te stoppen. Stel dat het inderdaad Asayish is, dan is het niet netjes als ik blijf doorrijden. Misschien ben ik dan zelfs strafbaar, gaat er even door me heen. Ik stop in de berm. De auto stopt inderdaad achter mij. Ik doe mijn raampje omlaag, omdat ik verwacht dat hij aan mijn bestuurderskant zal verschijnen, maar hij loopt naar mijn passagierskant. Hij neemt plaats naast mij in de auto. Natuurlijk vind ik dat een beetje raar, maar het is tenslotte ook erg warm buiten. Dus zeg ik er niets van.

“Begrijp je Koerdisch? Jij lijkt niet van hier te komen,” begint hij.
“Klopt, ik ben Nederlands, maar ik begrijp wel Koerdisch. Ik heb Bahdini dialect geleerd,” antwoord ik.
Hij vertelt over dat hij ook wel eens Nederland heeft bezocht. Voor zover hij het uitlegt, begrijp ik dat hij Amsterdam, Utrecht, De Keukenhof en Giethoorn heeft gezien. Hij vraagt waar ik woon, hoe lang ik al in Koerdistan woon en wat mijn beroep is.
Ik vraag me net af wanneer hij “to the point” komt, als hij zegt: “Misschien kunnen we eens samen in een restaurant gaan zitten en wat dingen gaan bespreken.”
“Waarover?” vraag ik hem nu wel verbaasd.
“Om te kijken of er wat moois kan bloeien.”
“Ik geloof niet dat ik je goed begrepen heb,” antwoord ik.
“Om iets meer te laten ontstaan,” verduidelijkt hij in nog steeds vage zinnen.
“Je bedoelt dat je vrienden wilt worden?” vraag ik.
Ik geloof mijn oren niet.
“Wat jij wilt,” antwoordt hij nu.
“Nee, hoor. Ik wil niet. Om eerlijk te zijn, stopte ik voor je auto,” verklaarde ik.
Door zijn sticker dacht ik dat hij van de Asayish was of iets dergelijks en in zulke gevallen zou je toch niet door mogen rijden? De man vat het compleet verkeerd op.
Hij heeft niet in de gaten dat ik doel op zijn dienstauto, denkt vast dat ik een of andere golddigger ben, want hij zegt: “Ik heb nog twee auto’s. Een ervan is een Lexus. Weet je wel? Zo’n grote auto.”
Bedachtzaam kijk ik opzij en onderdruk een lach.

Na een poosje vraagt hij toch nog voor de zekerheid of hij mijn nummer kan krijgen, dus ik antwoord: “Mijn man is een Mzuri (een conservatieve Koerdische stam). Denk je dat hij het goed zou vinden als ik contact heb met andere mannen?”
“Nee, dat denk ik niet,” zegt hij dan.
“Ik denk het ook niet,” verzeker ik hem.
“Dus we gaan elkaar niet meer zien?” vraagt hij.
“Nee.”
“Oké, dan wil ik je bedanken voor je gastvrijheid en vertrouwen dat ik in je auto mocht zitten en dan ga ik verder niet je tijd in beslag nemen.”
Met deze woorden stapt hij weer uit mijn auto. Terwijl ik wegrijd en in mijn binnenspiegel kijk, zie ik zijn auto op de weg keren. Terug richting Erbil.

Later die middag bel ik een vriend die een hoge functie heeft bij de politie en vertel hem het hele verhaal. We lachen hartelijk om mijn naïviteit.
“Maar is het raar dat ik stopte, omdat ik dacht dat hij van Asayish was? In Nederland en andere landen moet je toch ook stoppen als een politie of iets dergelijks je daartoe aanwijzingen geeft?” vraag ik de vriend.
“Wij achtervolgen geen auto’s,” hoor ik nu voor het eerst.
“Wat doen jullie dan? Ze meteen neerschieten?” zeg ik lachend.
“Als wij iemand zoeken, stoppen we ze bij de controlepunten,” legt hij uit.
“Aha, ja, dat is ook best logisch,” bedenk ik me dan.
Daarom zie ik soms die mannen bij de controlepunten met briefjes in hun handen staan.
“Misschien is het een idee om jullie mensen in te lichten dat ze geen vrouwen moeten versieren als ze in hun dienstauto’s rijden?” opper ik met een lach.

Inmiddels is het 18 augustus. De hele vakantie hebben we bijna niks kunnen doen en ik besluit nu toch echt naar Raban Boye in Shaqlawa te gaan. Een berg met een heilige plek voor moslims en christenen, waar mijn twee oudste dochters en ik dertien jaar geleden in 2007 voor het laatst zijn geweest toen we op uitnodiging van de zoon van Barzani naar Koerdistan werden gehaald.

Overdag is de tocht de steile bergwand op niet te doen. Het is te warm. Rond kwart over vijf vertrekken we van huis. Eerst langs mijn zwager die bij zijn moeder in Massif is. Hij zal de camera van de laptop van mijn oudste nakijken. Hoewel ik precies op het tijdstip arriveer dat ik heb genoemd, is er nog niemand thuis bij mijn schoonmoeder.
“Nog tien minuten tot ik thuis ben,” zegt mijn zwager.
Maar als ik iets geleerd heb hier in Koerdistan, is dat tien minuten voor een Koerd al gauw een half uur is en die tijd heb ik niet. Dan kom ik te laat aan bij de berg in Shaqlawa. Ik zou niet graag na zonsondergang halverwege de berg staan met de kinderen.

Mijn zwager oppert dat ik de poortdeur openmaak en de laptop in de tuin achterlaat. Dan vindt hij hem daar wel. Maar er is te weinig ruimte en te veel weerstand van een spiraalveer om de poortdeur open te maken, dus ik moet iets anders bedenken. De laptop op de stoep voor de deur leggen, gaat me net iets te ver ook al is er vrijwel geen criminaliteit. En dus ga ik naar het peshmerga hokje veertig meter verderop. Ik leg de mannen uit dat ik de laptop wil afgeven aan mijn zwager, maar dat hij niet thuis is. Zonder problemen nemen ze de laptop aan en beloven hem af te geven als mijn zwager komt. Een paar minuten later zijn we dan alsnog op weg naar Shaqlawa.

Ongeveer een uur voor de zon ondergaat, staan we beneden op de parkeerplaats, een paar meter het onopvallende smalle straatje in naast de Teammart supermarkt in Shaqlawa. Door Corona is de grote poortdeur gesloten en heb je alleen lopend toegang. Het eerste deel van de steile weg is geasfalteerd. Links in de bocht ligt een begraafplaats achter een hoge muur. Ik ga ervanuit dat het een Assyrische begraafplaats is, omdat ik een bordje zie met een Assyrische tekst. Zo totaal anders dan het Koerdische of het Arabische alfabet en compleet onleesbaar voor mij. Na een minuut of tien lopen, hijgen en puffen, want mijn energie staat op praktisch nul, arriveren we bij de eerste trappen. Af en toe draaien we ons om om van het uitzicht halverwege de berg te genieten. We zien Shaqlawa in de verte onder ons liggen.

Na tientallen treden komen we aan bij een plateau waar ik dertien jaar geleden mijn dochters had laten uitrusten en andere bezoekers direct met hen op de foto wilden. Ik kon mijn dochters, die toen vijf en twee waren niet verder mee omhoog nemen. De trappen waren overgegaan in een bergpad met losliggende stenen. Naast dat dit te vermoeiend was voor hen, vond ik het ook niet echt veilig. De echte heilige plek, die nog een stuk hoger op de berg ligt, bereikte ik die dag niet.

Deze keer lopen we nog een stukje hoger op het bergpad met de losliggende stenen, maar ik weet dat we met ons vieren (mijn dochter van achttien, mijn zoon van negen en mijn dochter van zes) nooit zo snel voor zonsondergang tot boven kunnen komen en weer naar beneden, dus besluiten we weer af te dalen. In de verte horen we de mullah van de moskee oproepen tot het gebed. Als we beneden bij de parkeerplaats aankomen, is het al bijna donker.

Het loopt tegen het eind van de maand en mijn oudste dochter moet bijna terug naar Nederland, waar ze aan haar studie zal beginnen. Haar vriendin komt haar bij ons thuis opzoeken. De moeder, een arts, die haar vlak bij ons huis afzet, zit met vier maskers, een veiligheidsbril, een veiligheidsscherm, handschoenen en beschermende blauwe kleding achter het stuur. Ze is overduidelijk op weg naar haar kliniek en ze doet er alles aan niet geïnfecteerd te raken. Logisch. Het kan zomaar misgaan. Dat merk ik bij een kennis van ons wiens oom, ook een arts, besmet is met het Coronavirus. Het laatste wat ik heb gehoord is dat hij aan de zuurstof ligt in het ziekenhuis, maar dat het een beetje de betere kant op lijkt te gaan.

Ondertussen komt het virus steeds dichterbij en hoor ik steeds meer verhalen van naasten die familie of vrienden hebben die besmet zijn. Een verre neef blijkt ook besmet, maar hij mag thuis uitzieken. Een ander familielid heeft een oom (aan de andere kant van de familie) die overlijdt aan Corona en wat andere familieleden die besmet zijn, maar met wie het redelijk goed gaan.

Een andere vriendin van mijn dochter en haar vriendin die net is gekomen, is maandenlang niet van de berg geweest waar ze woont. Ze krijgt toestemming om de beide meiden te zien en zo rijden we naar een afgesproken punt, waar we een uur lang in de auto’s naast elkaar op een parkeerterrein staan. Maskers op en met de autoramen naar beneden. Is dit voorlopig de nieuwe vorm van een “hang out” met vriendinnen?

De 21ste gaan de provinciegrenzen na maanden weer open. De besmettingen stijgen nog steeds, maar tegenwoordig dragen we mondmaskers. Niet iedereen is daar even effectief mee bezig, merk ik. Van de plaatsen waar ik de laatste tijd geweest ben (Erbil, Massif, Baharke, Shaqlawa en Mala Omar) zie ik dat in Erbil de meeste maskerdragers rondlopen.

Mijn oudste dochter heeft de volgende ochtend om zeven uur een vliegticket naar Dusseldorf. Ze moet om drie uur in de ochtend al op het vliegveld zijn. In verband met de Corona maatregelen, mag ik haar deze keer niet tot aan het achterste deel brengen, maar moet ik haar afzetten bij de “Meet and Greet” terminal.

Daar nemen we afscheid. Ze draagt twee mondmaskers over elkaar heen, handschoenen en een veiligheidsbril die we enkele dagen eerder bij een apotheek aan de Doctor street vlakbij de bazaar in Erbil hebben gekocht. De komende uren hebben we contact via sms en hoewel ik een klein uur later weer in mijn bed lig, slaap ik die nacht niet meer.

De volgende dag zijn we allemaal een beetje uit ons doen. De twee jongsten maken ruzie en ik probeer de jongste te troosten.
“We zijn allemaal verdrietig,” zeg ik tegen mijn dochter van zes, “Je broer mist je zus een beetje. Jij mist haar een beetje en ik mis haar ook een beetje.”
“Nee, hoor,” zegt ze dan resoluut, “Ik mis haar A LOT (heel veel)!”

Diezelfde avond heb ik het even extra moeilijk.
Mijn dochter van 6 komt naast me staan en zegt dan: “Mama, she HAS to be there. She has to learn EVERYTHING (Ze moet wel daar zijn. Ze moet alles leren).”
Wijze woorden van mijn kleine meisje. En natuurlijk ben ik blij voor mijn oudste dat ze straks aan haar studie tandheelkunde kan beginnen, maar afscheid nemen…. daar ben ik gewoon niet zo goed in.

De dagen voorafgaand aan de terugreis van mijn oudste is het eerst nog onduidelijk of ze al dan niet een Corona test moet laten afnemen, voordat ze mag vliegen, maar bij navraag bij de vliegmaatschappij van Fly Erbil blijkt dat het voor Duitsland niet nodig is. De test zal in Duitsland worden afgenomen. Een geluk bij een ongeluk, want de hygiënische omstandigheden bij de plaatsen waar de testen worden afgenomen, zijn verre van ideaal, heb ik al via posts op Facebookgroepen vernomen. Blijkbaar is het er veel te druk, staat iedereen door elkaar en wordt er geen rekening met afstand gehouden.

Op de school van de kinderen zijn ze daarentegen wel uiterst serieus bezig. Sowieso mogen niet meer mensen dan nodig naar school komen en moet je verplicht een masker dragen. Bij de ingang waar de Asayish bezoekers controleert op wapens en andere verboden materialen, staan nu twee grote tafels met desinfectiemiddelen, handschoenen, maskers en een thermometer. Een klein groepje medewerkers staan klaar om eerst je temperatuur te meten en vervolgens word je gesprayed met een desinfectiemiddel. Daarna insmeren met een handgel en mag je handschoenen dragen. Ik draag al steeds een mondmasker, maar voor degenen die geen masker hebben, kunnen er daar een krijgen.

Ik groet de mannen en vrouwen van de Asayish, laat mijn tas nog even controleren en loop door naar het gebouw waar de receptie zit. Midden in de ruimte staan stoelen steeds op zo’n twee meter afstand van elkaar. In twee andere gangen naast de receptie die naar het kantoor van de accountant leiden, staan nog meer stoelen op dezelfde manier opgesteld. Ik krijg een notitieblaadje aangereikt van een van de mensen van de school.
“37” staat erop.
Blijkbaar hebben ze even een nummersysteem ingevoerd.

Nadat ik eerst een minuut of tien op een stoel in de receptie heb zitten wachten, word ik opgeroepen en mag ik verplaatsen naar een stoel dichterbij het kantoor van de accountant. Het kost me bijna drie kwartier voor ik aan de beurt ben, maar ik heb tijd zat, dus het kan me niet zoveel schelen. Elke keer als ik iemand van een stoel zie opstaan, komt er een schoonmaker die direct de stoel afveegt met een desinfectiespray en een doekje.

Je zou bijna zeggen dat ze al helemaal klaar zijn voor het nieuwe schooljaar dat 1 september zal beginnen. Toch horen we pas enkele dagen voor aanvang van het nieuwe schooljaar of de kinderen hybride lessen zullen volgen of dat ze weer online lessen zullen krijgen. Voorlopig blijft het online. Naar wat ik als laatste heb begrepen, is dat de Koerdische overheid tot en met december de lessen online wil laten volgen. Niet alleen voor onze school, maar voor de hele regio. Ikzelf heb niet echt een mening. Enerzijds weet ik dat de online lessen voor onze jongste twee totaal niets hebben gedaan. Terwijl andere klasgenootjes blijkbaar prima mee leken te doen, kregen mijn twee jongsten niets mee. Zelf wezenlijk achter de boeken zitten, doet meer goed voor hen dan achter de tablet moeten luisteren naar de stem van de docent. En wat zou het fijn zijn als ze weer met andere kinderen kunnen spelen. Nu neem ik ze mee naar kinderen van familieleden, van wie ik weet dat ze in ieder geval hun best doen om niet besmet te raken, maar garantie heb je nergens. Maar anderzijds weet ik ook dat hygiëne, afstand bewaren en masker dragen voor vooral de jongste van zes erg lastig is. Het blijft een beetje dubbel allemaal.

Web Hits