2008, juni: de emigratie

Routegegevens:

Heenreis: Per auto van Nederland via Duitsland, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Servië, Bulgarije, Turkije naar Koerdistan-Irak.
Terugreis: Per vliegtuig van Koerdistan-Irak naar Nederland.

***

Zo’n anderhalf jaar ervoor hadden we voor onszelf de knoop doorgehakt en besloten dat we in Koerdistan zouden gaan wonen. Hoewel dat nooit zo duidelijk werd uitgesproken, voelde het als een “logische stap.” Ik maakte me ook niet zoveel zorgen. Ik was bekend met het land, de taal en de cultuur (hoewel je altijd blijft bijleren). Ik had mijn schoonfamilie er wonen. We hadden een stuk grond gekregen van de Koerdische overheid waarop we een kliniek mochten starten. De bouw van de kliniek was begonnen in samenwerking met de Nederlandse overheid die subsidie verstrekte voor zakenmensen die een goed project wilden opstarten in Irak of Koerdistan-Irak. En de rest zou wel goedkomen, ging ik vanuit. Mocht het allemaal echt niet lukken, dan zouden we altijd nog terug kunnen naar Nederland. Met die gedachte in mijn achterhoofd vertrok ik naar Koerdistan.

Voor ons vertrek uit Nederland moesten we zelf ook wat dingen regelen. We zorgden dat we allemaal een nieuw paspoort hadden aangevraagd, zodat we er weer een paar jaar mee vooruit konden.

Ik begon met het nakijken van mijn bankafschriften om te zien welke verzekeringen ik nu eigenlijk had. Een voor een zegde ik ze allemaal af. Behalve de verplichte gezondheidszorgverzekering. Deze werd automatisch stopgezet, nadat we onze namen hadden laten uitschrijven bij de gemeente.

Ik liet mijzelf en de kinderen een dag of vijf voor ons vertrek uitschrijven. De vrouw bij de balie vond dat maar een slecht idee, zo begreep ik van haar. Want stel dat een van ons nog iets zou breken in de komende dagen en we onze gezondheidszorgverzekering nodig zouden hebben. Dan zouden we niet verzekerd zijn. Ik daarentegen moest gewoon keuzes maken. Een verhuizing kost al veel tijd, maar een emigratie brengt nog meer geregel met zich mee, omdat je dat leven achter je laat. Toen ik eindelijk aan de beurt was geweest op het gemeentehuis, liet ik me dus niet wegsturen met “kom een dag voor je vertrek maar terug” en liet me tegen de zin van de baliemedewerkster diezelfde dag nog uitschrijven.

Wat een last viel er van mijn schouders! Al die verzekeringen waren een van de dingen die me altijd zo benauwd hebben aan Nederland. Plus dat overgeorganiseerde. Dat gevoel alsof de overheid je leven bepaalt, maar dat ik daar als burger niets tegen in kon brengen, omdat zoveel dingen verplicht waren, dat ik door de bomen het bos niet meer zag.

Vandaag de dag ben ik niet verzekerd. Al sinds die dag dat ik me liet uitschrijven in Nederland. Natuurlijk heb ik nog wel eens gebruik moeten maken van de zorg. Meerdere keren zelfs. Ook in Nederland. En ik moet eerlijk bekennen, dat ik het een stuk fijner vind te betalen voor datgene wat ik werkelijk nodig heb dan voor datgene dat ik heel misschien ooit, of heel misschien nooit, nodig zal hebben in de toekomst. Maar die vrijheid heb je in Nederland niet om dat te bepalen.

Mijn oudste was inmiddels zes jaar en haar had ik ook al anderhalf jaar geleden verteld dat we in Koerdistan zouden blijven wonen, dus toen het eenmaal zo ver was, had ze echt zo’n houding van “eindelijk!” De jongste was drie jaar en ik ging er vanuit dat je een kind van haar leeftijd niet echt hoefde in te lichten. Dat bleek een misrekening, want na onze komst in Koerdistan, negeerde ze iedereen behalve ons gezin. Twee jaar lang weigerde ze te spreken tegen vreemden en bekenden, hoewel ze op school wel sprak. Langzamerhand zagen we dat ze het probeerde en begon ze Koerdisch te spreken tegen lokale Koerden, zolang wij het maar niet hoorden. Vanwaar die vermoedelijke schaamte vandaan kwam, heb ik nooit begrepen.

Ongeveer een jaar van tevoren besloten we nog even ons koophuis in Groningen te verbouwen dat al met al een half jaar in beslag nam. Er kwamen werkers in ons huis, die op een gegeven moment zelfs vrouwen en kinderen meenamen voor bijna twee maanden. Ik was daar wat minder blij mee, eerlijk gezegd, omdat wijzelf daardoor noodgedwongen bij een vriend in een andere plaats moesten inwonen voor die tijd. Op zich was dat dan wel weer gezellig, maar heel praktisch was het niet, omdat mijn oudste dochter al elke dag naar de kleuterschool ging en de jongste een paar dagdelen per week naar de peuterschool. Met als gevolg dat ik onder hun schooltijden moest “blijven rondhangen” in Groningen, omdat het huis van de vriend te ver weg was om voor die paar uurtjes heen en weer te reizen. Het huis werd overigens wel heel mooi en een half jaar konden we nog genieten van de uitbouw, de nieuwe vloer en meubels en de andere kleur op de muren alvorens we daadwerkelijk gingen emigreren.

Maandenlang had ik onze omgeving al ingelicht over ons voorgenomen vertrek naar Koerdistan. Ik herinner me dat dat vooral erg positieve en geïnteresseerde reacties waren. Iedereen wist natuurlijk ook wel dat we al jaarlijks op vakantie gingen naar Koerdistan, dus dan is de schok misschien ook wat minder groot.

In eerste instantie hadden we maanden eerder willen vertrekken, maar het vinden van een opvolger voor mij als mondhygiënist in onze praktijk in Groningen zorgde voor heel wat uitstel.

Ikzelf was al tijden bezig met het bewust afscheid nemen van Nederland. Gewapend met mijn fotocamera, bezocht ik plaatsen in Nederland waar ik herinneringen had. Plaatsen die me geraakt hadden. Ik fotografeerde alles. Huizen waar ik had gewoond, plekken waar ik was geweest en waar ik me om de een of andere reden mee verbonden voelde. Ik dacht dat als ik Nederland zou missen, ik dan altijd de foto’s nog had om naar terug te kijken. Ik zou er in de komende jaren slechts enkele keren naar kijken, maar niet eens met verdrietige gevoelens.

Ondertussen probeerde ik meer dan anders met mijn dochters naar de speeltuin in de Groningse wijk, de Oosterpoort te gaan. Ze lekker laten rennen, springen, klimmen en uitleven, terwijl ik rustig op een bankje kon zitten. Bedenken wat ik nog moest regelen, maar de rustmomenten waren voor mij ook nodig in deze hectische periode.

Half juni 2008 stond onze emigratie voor de deur. Wij zijn niet van het plannen, maar een ding was duidelijk: we wilden in de zomervakantie weg, zodat onze kinderen hele schooljaren konden meekrijgen. In Nederland netjes afronden, in Koerdistan op tijd met de rest van de klas beginnen.

Ingepakt (2008, juni)

Pas op een van de laatste momenten begon ik met inpakken. Zestien dozen, bakken en koffers stonden klaar. Veel meer dan dat had ik niet. Het feit dat ik wel al tijden dingen sorteerde op “houden” of “wegdoen” wierp nu zijn vruchten af. De meubels zouden te zijner tijd ook meeverhuizen, maar daarover maakte ik me voorlopig geen zorgen. Ondanks dat het grootste deel van ons huishouden in dozen verpakt zat, had ik helemaal niet het gevoel dat ons huis leeg was.

Enkele dagen voor ons vertrek werden de spullen opgehaald door een speciaal bedrijf dat per vrachtauto alles zou vervoeren naar Koerdistan.

Eventjes hadden we nog getwijfeld over hoe wijzelf zouden vertrekken, maar we besloten dat we gewoon met de auto zouden gaan. Ik had het gemist; over land naar Koerdistan rijden. Het jaar ervoor hadden we gevlogen, dus het was alweer twee jaar geleden dat we het eind hadden gereden. En ik genoot elke keer opnieuw van de lange autoreizen. Het bewust meekrijgen van de verschillende landschappen en klimaten waar je doorheen rijdt. Langs restaurantjes gaan, op het moment dat je honger hebt en vervolgens met de talen die je spreekt en handen- en voetenwerk je bestelling moeten doen. Spontaan besluiten of je in een hotel of motel zult overnachten ergens onderweg of dat je die nacht gewoon zult doorrijden en uiteindelijk bij een goed verlicht en druk benzinestation al dan niet met wegrestaurant in de auto gaat slapen. De route die we halverwege pas bedachten. Ik had altijd de eer met de atlas op schoot te zitten (als ik niet reed) en de wegen uit te stippelen die ons leuk leken. Langs een zee of door het binnenland? Een stuk met het schip of juist alles over land? De autoslaaptrein nemen vanuit Villach in Oostenrijk en dan uitstappen in Edirne vlakbij Istanbul in Turkije? (Wat we ook al eens hadden gedaan in de zomer van 2003. Ook prima te doen, maar wel het nadeel dat je door zoveel kleine landen komt en dat elke grenscontrole samenging met mannen die binnenkwamen in de treinwagons en de paspoorten van alle passagiers controleerden. Als je al sliep, werd je om de ongeveer drie uur wakker gemaakt. En het eten in het restaurantgedeelte was buitengewoon slecht, maar je mocht dan wel weer zelf eten en drinken meebrengen.) Hoe dan ook, de mogelijkheden waren ruim en die vrijheid was geweldig. En dat zorgde ervoor dat het niet zo snel eentonig werd.

Het afscheid hielden we eenvoudig. Geen groot feest ofzo. We namen nog een maaltijd bij mijn ouders thuis, waar ook mijn zus met haar gezin was gekomen. En toen gingen we.

Op 14 juni rond één uur in de middag vertrokken we in onze rode Rover 75, die we net twee en een halve maand daarvoor hadden gekocht. De kofferbak stampvol. Op de achterbank mijn dochters in hun autostoelen en nog twee tasjes met speelgoed voor onderweg. Tussen hen in een lichtblauwe koelkast. Handig voor etenswaren en drinken die koel moesten blijven, maar ook handig om irritaties tussen de kinderen onderling te vermijden. Voorin bij de bijrijdersstoel de autopapieren, paspoorten, fotocamera, telefoons, tablets, opladers en zo’n autostekker voor in de vuuraansteker, de papieren atlas, het uitgeprinte papier van de ANWB site waar de actuele brandstofprijzen van de EU opstaan, een rol vuilniszakjes voor afval onderweg, wat pennen en schriftjes om notities te kunnen maken, alle tandenborstels, tandpasta’s, floss, tongschrapers (ja, we blijven een tandarts-/mondhygiënistgezin) en de haarborstel, omdat je die bij de hand wilt hebben voor als je in de auto overnacht. Dat zijn zo’n beetje de belangrijkste dingen die je moet hebben voor onderweg. En wat contant geld natuurlijk. Vaak kom je plekken tegen waar je tol moet betalen of je wilt gewoon wat kunnen eten bij een restaurant. De rest van de bagage zoveel mogelijk in de kofferbak. Met extra vuilniszakken voor de vieze kleding die we onderweg zouden verzamelen. Een aparte stevige boodschappentas of sporttas met kleding en pyjama voor iedereen voor één nacht, die we snel zouden kunnen pakken als we toch buiten de auto zouden blijven slapen. Zo hoefden we nooit allemaal overbodige bagage in zo’n hotel of motel te slepen. En na gebruik vulden we deze tas weer met een nieuwe set kleding.

Het meeste eten kochten we onderweg. In de buurt van Leipzig aten we vis, kreeft en verse asperges. Verrukkelijk. Alleen het wachten op het eten duurde lang. Mensen die na ons kwamen, hadden hun maaltijd al op en de rekening betaald, voordat wij überhaupt ons eten hadden gekregen.

De nacht van 14 op 15 juni overnachtten we in de auto. Ergens vlak voor Praag in Tsjechië. De route die we nu namen was nieuw voor mij, maar het was qua omgeving niet de mooiste.

Vlak voor Boedapest in Hongarije zag ik te laat dat de route die ik aan het plannen was op de atlas, geen snelweg was. En zo verdwaalden we middenin Boedapest. We reden wat rond, tot we de goede snelweg vonden. Weliswaar reden we wel precies de verkeerde kant op, maar onze bestuurder besloot de auto op de middenberm op de snelweg te keren. Met succes, want even later reden we de goede kant weer op.

Een paar kilometer voor de grens met Servië, had ik inmiddels het stuur overgenomen. In een lekker tempo reed ik over de snelweg. Ik denk dat de teller op mijn dashboard honderdzeventig, honderdtachtig kilometer per uur aangaf. In de verte zag ik wel zwaailichten, maar deze waren oranje van kleur. Ik verwachtte dus geen problemen. Wat ik niet kon zien, was dat aan de andere kant van het busje met de oranje zwaailichten een politieauto stond… Nadat ik het busje en de politiewagen voorbij was, zag ik in de achteruitkijkspiegel de politieauto optrekken.
Ik had geen idee of hij mij wilde volgen, maar ik dacht: “Met dit tempo haalt hij mij nooit in. Bovendien ben ik niet zo ver meer van de grens, dus waarom langzamer rijden?”
En inderdaad: die politieauto heb ik daarna niet meer gezien. Overigens is het natuurlijk nooit een goed idee om zo snel te rijden.

In Servië werden we voor het eerst aangehouden door agenten. Ik reed niet. We reden op een weg, waar we tachtig kilometer per uur mochten. Tenminste, als die wegwerkzaamheden (zonder de wegwerkers trouwens) er niet waren geweest… Aan het eind van die versperringen werden we aangehouden. We hadden zeventig kilometer per uur gereden, maar volgens de agent gold hier veertig kilometer per uur. Gevolg: de beste agent wilde ons een boete geven van veertig euro.

Onze bestuurder probeerde de agent over te halen de boete te verlagen, maar de man was niet te overtuigen.
Net toen ik ook uitstapte om over de boete te onderhandelen, bedacht de agent zich en zei: “Oh, je hebt kinderen. Nou vooruit, dan hoef je niet te betalen.”
Welke logica daar aan ten grondslag lag, wist ik ook niet, maar ik wenste stilletjes dat de Nederlandse agenten zo makkelijk waren te overtuigen. Hoewel… eigenlijk mag ik niet eens klagen over de Nederlandse politie.

Jaren geleden hielp ik eens een vriendin met verhuizen in de stad Groningen. Ik had een auto, zij niet. Zij deed dus altijd alles op de fiets. Mijn auto volgepakt met haar spullen die verhuisd moesten worden, reed ik door Groningen.
“En nu moet je hier langs,” vertelde ze me vlakbij het centrum.
Ze wees me een straat in, waar je niet in mag rijden.
“Daar mogen geen auto’s komen,” zei ik en wees haar op het bord dat op de stoep stond.
“Anders ken ik de weg niet,” verklaarde ze.
Logisch. Zij deed alles met de fiets en fietsers mochten er wel in.
“Wat wordt jouw adres?” wilde ik weten.
“Geen idee. Het is in een huis boven een bakkerij,” antwoordde ze.
“Nou, lekker dan. Dat schiet niet op,” reageerde ik, “Vooruit, op goede hoop van zegen dan maar.”
Ik reed met de auto het autoloze centrum van Groningen in: één bord “verboden in te rijden”…. Op haar aanwijzingen, sloeg ik rechtsaf: nog een bord “verboden in te rijden”…
Ik keek in mijn achteruitkijkspiegel.
“Stop. Politie.” las ik op de politiewagen die achter mij was opgedoken vanuit het niets. Hoewel, natuurlijk had ik het ook wel verwacht.
“Dat is snel. Daar heb je de politie al,” zei ik tegen mijn vriendin, terwijl ik de auto stopte, “Altijd blijven lachen en beleefd blijven.”
De eerste agent stapte uit en kwam op mijn auto af.
“Weet je dat je hier niet mag rijden?” vroeg de agent mij.
Mijn vriendin hield zich van de domme: “Oh, echt waar?”
Ik gaf toe: “Zeker weet ik dat ik hier niet mag rijden. Ik ben net twee borden voorbij gekomen met “verboden in te rijden”.
“En wat deed je besluiten hier dan toch te komen met de auto?” wilde de agent logischerwijze weten.
Ik wees met mijn duim naar de volgepakte achterbank en kofferbank en legde uit: “Zij gaat verhuizen, maar ze weet haar nieuwe adres alleen via het centrum te vinden.”
“Alsnog mag je hier niet komen,” vond de agent.
“Kun je je autopapieren en je rijbewijs even laten zien?” vroeg de agent.
“Die heb ik ook niet mee,” vertelde ik, “Alle papieren zitten in mijn handtas en het leek me heel onhandig om met de handtas rond te slepen, terwijl ik aan het verhuizen ben. In de auto achterlaten kan ook niet, want dan moet steeds de deur op slot en in het huis kan er ook iemand binnen sluipen, terwijl wij heen en weer lopen.”
De tweede agent was er inmiddels bij komen staan.
“Wat doen we hier mee?” vroeg de agent aan zijn collega.
“Ja, schrijven,” antwoordde deze.
“Weet u misschien waar mijn vriendin komt te wonen?” vroeg ik de agent met een glimlach, “Ze zegt dat haar nieuwe huis boven een bakkerij is.”
De agent kon wel lachen om mijn vraag.
“Nee, daar zijn er vast meerdere van hier in de stad,” lachte hij, “Weet je wat jij moet doen? Je gaat hier rechtsaf weer direct het centrum uit, je zorgt dat je achter haar nieuwe adres komt en dan zoek je de route via de normale wegen waar je wel mag rijden.”
Hoewel de agent volledig in zijn recht zou staan mij boetes te geven voor het rijden door de binnenstad en het niet mee hebben van mijn papieren of rijbewijs, was hij zo coulant om ons te laten gaan met een waarschuwing. Dus ook in Nederland kan de politie wel eens met de hand over het hart strijken, maar dan denk ik wel dat het eerste uitgangspunt moet zijn dat je jezelf respectvol en vriendelijk opstelt en je op voorhand verantwoordelijkheid moet nemen voor je eigen fouten en moet accepteren dat je wellicht een boete voor je actie kunt krijgen. Maar goed, tijdens onze autoreis van Nederland naar Koerdistan liet de Servische politie ons uiteindelijk ook zonder boete gaan.

De eerste nacht in de auto had ons echt opgebroken, zodat we besloten de volgende nacht in een hotel door te brengen. We waren inmiddels in Bulgarije aangekomen. Het hotel was best eenvoudig, maar redelijk te doen. De badkamer was iets minder praktisch: het water liep niet weg en er was geen drempel tussen de badkamer en het slaapgedeelte, waardoor ik te laat in de gaten had dat mijn dochters de badkamer lieten overstromen. De matrassen lagen ook niet echt geweldig, maar altijd beter dan een autostoel die je maar beperkt achterover kon leggen.

De volgende ochtend ontbeten we in het hotel: opgevouwen pannekoeken met aardbeienjam en slagroom (of ipv de aarbeienjam chocoladesaus). Ondanks dat de combinatie mij in eerste instantie wat raar voorkwam, genoot ik van dit ontbijt. Het smaakte prima.

Het was 16 juni. File in Istanbul betekent vijftien rijen auto’s en vrachtverkeer naast elkaar die allemaal dezelfde kant op willen rijden. Ik vond en vind het een vreselijke stad om te rijden. We kregen bijna nog een ongeluk, maar dat was toen ik niet reed.

Istanbul, Turkije. De brug waar Europa overgaat in Azië (2008, juni)

De hele nacht reden we door. Tot kwart voor vier in de ochtend was ik de bijrijder geweest. Af en toe dommelde ik wat in slaap, maar het was meer een soort van roes, waarin ik dromen beleefde die net zo makkelijk te sturen waren als mijn gedachten als ik niet sliep.

Vanaf kwart voor vier nam ik het stuur over en reed tot ongeveer negen uur in de ochtend. Ik was bekaf. Elke keer als ik een bordje “radar” zag staan aan de kant van de weg, was het alsof dat juist uitnodigde het gas net wat verder in te trappen…

In het zuidoosten van Turkije, reden we over de weg die direct naast Syrië zit. Het is letterlijk: de straat, paar meter berm, hoog prikkeldraad, Syrië met wat controletorentjes, zodat niemand daar ongezien de grens probeert over te steken. Het allerlaatste stuk ga je weer wat verder Turkije in, voor je de grens met Koerdistan-Irak bereikt.

Ik was werkelijk doodop, maar op het allerlaatst besloten we toch dat we door zouden rijden en de grens zouden overgaan. Midden in de nacht stonden we op de grens met Koerdistan-Irak. Doodop en niet meer in mijn beste humeur, omdat ik al twee nachten praktisch geen slaap had gehad. Voordeel met een nachtelijke oversteek was wel dat de temperaturen iets aangenamer waren dan overdag. In juni was het zo’n veertig a vijfenveertig graden overdag, terwijl het ’s nachts niet onder de dertig graden kwam. Nog steeds niet koud, maar dan was er tenminste geen zon die op je huid brandde.

De grens “Ibrahim Xalil” neemt altijd uren tijd in beslag. Bovendien, omdat we een auto meenamen de grens over, moesten we van tevoren al een document regelen in het stadje Silopi dat op een paar kilometer voor de grens ligt. Gewoon aan de hoofdstraat in Silopi waren kleine, onopvallende winkeltjes waar ze de documenten verstrekten. Het was niet meer dan een slechte kwaliteit geprint papier met wat kolommen erop waarboven in het Turks stond aangegeven wat waar moest worden ingevuld. Dat ging om de volledige namen van de bestuurder van de auto en alle passagiers, de paspoortnummers, de autogegevens. Dat soort dingen. Overigens waren er altijd wel mannen of jongens die rond die winkeltjes rondhangen die je dan wilden helpen met vertalen. Ook maakten we hier de kopieën van alle paspoorten. We betaalden voor deze diensten wel een klein bedrag.

Hoe dan ook, wij zijn altijd pas ontspannen als we de Turkse controleposten voorbij zijn en de controleposten aan de Koerdische kant hebben bereikt. Elke keer weer voelt het als thuis komen. Het zijn meer de formaliteiten die je “nog even” moet regelen, maar: je bent er. De douane aan deze kant van de grens is ook altijd vriendelijk voor ons. Wel kan de grens (aan beide kanten overigens) wat verwarring geven. Het is een aardig uitgestrekt gebied met meerdere straatjes waar je je weg moet zien te vinden om de juiste volgorde van de loketten te nemen. En zelfs wij moeten nog geregeld even vragen welke kant we nu weer eerst op moeten rijden.

Midden in de nacht op de grens Ibrahim Khalil (2008, juni)

Terwijl we aan de Koerdische kant de auto op een voertuigbrug moesten plaatsen, zodat er controle kon worden uitgevoerd, regelden we in een gebouwtje er vlakbij de autopapieren. Soms wordt hier het paspoort van de eigenaar van de auto ingehouden. Niet omdat je dan problemen hebt, maar omdat dit geldt als een soort van garantie. Deze keer werd mijn paspoort ook op de grens ingehouden, omdat de auto op mijn naam stond. Auto’s ouder dan twee jaar mogen het land niet meer worden ingevoerd. Deze auto’s mag je wel mee de grens overnemen, maar alleen voor eigen gebruik houden. Een ingenomen paspoort geldt dan dus als garantie dat je de auto het land ook weer mee uitneemt. Daar zit dan wel een termijn aan vast. Het kan ook gebeuren dat ze gewoon een stempel in je paspoort zetten. Deze stempel zet je paspoort voorlopig “op slot”. Wil je het land verlaten, moet je je auto bij de grens afleveren, waar je een document krijgt dat aangeeft dat je afstand hebt gedaan van de auto. Met deze papieren wordt je paspoort weer vrijgegeven (hetzij dat de autostempel vanaf dan niet meer geldt, hetzij dat je je paspoort op de grens terug krijgt). Ik heb beide procedures wel een paar keer gevolgd, omdat de auto dan op mijn naam stond. Nooit met verdere problemen. Zelfs nadat onze auto in Koerdistan onherstelbaar kapot raakte, konden we een papier regelen om het land weer te mogen verlaten.

Vlakbij het gebouwtje op de grens waar je de autopapieren kunt regelen, is een eenvoudig restaurantje. Heel eenvoudig. Gewoon wat tafels en stoelen en een winkeltje waar je wat simpel eten kunt kopen. Denk dan aan chocoladerepen, wafelkoekjes, chips, blikjes drinken, waterflesjes, enz. Wij haalden er ook wat te eten en te drinken. Meer tegen de verveling. Zo hadden de kinderen even wat te doen.

Mijn oudste dochter en de bewakers (2008, juni)

Buiten op het muurtje bij de autobrug raakte ik aan de praat met wat Koerdische mannen en was mijn oudste dochter helemaal gefascineerd door de bewakers die er rondliepen, dus ik vroeg of ik ze met mijn dochter op foto mocht zetten. Eigenlijk was ik verbaasd dat ze toezegden, omdat het verboden was foto’s op de grens te knippen.

Ik was blij nadat we eenmaal echt de grens over waren. Ik was moe. Het was inmiddels drie uur in de nacht toen we een familie in Zakho bereikten. Het eerste stadje dat je na de grens tegenkomt. We bleven daar slapen. Het huis was vol. De stroom was uitgevallen. En zelfs op dit nachtelijke tijdstip bereikte het kwik nog temperaturen van dertig graden Celsius.

18 juni 2008 was de dag waarop we Koerdistan binnen kwamen. De dag waarop ons nieuwe leven begon. Het eerste wat ik die ochtend zag, nadat ik mijn ogen opende, waren vuurwapens die vlak naast mijn dunne, opvouwbare matrasje op de grond lagen. Welkom in Koerdistan, zeg maar.

Mijn oudste dochter vlakbij de roofvogels bij het restaurant (Koerdistan-Irak, 2008, juni)

Later in de ochtend bezochten we enkele bekenden in Zakho en vertrokken vervolgens in een stoet van zes a zeven auto’s naar Massif. Onderweg aten we in een restaurantje waar zes roofvogels vrij buiten zaten. Zo dichtbij dat we ze hadden kunnen aanraken, maar ik besloot dat het beter was niet te dicht bij de dieren te komen. Dus bleven we op een afstand van een meter of drie staan kijken.

De eerste dag in Massif in het huis van de familie waar we de komende maanden zouden blijven wonen, wilde ik eerst alle vieze kleding wassen. De familie had een nieuwe wasmachine, maar deze bleek niet goed aangesloten. Het internet en de generator bleken niet te werken op de bovenverdieping. De halve familie was voor mij aan het werk. Ze deden er alles aan om het ons naar onze zin te maken.

De wasmachine werd gemaakt, maar maakte kortsluiting. Daarna werd hij opnieuw gemaakt, maar bleek hij bij een programma van veertig graden gewoon door te gaan naar hogere temperaturen. Toen heb ik de stekker er maar uitgetrokken. Een andere wasmachine werd de badkamer binnen gebracht. Eentje waar je zelf een emmer warm water in moest gooien. Daarna draaide de trommel rond, waarbij je kon kiezen voor vijf, tien, vijftien of vijfendertig minuten. Vervolgens spoelde je de kleren uit in de emmer en haalde je ze door de centrifuge. Een beetje het idee van campingwasjes. Soms moet je je gewoon even behelpen. Super schoon werd het er niet van, maar het was weer even fris. Gelukkig haalde de zon er ook spontaan vlekken uit tijdens het drogen als ze buiten in de tuin aan de waslijn hingen.

Ook het internet werd geregeld. Het was trager dan ik gewend was, maar het werkte. We hadden een kaartje gekocht voor veertig uren internet. Best onhandig, omdat ik steeds moest uitloggen, omdat de kaart anders leeg trok en ik hulp nodig had bij het inloggen. Maar goed, alles beter dan geen internet. De elektriciteit voor de bovenverdieping werd pas later gemaakt.

Qua vermaak was Koerdistan nog vrij beperkt. We namen de kinderen wel mee naar het Sami Abdulrahman park of het nieuwe winkelcentrum Rhein Mall in Erbil, waar op de bovenverdieping een speelplek was voor kinderen. Maar algemeen genomen kom je naar Koerdistan vooral voor de cultuur, de historie en het landschap. Avontuurlijk kan het ook zijn, maar juist omdat alles in het land anders is dan wat je gewend bent in Nederland. Het “Alice in Wonderland-effect” noem ik het. De cultuur is zo anders dat ik, na nu in 2020 inmiddels bijna twaalf jaren in Koerdistan te hebben gewoond, nog steeds soms het gevoel heb dat alles precies andersom is. Zo is het op drukkere plekken, zelfs als dat betekent in de miljoenenstad Erbil, net even veiliger dan op het platteland waar minder mensen zijn. Dan doel ik vooral op schietpartijen, die ik bij ons in het dorp in drie jaar tijd vaker heb gehoord dan in acht jaar wonen in Erbil. Inbraken komen sowieso weinig voor, maar ook hier heb ik in ons dorp een keer van een inbraak bij buren gehoord en in de stad nog nooit. Nog zoiets: waar ik in Nederland vaak hoorde dat een strenge winter zorgde voor het doodgaan van bacteriën, hoor ik mensen in Koerdistan zeggen dat de hitte in de zomers de bacteriën doden. In Koerdistan is de groep (de familie of de stam bijvoorbeeld) nog zo belangrijk. In Nederland leeft ieder voor zich. Wandelen in Nederland wordt geadviseerd, in Koerdistan toch vaak ontraden, hoewel ze het er heus wel over eens zijn dat het gezond is. Als een lokale Koerd je vraagt of je wilt “wandelen”, ga er dan ook gerust van uit dat je een rondje gaat rijden met de auto. Langzaam rijden. Dat dan weer wel.

Op een avond deden we zo’n “wandeling.” Samen met twee mannen, twee vrouwen, twee kinderen en ik reden we met de auto door Massif. Er moesten luiers gekocht worden, maar dat gebeurde niet eerder dan dat we een uur een toeristische route door de stad hadden gereden.

We bezochten de nieuwe school van mijn dochters: The International School of Choueifat in Erbil-Khanzad regio van het wereldwijde Sabis netwerk. Een dure privé school. In die tijd was er nog niet veel keus in privéscholen. Er waren volop lokale scholen, maar hier mochten leraren nog fysieke straffen geven. Dat wilde ik niet. Tijdens ons intakegesprek op de internationale school vroeg ik dan ook meteen hoe het zat met de straffen. De vrouw verzekerde mij dat lijfstraffen hier niet waren toegestaan.

Mijn oudste dochter van zes moest een test doen om haar niveau te bepalen. Er werden wat vragen gesteld over kleuren, vormen en ze moest wat woordjes lezen in het Engels. Ze werd toegelaten tot de eerste klas. De klas die ze in Nederland na de zomervakantie ook zou moeten volgen. De jongste was drie jaar en mocht beginnen in Pre-KG; de peuterklas. Sinds enkele jaren is de peuterklas afgeschaft op deze school en beginnen kinderen op de kleuterschool.

Ik probeerde mijn draai een beetje te vinden. Natuurlijk miste ik mijn familie en vrienden in Nederland wel een beetje of het zoals ik het noemde “anoniem” wandelen naar de stad, waar je zonder dat iemand op je lette kon gaan en staan waar je wilde. In Koerdistan, zeker in Massif, was dit voor mij onmogelijk. Iedereen leek mij te kennen, terwijl ik niemand herkende. Zelfs in de kapsalon. Ik was vrij zeker dat ik de kapster niet eerder had gezien, maar ze wist direct te vertellen met wie ik getrouwd was.

Met regelmaat viel de stroom uit. Soms deed iemand de generator aan, maar andere keren zaten we ook echt helemaal zonder. Dat wende trouwens heus wel. In werkelijkheid heb je echt geen vierentwintig uur per dag stroom nodig.

Af en toe ging ik stofzuigen of wat afstoffen in het huis waarin we woonden, maar dat laatste stelde niks voor, omdat ze zo weinig meubels hadden. Ik had inmiddels ook de wastaak op me genomen. Voor zowel die van ons gezin als die van een ander gezin in huis. Die vrouw vond het wassen niet een fijne bezigheid en ik vond het heerlijk alles op kleur te sorteren, te wassen en op te hangen. En meestal deed ik de afwas. Niet een kleine opgave als je wist dat we vaak met wel veertien mensen aan het eten zaten, maar evenals de was doen, vond ik de afwas ook leuk. Het was wel een voordeel van het leven in een huis met zoveel mensen, want zo was er altijd een vrouw die voor het eten zorgde of andere klusjes deed die ik dan weer niet leuk vond.

Ondertussen leerde ik dat in een gewone personenauto best negen mensen pasten, zolang iedereen maar een beetje ging opschuiven. Ook mocht ik af en toe zelf autorijden en kwam ik erachter dat zelfs als het licht op rood stond, je altijd door moest rijden als je rechtsaf sloeg.

In Nederland bij mijn familie ging het op dat moment wat minder goed. Enkele dagen na onze aankomst in Koerdistan kreeg ik te horen dat mijn moeder in het ziekenhuis was opgenomen. We wilden wel terug gaan, maar mijn paspoort lag nog op de grens vanwege onze auto die we hadden meegenomen. We moesten dus met de auto terug, maar tot overmaat van ramp, toen we net twee uurtjes waren vertrokken richting de grens, kregen we autopech. Ergens in de Middle of Nowhere. Gelukkig waren er twee mannen die direct kwamen helpen. Via hen kwamen we aan olie in een colafles wat blijkbaar nodig was voor de auto. Ik liep ondertussen met de kinderen door de berm op zoek naar salamanders en ander gedierte.

Deze keer had ik wel eerst even gecontroleerd of er toevallig geen mijnenveld aanwezig was. Tijdens een van mijn eerste verblijven in Koerdistan-Irak, 1998 of 1999 vermoed ik, presteerde ik het eens om vanuit de auto bijna de berm in te stormen midden in een mijnenveld! NOOIT dat gele bordje met dat doodshoofd erop en het woordje ‘MINES’ eronder gezien!!! Met dank aan mijn vriend dat hij mij nog net op tijd wist te stoppen, voordat ik midden tussen de mijnen zou staan. Maar ja, dat gebeurt in Nederland ook niet zo snel, he? Maar goed. Deze keer was de berm dus veilig, tenminste: ik zag geen gele bordjes staan.

Ik zag flink wat hagedissen lopen. Ook nog een megamier van wel ruim een centimeter groot.

Uiteindelijk kregen de mannen de auto weer aan de praat, maar het klonk niet zo gezond. Na een kilometer strandden we bij het gehucht Ba’adre. Kinderen speelden daar nog met zelfgemaakt speelgoed: allemaal lange stukjes stof met achteraan een leeg flesje. Hardlopende weg probeerden ze met het flesje de lapjes stof van een ander kindje te vangen.

Gelukkig was zelfs een dergelijk gehucht altijd nog modern genoeg om er auto’s te hebben. Onderweg waren we ook langs nomaden gekomen. Nomaden die echt in tenten leefden. Maar in plaats van een kameel naast de tent, zagen we ook daar een auto staan…

Een aardige man uit Ba’adre bracht ons met zijn auto naar Duhok. Een rit van nog zo’n drie kwartier. Onderweg besloot de man nog even te gaan spookrijden, omdat er een heel slecht stuk weg lag. En dat terwijl er net een vrachtauto als tegenligger aan kwam. Maar ach, als iedereen een beetje aan de kant gaat, dan kon je er allemaal best langs. De man zette ons af bij de Buhar Supermarket in Duhok.

Ondertussen hadden wij via de telefoon contact gehad met mensen in Duhok en niet lang na onze aankomst kwamen er twee grote luxe auto’s aanrijden, die ons meenamen naar het huis van een kennis van lang geleden. Ik herkende het huis van een jaar of zeven geleden. En het eerste wat er in mij opkwam, was dat ik destijds al snel door de vrouwen naar een ander kamertje was gebracht, zodat we gescheiden zaten van de mannen.

Nadat we gegeten hadden, kwam er inderdaad een vrouw binnen en zij bracht mij en de kinderen ook nu naar het kamertje apart. Hier waren nog twee vrouwen en een stuk of vijf kinderen.

De kennis was een man met invloed, twee vrouwen en een stuk of wat kinderen. Hij regelde iemand die mijn paspoort van de grens moest halen. Met autopech konden wij de grens immers niet bereiken en mijn paspoort dus ook niet. Een paar uurtjes later werd mijn paspoort zonder problemen bij het huis van deze kennis afgeleverd.

Niet veel later waren vier mannen van de familie in Massif gearriveerd die ons kwamen ophalen. Een van hen probeerde telefonisch vliegtickets te regelen, zodat we met het vliegtuig het land zouden kunnen verlaten.

Op de terugweg pikten we onze auto op en namen deze mee op sleeptouw. Twee mannen zaten voorin de voorste auto, mijn dochters lagen te slapen op de achterbank en ik zat naast de bagage in de kofferbak. De overige drie mannen zaten in onze auto die op sleeptouw zat.

Dat was een behoorlijk spannende rit nog. Ten eerste was het sleeptouw geen echt sleeptouw. Het was gewoon een dik touw, dat om de 10 of 20 minuten los knapte. En dat is niet zo veilig. Zeker niet op die snelheden die gereden werden: tachtig tot honderdtwintig kilometer per uur. De accu van onze auto raakte al gauwachtig leeg, waardoor de voorste lampen geen licht meer gaven. Godzijdank bleven de lampen achter wel aan. Halverwege de rit werd duidelijk dat het vliegtuig om vijf uur zou vertrekken in plaats van om circa negen uur. We moesten dus direct doorrijden naar het vliegveld. Gelukkig was er vlakbij een straat waar veel autobedrijven leken te zitten, waar we onze auto konden parkeren. Daardoor moesten de andere drie mannen ook bij ons in de auto worden gepropt, maar zoals ik al eerder aangaf, zelfs in een personenauto passen negen mensen.

Bij het vliegveld van Erbil stond al een vrouw ons op te wachten, die, nadat wij onze bagage eerst hadden laten controleren, ook nog een stukje mee moest in de auto. Het viel me op dat de man die de tickets had geregeld de vrouw vertelde: “Ik heb nu geen geld voor de tickets. Morgenochtend kom ik het brengen. Is het goed?”
En ja, dat was goed. Ik verbaasde me erover hoe eenvoudig dat gewoon ging. Het vertrouwen in de medemens. Heerlijk.

En zo arriveerden we in Nederland en brachten we de komende tijd eerst door met mijn familie en mijn moeder die gelukkig inmiddels weer herstellende was.

***

Notitie:

Of het hele proces van met een auto de grens oversteken nog steeds zo gaat, zoals ik hierboven heb beschreven, weet ik niet zeker. Mijn (voorlopig laatste autoreis Nederland-Koerdistan/Irak) deed ik in 2016. Toen waren deze regels nog wel van kracht. In tegenovergestelde richting Koerdistan/Irak-Nederland was mijn (voorlopig) laatste autoreis in de zomer van 2018. Maar niet alle regels voor de heenweg gelden ook voor de terugweg.

Sinds Nechirvan Barzani de president is en Masrour Barzani de minister-president, zijn er wel veel nieuwe, strengere regels ingevoerd, dus het zou mogelijk kunnen zijn dat ook andere regels gelden bij het invoeren of meenemen van auto’s.

webcounterwebsite