2014, augustus en september: Het leven in Erbil “na” Daesh

Vlak voor onze aankomst in Koerdistan waren er dus gevechten tussen Daesh (IS) en peshmerga (het Koerdische leger) bij Gwer en Makhmour iets ten zuidwesten van Erbil. Het lag niet ver van de hoofdstad, maar omdat het simpelweg niet op mijn route lag, was ik er nog nooit geweest. Mijn dagelijkse leven speelde zich af in Erbil en ten noorden daarvan. De kilometers lange rijen auto’s die voor het checkpunt van Massif hadden gestaan, bewezen dat de gevechten dichtbij genoeg plaatsvonden en dat in ieder geval een deel van de inwoners wilde vluchten. De Asayish (Veiligheidsdienst) van de controlepost had ze terug gestuurd, omdat zij van mening waren dat de inwoners van Erbil niet direct gevaar liepen. De Asayish bleek gelijk te hebben gehad, want slechts enkele dagen na de gevechten (of beter gezegd: nadat Daesh weer was teruggedrongen naar verder gelegen gebied, want de gevechten gingen gewoon door) was het leven in Erbil niet anders dan anders. Mensen deden hun boodschappen weer, kinderen speelden gewoon op straat. Hoewel gevaar dus relatief dichtbij was en we alert waren, voelde het ook een beetje surrealistisch. Want het was puur dat ik wist dat er op enkele tientallen kilometers van ons vandaan werd gevochten, want ondanks de korte afstand, kreeg ik daar eigenlijk niets van mee. Een beetje te vergelijken met buiten naast een concerthal staan. Misschien hoor je wel wat, maar de beleving zelf ontgaat je, omdat je er buiten staat.

Toch was er iets veranderd in de samenleving. Het viel me op dat in het winkelcentrum van Family Mall, de plek waar duizenden mensen per dag kwamen en waar ook altijd westerlingen rondliepen, er ineens bijna geen westerse mensen te zien waren. Natuurlijk viel ik als Nederlandse vrouw altijd al redelijk op in Koerdistan, maar in Family Mall ging ik min of meer op in de menigte. Maar nadat ik enkele dagen na onze thuiskomst weer naar het winkelcentrum ging en langs de eetgelegenheden achterin het gebouw liep, waren alle ogen op ons gericht.
Het waren vooral die blikken van de mensen die me het gevoel gaven alsof ze dachten: “Hé, daar loopt een verdwaalde buitenlander die nog niet gevlucht is.”

Toen we even later zelf aan een tafeltje wachtten op ons pas bestelde eten, zag ik 3 mannen langs lopen. Ze vielen op vanwege hun uniform. Ze droegen een donkerblauw shirt waar op de voorkant op de borst IRAQ stond geschreven. Verder nog iets wat een afkorting van zo’n 5 letters leek, maar dat had ik niet zo snel kunnen lezen. De ene man zag ons zitten in het voorbijgaan en glimlachte naar ons. Alsof hij ons gerust wilde stellen, maar misschien vond hij het ook wel grappig dat wij als één van de weinige westersen nog daar rondhingen.

Ondanks dat de lokale mensen de draad weer leken te hebben opgepakt, ging ik ervan uit dat de schrik er nog wel in zou zitten. De wildste verhalen deden de ronde in die tijd. Een filmpje van een IS-strijder die bij de Citadel in de binnenstad zou zijn, bleek gemonteerd en dus niet op waarheid te berusten. Verwarring en onrust, daar leek het om te gaan. Uiteindelijk waren er zoveel juiste en onjuiste berichtgevingen, dat ik bijna niet meer wist wat ik moest geloven over Daesh.

Uiteindelijk voelde ik me door dat hele Daesh gebeuren 1x niet veilig in Erbil. Het was in de avond en ik lag in bed. We woonden toen in een van de appartementen boven de kliniek. Overdag stonden de glazen schuifdeuren beneden altijd open, want patiënten moesten binnen kunnen komen, maar ’s avonds gingen alle deuren op slot. Dan konden alleen mensen met een sleutel nog via de metalen deur aan de achterzijde binnen komen. Die dag had ik meerdere berichten over Daesh in de Nederlandse media gelezen, waardoor ik ’s avonds in bed lag te malen met het idee “wat als Daesh ineens voor mijn deur staat?” Na ongeveer een uur probeerde ik het van me af te zetten. Was het niet beter me te richten op hoe het leven in werkelijkheid in Erbil eraan toe ging? De gevechten waren zwaar. Ongelooflijk veel peshmerga gaven hun leven in die strijd, maar ze waren wel in staat Daesh in zoverre bij de burgers weg te houden, zodat wij geen gevaar liepen. Ik bedacht me dat het misschien ook wel op een bepaalde manier demotiverend zou zijn geweest voor de peshmerga, als iedereen de stad zou verlaten. Zou dat niet een teken zijn dat je geen of te weinig vertrouwen in hen had? Was in die zin een lege stad niet moeilijker te verdedigen dan een volle? Zou een man zijn huis niet feller verdedigen tegen een overvaller als hij wist dat zijn gezin binnen zat dan wanneer zijn huis leeg was, alleen materialen bezat en zijn gezin elders veilig was? Misschien geen gebruikelijke gedachtegang, maar een peshmerga met wie ik bevriend was en die jaren later ook bij de val van Kirkuk aanwezig was, was het met me eens.
Kort na de Daesh gevechten was ik haar namelijk tegen gekomen, waarbij ze mij verbaasd had aangekeken en had gevraagd: “Feikje, ben je nog hier? Ik dacht dat je het land had verlaten. Er zijn zoveel westerlingen weggegaan!”
Toen ik had verteld waarom ik was gebleven, had ze me omhelsd en bedankt. Ze was zo blij dat ik niet was weggegaan. Nadien heb ik me ook nooit meer onveilig gevoeld als het om Daesh ging.

Aangezien angst creëren voor Daesh eigenlijk gewoon goed uitkwam, maar angst een slechte raadgever is, volgde ik in de media niet alles meer. Het werkte wel om me meer te concentreren op het echte leven dan op de berichten die in het nieuws kwamen. Het zorgde voor rust. Dat Facebook in dezelfde periode ook een tijdje werd afgesloten om de massahysterie tegen te gaan, hielp daarin wel mee. Het was toch een plek waar van alles in no-time gedeeld werd zonder dat er werd gecontroleerd of het klopte of niet.

Ondertussen waren er heel veel vluchtelingen bijgekomen. Een deel werd opgevangen in de kerken in Ainkawa, de christelijke wijk in Erbil. Ainkawa lag direct naast onze wijk. Op een dag halverwege augustus besloot ik langs te gaan bij één van die kerken. Ik had nog 3 zakken met kleding staan. Kleding die ons te klein was geworden en die zij wellicht goed konden gebruiken.

Het was even zoeken naar een kerk waar ik makkelijk kon parkeren. Bij de eerste aan de hoofdstraat was geen plek meer. Ik wist dat er meerdere kerken zijn, dus ik reed door naar een andere. De poorten van de kerktuin stonden open. Ik zag de tuin volstaan met tentjes en doeken die voor tenten door moesten gaan. Er waren veel mensen, maar het was niet overdruk. De sfeer was gemoedelijk. Mannen en vrouwen zaten rustig op het gras. Kinderen speelden of liepen wat heen en weer. Een jongetje liep met een afvalcontainer rond. Ik gaf de zakken aan een vrouw die vlakbij de poorten van de kerktuin stond. Ze nam me mee naar de tuin. Naar 2 mannen en 4 vrouwen die bij een boom zaten op de grond. Het waren vriendelijke en rustige mensen, maar het communiceren ging wat moeilijk, omdat ze geen Koerdisch spraken. Slechts een jonge vrouw sprak matig Engels. Ik legde haar uit dat ik deze kleding over had en dat ze die mochten houden. Ze bedankte me en terwijl 2 vrouwen de zakken vast leeghaalden, ben ik weer weggegaan. Terug naar mijn huis, naar mijn leven. Me bedenkend dat deze mensen ook ergens hun huis hadden, maar er door de situatie niet naar terug konden. En nu hadden ze “onderdak” in een kerktuin op amper 10 autominuten van ons vandaan. Het bezoek bracht me even weer met beide benen terug op aarde. Soms is de lijn tussen een onverstoord leven in je eigen huis en een leven als vluchteling heel erg dun.

Sinds begin september 2014 waren de provincies Erbil en Sulaimanya weer wat veiliger verklaard door het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland. Persoonlijk had ik al geen verschil gemerkt in de dagen direct na onze aankomst tot de dag waarop dit besluit viel. Voorheen werd geadviseerd onder andere Erbil dringend te verlaten mits dit veilig kon. Reizen naar deze provincies werd in principe afgeraden als dit niet noodzakelijk was. In mijn beleving was de stad de hele tijd (zeker nadat Daesh was teruggedrongen) veilig geweest, maar op zich kon ik me wel voorstellen dat de Nederlandse overheid liever het zekere voor het onzekere nam en daardoor voorkeur gaf aan minder mensen naar Koerdistan te laten afreizen. Zeker toen er een aanslag werd gepleegd in de buurt van Kirkuk street. De straat die letterlijk van Erbil naar Kirkuk gaat.

Ik wist dat een collega van ons daar woonde, dus ik belde hem even op om te vragen hoe het met hem ging. Vrolijk als altijd nam hij op. Hij vroeg hoe het met mij ging. Als ik om een andere reden had gebeld en niks had geweten van de aanslag, had ik aan zijn stem niks kunnen vermoeden.
“Met mij prima,” antwoordde ik in het Engels. Hij had lange tijd in Europa gewoond en zijn Koerdische dialect was anders dan het mijne.
“Hoe gaat het met jou?” vroeg ik.
“Prima,” zijn stem en antwoord verraadden nog steeds geen onrust of iets wat op een aanslag wees.
“Ik hoorde dat er een aanslag was geweest aan de Kirkuk street en als ik me goed herinner, woon je daar toch ergens?”
Pas toen kwam zijn verhaal: De aanslag was vlakbij zijn huis geweest inderdaad, maar hij was niet thuis geweest. Toevallig had hij op dat moment een winkelcentrum bezocht, zijn mobiel in de auto vergeten en na afloop op zijn mobieltje verscheidene gemiste oproepen gezien. Uit Europa, waar een deel van zijn familie en vrienden woonden. Na een belletje met Zweden kwam hij erachter dat er een aanslag vlak bij zijn huis had plaats gevonden. Hoe frappant kon dat lopen dat je via het buitenland moest horen dat er een aanslag vrijwel naast je huis was? Mijn collega kon er zelf wel om lachen. Niet om de aanslag zelf, maar om de omstandigheden eromheen. Het was ook het soort luchtigheid zoals ik al die jaren hier heb geproefd. Velen kozen voor humor als het leven iets minder makkelijk werd. Het hielp ook, want je kon je wel zorgen gaan maken als de bom al ontploft was, maar dat veranderde toch niets aan de situatie.

In die dagen erna ging ik iets minder naar buiten. Gewoon voor de zekerheid. De keren die ik wel naar buiten ging, vroeg ik eerst aan mijn man of er nog veranderingen omtrent de veiligheid waren. Na een keer of 2 was ik ook wel weer gewend en deed mijn ding weer als voorheen.

De school van onze kinderen was inmiddels ook weer begonnen na de zomervakantie, dus het dagelijkse ritme van naar buiten gaan en terug komen, zat er weer snel in.

De regionale veiligheid was aangescherpt. Normaal hadden we al bij elke in- en uitgang van een beetje stad dat er een controlepunt van de Asayish stond, maar nu was er ook een extra politiepost bij gekomen op de weg waar ik langs moest naar school. Zo nu en dan stuurden deze agenten iemand naar de kant van de weg voor een verdere controle. Eigenlijk deden ze hetzelfde werk als de normale controleposten.

De controles van de Asayish op school waren sowieso al aardig strikt, maar daar was ik al aan gewend geraakt. Na verloop van tijd ga je het normaal vinden dat je auto wordt gecontroleerd op bommen of vuurwapens, dat je handtas door een scan moet en dat je met regelmaat wordt gefouilleerd. Het was slechts een kwestie van routine geworden.

Toch had ik mijn kinderen deze zomer bijna van deze school gehaald. Ik was zelfs al naar andere scholen geweest voor een kennismakingsgesprekje. Maar dat had allemaal niets met de veiligheidsmaatregelen te maken. Meer met het feit dat de directrice, die ik als persoon graag mocht, niet wilde meedenken met de dingen waar ik tegenaan liep.

Mijn 2de dochter was al sinds de 2de klas van de basisschool niet meer gemotiveerd, waardoor haar cijfers daalden. Dat ging uiteindelijk zover naar beneden dat ze de 4de klas was gezakt voor wiskunde. Ook het herexamen dat aan het eind van de zomervakantie was gedaan, had ze niet gehaald. Diverse keren in de voorgaande 2 jaren had ik al aan de bel getrokken bij de directrice, maar ze was nogal stug in haar eigen ideeën en er was geen ruimte bij haar om te luisteren naar de ervaringen van de ouders.

Voor een allerlaatste maal, ook om het hele proces netjes af te sluiten, had ik een e-mail gestuurd naar de directrice. Totaal onverwacht voor mij bleek zij zijn afgetreden en hadden we nu een directeur. Hij bood me aan bij hem op gesprek te komen en ik legde hem mijn kant van het verhaal uit. Dat naar mijn idee mijn dochter gezakt was door demotivatie en niet omdat ze de stof niet aankon. De man gaf me het voordeel van de twijfel. Mijn dochter ging door naar de 5de klas van de basisschool. Dat jaar ging ze van een 48 (4,8 volgens het Nederlandse systeem) naar een 100 (een 10) voor wiskunde. Haar motivatie werd ook direct een stuk beter.

Het leerniveau op school was hoog. Hoger dan het niveau van mijn basis- en middelbare schoolopleidingen (MAVO en HAVO) die ik had gedaan in Nederland. In het 5de jaar van de basisschool leerden de kinderen al “Pi” sommen oplossen, waarmee ze de omtrek en oppervlakte van cirkels moesten berekenen. Iets wat ik pas ergens op het middelbaar onderwijs in Nederland had gekregen.

Ondertussen behandelde ik mijn patiënten in de kliniek en deed ik de administratie. Ik zag voornamelijk Koerden, maar ook Irakezen en expats. Sinds Daesh had ik minder expats behandeld, nog al een reden om aan te nemen dat ze het land uit waren gegaan. Nieuwe Koerdische patiënten waren vaak verbaasd dat ik alle informatie omtrent de mondgezondheid in het Koerdisch kon geven. Arabisch had ik, op enkele woorden na, nooit geleerd, dus hen moest ik in het Engels uitleg geven. Of, als het echt niet anders kon, met de hulp van een assistente die voor mij kon vertalen. Maar het gebeurde ook wel eens dat ik met handen en voeten, Arabisch van de kant van de patiënt en Engels van mijn kant, een behandeling moest uitvoeren. Het kostte wat meer tijd, maar we kwamen er wel.

Ik vond het leuk in een kliniek te werken waar er zo’n verscheidenheid aan talen nodig was. Ons eigen team kende al met al bij elkaar ook diverse talen: Nederlands, Engels, Koerdisch in de Sorani- en Bahdini-dialecten, Arabisch, Turks, Iraans, Duits en Pools. Continu moesten we overschakelen van de ene taal naar de andere. Soms gold dat zelfs voor de collega’s onderling. Met de één sprak ik Koerdisch, met een ander Engels en weer een ander kende Nederlands. Uiteindelijk ging de Koerdische uitleg me zo goed af dat wanneer ik een Nederlandstalige patiënt in de stoel had zelfs even moest zoeken naar de juiste woorden.

Het was halverwege september 2014. Ik was op weg naar school, terwijl er op de linker rijbaan wat waterplassen waren ontstaan door de sproei-installaties in de middenberm. Het was wat druk op de weg, maar iedereen kon nog vlot doorrijden. Terwijl ik met mijn 2 oudste dochters aan het praten was, zag ik voor me een witte pick up in een slip raken. Met zijn rechtervoorkant raakte hij de vrachtauto die rechts naast hem reed. Door de tik van de vrachtauto draaide de pick up om zijn as en kwam tegen de rijrichting in naast de berm tot stilstand. Snel remde ik af en gooide mijn alarmlichten aan. In mijn binnenspiegel zag ik andere automobilisten achter mij hetzelfde doen. Gelukkig was iedereen blijkbaar wakker genoeg die ochtend. Ik kwam als 1ste auto langs de geslipte pick up. De auto had maar een kleine tik gehad en zag er nog best goed uit. De jongens in de auto leken met de schrik zijn vrijgekomen. Voor de zekerheid vroeg ik hen of alles goed was en ze zeiden van wel, dus reed ik door. De vrachtauto, die verder geen schade leek te hebben, stopte verderop aan de andere kant van de weg. Deze jongens hadden veel geluk gehad. Een botsing met een vrachtauto kon ook heel anders aflopen. Maar alles viel mee zo te zien, want een par minuten later, nadat ik weer op mijn terugweg was naar Erbil, waren de pick up en de vrachtauto al weg. Vermoedelijk hadden ze de auto gewoon weer omgekeerd en had iedereen zijn weg weer vervolgd.

Ongeveer een weekje was de controlepost tussen Erbil en de school verplaatst. De mannen van de Asayish tenminste. En de pionnetjes op de weg. De hokjes stonden er nog gewoon. In eerste instantie had ik geen idee waarom deze post nu onbemand was. Ten tijde van Daesh leek het me niet logisch dat ze de controle zouden verminderen. Voorheen was ik juist al eerder een paar keer uit de rij auto’s gepikt voor een extra controle, dus voelde het voor mij extra bevreemdend dat controle niet meer nodig zou zijn. Niet lang daarna hoorde ik via via dat de controlepost was verplaatst naar een nieuwe lokatie tussen Bastora en Banaman. Daar kwam ik alleen als ik naar Massif ging, waardoor het was mij nog niet opgevallen. Een paar dagen moesten we nog wel langs een politiecontrole, maar een halve week later werd ook die opgeheven.

Toch moeten ze op hun besluiten zijn terug gekomen, want zo plotseling als de gebruikelijke controlepost was verdwenen, zo plotseling was het terug. Ik vermoedde dat ze aanvankelijk van plan waren mee te groeien met de stad en daarom de controlepost hadden verplaatst, maar dat het gebied nu wel erg groot werd wat wellicht niet ten goede zou komen van de veiligheid. De groep mannen van de Asayish die op de vroegere controlepost werden gezet leken voornamelijk nieuwe mensen, want ik herkende er uiteindelijk maar één van hen. Vanzelfsprekend leidde dat ook dat meer controle voor mij, omdat zij mij net zo goed niet kenden. Ik reed ondertussen nog steeds in onze auto met een Duits exportkenteken, dat in Europa allang niet meer geldig was, maar in Koerdistan kon ik zonder problemen er nog mee rijden. Een agent die me bij een rood stoplicht even naar mijn papieren vroeg, vond het in ieder geval allemaal wel oké.

Het hele Daesh gebeuren raakte steeds verder naar de achtergrond. Wel waren er nog veel inzamelacties voor de vluchtelingen, maar het nieuws haalde ik weer hoofdzakelijk van het internet. Net zoals de mensen in Nederland dat deden. Zo nu en dan hoorde ik wel een persoonlijk verhaal. Over een oom van een meisje, dat ik kende, dat in Ainkawa (de wijk naast de onze) een jongen in driekwartsbroek had zien lopen. De jongen was bezig geweest met zijn telefoon. Vanuit het niets, zo leek het, sprongen zo’n 5 agenten boven op de jongen in zijn driekwartsbroek en trokken zijn shirt uit. Toen merkte de oom op dat de jongen een bomgordel onder zijn shirt had gedragen. Het meisje waarschuwde me daarom dat de IS-strijders waarschijnlijk ook juist in driekwartsbroeken rondliepen om zo niet op te vallen tussen de rest.

Door dit verhaal ging ik onbewust meer opletten of ik misschien nog “verdachte driekwartsbroeken” zag lopen. Maar het viel dus tegen, want ik had niet één driekwartsbroek gezien.

Een ander verhaal kwam van een familielid. Hij was een peshmerga. Samen met 2 andere neven van hem had hij enkele weken vlakbij Mosul gevochten tegen Daesh. Deze jongens die ik had zien opgroeien, omdat ze nog jonge kinderen van tussen de 5 en 10 jaar oud waren toen ik voor het eerst in Koerdistan was gekomen. Nu hadden ze ons moeten beschermen tegen Daesh. Hij liet me wat foto’s zien van zijn mobieltje. Gewone foto’s waarop meerdere peshmerga samen op stonden, terwijl ze aan het front waren. Of lagen te slapen in een kuil in de grond. Hij vertelde over hoe moe hij was geweest, omdat hij al 2 dagen niet had geslapen. Zelfs de warmte had hem niet uit zijn slaap kunnen houden. Hij liet me foto’s zien waarop ze met andere peshmerga in een woonkamer sliepen. Eén of twee op de bank. Anderen op de grond. Ik zag ook beelden waarop doodgeschoten IS-strijders te zien waren. Herkenbaar aan de typische zwarte vlag. Foto’s die normaliter op internet worden afgeschermd. Deze jongens waren wel wat gewend, maar het leek me geen omgeving waar je te lang in moest blijven. Gelukkig waren ze voor eerst weer veilig thuis.
Op mijn vraag waar Daesh zich op dat moment voornamelijk ophield, antwoordde hij: “Ver weg.”

web counter