2022, maart: Raketten over ons huis en Newroz

12 maart 2022. De kinderen en ik zijn vroeg naar bed gegaan. Ik heb het gevoel dat ik inmiddels in een diepe slaap ben gekomen, als ik wakker schrik van een extreem luide knal. Ik schiet omhoog en zit nu rechtop in mijn bed.

“Onweer!” schiet het door me heen. Maar extreem dichtbij. Alsof de bliksem in ons huis is ingeslagen, maar ik voel niet dat er iets met ons huis is gebeurd. Ik luister, maar hoor geen regen. Dat hoeft niets te zeggen, want vaak genoeg hebben we droog onweer.

Op hetzelfde moment staat mijn zoon van elf jaar in mijn slaapkamer. Op dat moment weet ik nog niet dat hij stiekem naar beneden is gegaan en op de bank in de woonkamer op zijn telefoon zat te spelen.
“Mama, ik ben bang!” zegt hij met trillende stem.
“Dit was ook wel erg luid” zeg ik, “Kom, we gaan je zussen wakker maken. Dan gaan we naar beneden.”
Ik leg mijn hand op zijn rug en nog voor we mijn slaapkamerdeur uit zijn, hoor ik nog eenzelfde keiharde knal. Nu ik wakker ben, ben ik me meer bewust van de explosie. Ik voel dat er iets heel zwaars de grond heeft geraakt. Zo intens, dat ik tegelijk met deze explosie een fractie van een seconde elke vezel in mijn lichaam voel krimpen, terwijl mijn lichaam zelf rechtop blijf staan. Het is nog niet in mij opgekomen dat dit geen zwaar onweer is, maar dat het raketten zijn die onder andere op zo’n vijf kilometer verderop van ons huis zich in de grond boren en ter plekke, zoals ik later pas op de lokale zenders zie, een enorme vuurzee veroorzaken.

De tuinman zal me later ook vertellen dat met elke inslag van de raketten de muren van hun huis dat in onze tuin staat heen en weer schudden. Zo hevig dat hij en zijn vrouw bang zijn dat het zal instorten. En dat bij een buurman zo’n 70 meter verderop de schilderijen van de muren zijn getrild.

Maar nu ik samen met mijn zoon de trap naar de verdieping boven ons neem, waar mijn twee jongste dochters nog op bed liggen, weet ik dit alles nog niet. Net zo min als dat er op dat exacte moment nog een andere raket precies over ons huis vliegt. Zo laag dat de tuinman die op dat moment net zijn broek omhoog heeft getrokken en met zijn sokken in zijn hand door de tuin naar ons huis rent bang is dat de raket ons dak zal beschadigen.
“Jij maakt je grote zus wakker. Ik neem de jongste,” vertel ik mijn zoon.
“Wakker worden!” roept mijn zoon gehaast, nog voordat hij de slaapkamerdeur van zijn zus heeft geopend.
Ik loop door naar de slaapkamer van mijn achtjarige dochter en til haar hoofd omhoog.
“Je moet meekomen naar beneden,” zeg ik op zachte toon tegen haar.
Nog een inslag. Heel eventjes sta ik stil, maar al snel herpak ik mezelf.
Ik heb mijn jongste dochter van acht uit een diepe slaap wakker gemaakt. Een beetje verdwaasd staat ze op en ik hou haar bovenarm vast als we met ons vieren weer naar beneden lopen.

Mijn telefoon gaat over. Ik lees de naam van onze oppas op mijn scherm. Ze heeft nog geen woord genoemd of ineens besef ik dat dit geen ingeslagen bliksem is, maar een aanval
“Dit is geen onweer zeker? Zijn het raketten?” vraag ik meteen.
“Ja, kom gauw met de kinderen beneden,” hoor ik haar zeggen.

Op datzelfde moment staat de tuinman op onze trap die naar de begane grond leidt.
“Mevrouw!” (zo noemen hij en zijn vrouw mij sinds het begin dat ze hier zijn komen werken) “Kinderen meenemen en naar beneden komen!”

Daar sta ik in mijn zwarte hemdjurkje dat tot halverwege mijn bovenbenen komt. Bij mijn kledingkeuze voor de nacht had ik nu eenmaal niet verwacht dat ik halverwege in alle haast mijn huis uit zou moeten.
“Ik trek even wat kleren aan, als je het niet erg vindt,” zeg ik.
Ik voel een kalmte over mij heen komen. Ik weet niet of dat komt, omdat ik de kinderen nu bij mij heb of doordat de tuinman is gekomen om te helpen of doordat ik besef dat het geen (oncontroleerbare) blikseminslagen zijn, maar ineens voelt alles “goed”.
De explosies zijn inmiddels gestopt. Of ik hoor de andere inslagen gewoon niet meer, want later zal blijken dat er zo’n dertien a veertien raketten zijn gestuurd. Ik loop naar de badkamer waar mijn spijkerbroek van de vorige dag nog ligt en ik trek een shirt en trui uit de kast op mijn slaapkamer. Mijn tweede dochter heeft een dun shirtje aan.
“Haal maar een trui uit mijn kast,” zeg ik tegen haar, zodat ze niet nog eens naar de verdieping erboven hoeft.

Ik pak mijn handtas die naast mijn bed staat en hang hem over mijn linkerarm. Mijn oudste dochter vanuit Nederland belt.
“Hoe ben jij zo snel op de hoogte?” vraag ik meteen, wetende dat ze mij nooit zonder reden midden in de nacht zal bellen.
“Vrienden zeiden dat er explosies waren,” zegt ze, “Is alles goed bij jullie?”
“Ja, hoor. De kinderen zijn wakker. We trekken wat kleren aan en gaan naar beneden.” zeg ik en trek mijn sokken en schoenen aan en help de kinderen met hun schoenen.

Al die tijd staat de tuinman als in een slow motion naar mij te kijken. Ergens halverwege de tuin en de traptrede waar hij nu opstaat, heeft hij de tijd gevonden zijn sokken aan te trekken. Vol verbazing over hoe rustig ik door huis loop, van de badkamer naar mijn tegenoverliggende slaapkamer terug naar de hal, volgt hij mij met zijn ogen. Mijn handtas hangt over mijn linkerarm. Mijn telefoon heb ik tussen mijn rechterschouder en -oor geklemd, omdat ik nog steeds in gesprek ben met mijn oudste dochter.

Ik ben te kalm in zijn ogen. Ik ben nog bezig met de schoenen van de jongste, terwijl hij ons het huis uit wil hebben. En wel nu meteen.

Hij en zijn vrouw, onze oppas, hebben de oorlog vroeger van dichtbij meegemaakt. Hebben vaak moeten rennen voor hun leven om bommen en kogels te ontwijken. Diverse keren is hij in een vuurgevecht terechtgekomen, waarbij de kogels zijn kleding of schoenen doorzeefden. Wonder boven wonder is hij nooit gewond geraakt. “Je bent gewoon veel te dun,” had ik wel eens gegrapt, “Zelfs de kogels kunnen jou niet raken.”

De oppas heeft zich ondertussen nu ook bij ons gevoegd. Er zijn nog geen nieuwe explosies gehoord en de kinderen blijven op de onderste verdieping, terwijl ik met de oppas en de tuinman de tuin inloop. Ik loop het kleine trappetje naar het dak van hun woning op om een beter uitzicht te hebben over onze tuinmuur. De oppas wijst in de richting waar de raketten zijn gevallen en waar erna direct een vuurzee is ontstaan. De raketten zijn om 1:04 uur ingeslagen. Ik speur de nachtelijke hemel af naar sporen van vuur, maar kan niets zien. In de verte hoor ik schoten. Tientallen, misschien wel enkele honderden achter elkaar. Dan volgen de telefoontjes van verontruste familieleden die in Massif wonen. Zij konden de explosies ook horen en hebben al begrepen dat deze ergens in onze buurt zijn gevallen. Ze vragen of alles goed is. Of we bang zijn. Als we bang zijn, mogen we naar hun huis komen. Maar ik zeg dat wij allemaal in orde zijn. De raketten zijn immers toch al gevallen.

Ik krijg zoveel telefoontjes achter elkaar, dat de ene na de andere verbinding verbreekt. De dochter van mijn oudste schoonzus belt ongeveer een kwartier na de explosies. Mijn tweede zwager, een peshmerga van de special forces, belt direct erna.
“Hey, alles goed bij jullie?” vraagt hij mij.
“Ja, het waren best luide explosies, maar wij zijn allemaal oké en ons huis ook,” antwoord ik.

Hij vertelt dat ze waarschijnlijk richten op het nieuwe nog in aanbouw zijnde Amerikaanse Consulaat dat vlakbij het controlepunt van Erbil wordt gebouwd en daarmee op enkele kilometers van ons huis zit.
“Ach, een welkomstfeestje!” antwoord ik lachend, “Dan hadden ze ons ook wel even mogen uitnodigen.”
Ik hoor mijn zwager grinniken. Hij is net als ik. Maakt ook vaak grapjes in vervelende situaties.
“Zijn jullie erg geschrokken?” vraagt hij.
“Nee, we zijn wel wat gewend,” zeg ik.

Mijn jongste schoonzus belt en opeenvolgend nog een zoon van mijn tweede schoonzus. Daarna bel ik mijn dochter in Nederland weer.
“Misschien moet je papa ook even bellen en opa en oma,” zegt ze.

We spreken af dat ik haar vader bel en zij mijn ouders. Mijn man neemt niet op, dus ik spreek een bericht in dat er raketten over vlogen, dichtbij insloegen, maar dat we allemaal in orde zijn. Ik krijg een kort berichtje van hem terug: “Is goed.”

De ironie. In de tijd na ons referendum in het najaar van 2017 waarbij Irak de grenzen met Koerdistan overstak, was hij bang dat de hoofdstad Erbil zou worden ingenomen en wilde hij dat ik per direct de kinderen van school zou halen en via Turkije naar Nederland zou gaan, maar nu de raketten letterlijk over ons huis vliegen en vijf kilometer verderop in de grond boren, volstaat een “Is goed.” Alsof ik net heb doorgegeven dat ik nieuwe schoenen heb gekocht.

Dan belt nog de dochter van mijn overleden schoonzus, de jongste zoon van mijn oudste schoonzus en nadat ik mijn jongste zwager, die vlakbij het controlepunt van Erbil woont, heb geprobeerd te bereiken, belt hij mij zelf terug. Iedereen is in orde en dat is het belangrijkste.

Een vriendin van mijn tweede dochter laat blijken dat er bij haar in de woonwijk Slava City ook schoten te horen zijn. De woonwijk is maar een kwartier rijden van ons huis, maar ik kan de schoten niet horen. Mijn zoon laat weten dat de ramen van het huis van een vriend van hem zijn gesprongen door de explosies. De vriend woont ergens in of richting Erbil, maar waar precies weet ik niet.

De rust lijkt wedergekeerd en de oppas heeft mijn beide jongsten terug op het bed in de gastenslaapkamer op de benedenverdieping gelegd. Mijn tweede dochter besluit ook weer naar haar bed te gaan en ik blijf nog even bij de tuinman en oppas thuis. We zijn al snel tot de conclusie gekomen dat de raketten van een land komen, Turkije of Iran, en niet van wat terroristische groeperingen die net onder de grens met Irak zitten, want de raketten die de tuinman over ons huis heeft zien vliegen zijn van een veel groter caliber. Terroristen smijten doorgaans met kleine raketten die veel minder schade tot gevolg hebben. Zoals de keer dat Hasd-al-Shaabi een stuk of drie raketten afvuurde richting het vliegveld en de muur van de woonwijk Naz City op enkele meters van de flatgebouwen werd geraakt. Een hapje van misschien een meter in doorsnee miste uit de muur. Spectaculairder kan ik het niet maken. Wij verdenken al snel Iran van deze aanslag. De Koerdische president is net of nog net niet terug van zijn bezoek aan Erdogan in Turkije, dus ik kan me niet voorstellen dat Erdogan direct aansluitend een paar flinke raketten op de noordoostkant van Erbil afvuurt. Turkije bombardeert wel, maar meer langs de grens in Koerdistan-Irak, in het berggebied van Qandil en in Makhmour.

We volgen het lokale nieuws en zien diverse ingezonden filmpjes over de inslagen en het nieuws van reporters van Rudaw en Kurdistan24 die later ter plaatse zijn gekomen. Een taxi-chauffeur is geraakt door gesprongen glas van zijn auto en heeft wat krassen en bloed in zijn gezicht. Later blijkt dat de mansion van een zakenman flink beschadigd is. Drie of vier raketten zijn op zijn buitenverblijf afgestuurd. Eén van zijn bewakers is lichtgewond geraakt. Zo’n honderd huizen in de buurt van de inslagen zijn beschadigd. Verder worden er geen echte slachtoffers of doden gemeld. Pas later vernemen wij dat deze Koerdische zakenman het doelwit is geweest, vanwege vermeende banden met Israël. De logica van Iran is als volgt: een week eerder, het was mij overigens compleet ontgaan, blijken twee hoge Iraanse officieren in Syrië door Israël te zijn vermoord. En dus mag deze zakenman het ontgelden, omdat hij zaken zou doen met Israël. Ik volg de logica niet helemaal zo. Maar goed. Iran kan dus beter richten dan de terroristen van hun land, want die schieten nogal eens mis.

Honger stillen in de nacht na de raketaanvallen

Inmiddels is het zes voor half drie in de nacht. Een kleine anderhalf uur na de explosies.
“Ik heb trek,” zegt de tuinman.
“Ik lust eigenlijk ook wel wat,” beaam ik.

De oppas warmt een pizza voor ons op, waar ik twee slices van mee eet.

Ondertussen zitten we nog wat na te praten en tot ons grote vermaak doet de tuinman een lichtelijk overdreven imitatie van mij na.
“Kijk,” zegt hij tegen zijn vrouw en mij, “Zo doet mevrouw, terwijl er buiten raketten vallen, loopt zij in haar dooie gemakje door het huis.”
Alsof het mijn handtas is, drapeert hij zijn zwarte jas over zijn linker arm. Hij klemt zijn telefoon tussen zijn rechterschouder en -oor net als ik deed toen ik met mijn dochter in gesprek was en hij paradeert door de kamer.

De oppas en ik barsten in lachen uit. We liggen dubbel.

“Mevrouw, volgende keer als er zo dichtbij aanslagen worden gepleegd, dan zorg je dat je beneden komt en plat op de grond gaat liggen als een raket valt, oké? Je moet je zo klein mogelijk maken. Alsof je één bent met de grond,” somt de tuinman zijn kennis van aanslagen op.

Ik lach: “Natuurlijk heb je gelijk. Maar ik was er niet echt op gekleed om in dat zwarte mini-jurkje naar buiten te rennen en mezelf op de grond te gooien. Bovendien waren de raketten toch al gevallen. En ik moest eerst de kinderen halen.”

Pas om een uur of drie ga ik weer naar huis en een uurtje later val ik opnieuw in slaap om rond zeven uur weer wakker te worden. Het was geen lange nacht, maar de kinderen hebben weer lekker geslapen en zijn even vrolijk als altijd.

Die avond rijd ik met mijn zoon even naar Erbil. We hebben het nog wel even over de raketaanslagen. Dat we allebei dachten dat het een blikseminslag was. Eigenlijk best raar, want achteraf gezien was dit geluid vele malen harder en vooral intenser dan toen die keer enkele maanden geleden de bliksem insloeg op de elektriciteitspaal direct voor ons huis en een meterslange steekvlam veroorzaakte. Toch zijn we niet de enigen die de eerste explosies met onweer verwarden. Ik hoor van diverse mensen dat zij dat ook dachten.

In de dagen erna peil ik nog enkele keren of de kinderen al van de spanning zijn bekomen, maar het raketgebeuren ebt al gauwachtig weg. Mijn eigen enige overblijfsel van die nacht is dat ik me wat bewuster ben van mijn nachtkleding. Ik trek nu vaker een wat langere pyjama aan.

Half maart komt mijn man weer naar Koerdistan. Onder andere om Newroz (het Koerdisch Nieuwjaar) te vieren. Jaarlijks is er met Newroz een feest in Shanadar park in Erbil. We zijn er wel eens geweest. Lang geleden alweer. Hij oppert dat we misschien daar naartoe kunnen gaan. Of zou er iets in Empire te doen zijn, vraagt hij zich af.

Tijdens het eten hoor ik hem bellen met een vriend die in Akre woont. De stad waar je eigenlijk een keer geweest moet zijn en zeker met Newroz, omdat het daar groots gevierd wordt. Volgens de vriend zal het er naar verwachting erg druk worden.

Pas om drie uur in de middag gaan we weg. Ik vertel de kinderen dat ze zich aan moeten kleden en neem een zomerjasje voor elk mee. De jongsten hebben geen winterjas. Ook hun kleding bestaat zomers en winters uit een korte broek met t-shirt. Andere kleding krijg ik ze zelden met de grootste moeite aan. Ook al is het dit jaar iets kouder dan normaal, dan zijn de kleren van de kinderen vast wel te doen in Erbil. Mijn tweede dochter vraagt mij of ze niet haar schoenen met 13 cm zolen aan mag trekken.
“Is het niet gemakkelijker om gewoon sportschoenen aan te trekken?” opper ik.
Maar dochters van zeventien hebben daarover zo hun eigen ideeën en zo zit ze even later met haar “metershoge” zolen in de auto. Op weg naar Erbil.

Maar we rijden niet richting Erbil.
“Waar gaan we naartoe?” vraag ik als hij de laatste afslag richting Erbil voorbij rijdt.
“Ik zei toch dat we naar Akre gaan?” reageert hij.
“Akre? In de bergen? Ik weet niet of we daar wel op gekleed zijn,” reageer ik verschrikt.

Akre is normaal anderhalf uur rijden. Met de files in het begin zijn we er rond vijf uur. Het is inderdaad druk. Zoals te verwachten is. Al aan het begin van de stad staan rijen en rijen auto’s aan de kant van de weg geparkeerd. Ook bergpaden worden niet onbenut gelaten. Mijn man rijdt zo ver mogelijk door tot we ergens halverwege zo’n bergpad staan. Daar stappen we uit en lopen het bergpad met stenen op. Niet de beste route voor de schoenen met megazolen voor mijn dochter. Ik loop achter haar aan en moet lachen over hoe ze moeite doet het pad op te lopen en tegelijkertijd staan te blijven. Maar al zwikt ze af en toe enigszins overzij, ze loopt buiten verwachting goed op de haar veel te hoge schoenen.

Op een plek waar twee grote rotsblokken rechts naast het pad uit de grond steken, gaan we zitten. Het is niet ver van een kar waar eenvoudig eten als shoarmabroodjes, koekjes, gebrande zonnebloempitten, frisdrank en water worden verkocht. We zitten er even, eten wat en verplaatsen ons daarna naar een plek iets lager op de berg. Op diverse plekken wordt siervuurwerk afgeschoten. Ook vlak achter ons. Ik heb het niet zo staan op vuurwerk dat te dichtbij komt en af en toe, als de knal te luid is, schrik ik. Als kind was ik al terughoudend en dat ik later in mijn jeugd eens op zo’n vijf centimeter naast mijn oog een siervuurpijl zag langs schieten, omdat deze net was afgeketst tegen een eikenboom in de straat, werkte niet echt mee in mijn angst. Vanaf de berg zien we de zon steeds lager aan de hemel staan, tot hij uiteindelijk verdwijnt achter de zacht glooiende bergen in de verte.

Vlak voor zonsondergang in het schemer zien we de fakkeldragers de bergpaden opklimmen. Het is een mooi gezicht. Er is al de hele avond volop vuurwerk te zien, maar de grote show komt pas na zonsondergang, horen we later.

Al snel heeft de jongste vrienden gemaakt met een Koerdische jongen en meisje. Het meisje heeft haar lange haar, dat tot op haar onderrug reikt, in een paardenstaart. Ze draagt een dikke witte jas en oogt een jaar of tien a elf. De jongen is geheel in het zwart gekleed en lijkt ongeveer acht, misschien negen jaar. Samen spelen ze verstoppertje.

Het begint fris te geworden. Van mij mag het vuurwerk en de fakkeldragers, waar we op zitten te wachten, nu wel komen. Een tenger meisje met een zacht gezichtje in een roodbruine Koerdische jurk met daarover heen een donkerblauwe jas komt naar ons toe. Haar bruine haar hangt los over haar schouders. Haar handen heeft ze tegen de kou in haar jaszakken gestopt.
“Spreek je Koerdisch?” vraagt ze aan mijn man.
Voor een Nederlander zie je duidelijk dat hij een allochtoon is, maar voor de Koerden is hij “te licht”, waardoor ze hem, misschien ook wel juist als ik erbij ben, voor een Europeaan aanzien.

Het meisje nodigt ons uit bij hun kampvuur te gaan zitten. Een uitnodiging die we graag aannemen nu het steeds frisser zal worden. Bij het vuur is het lekker warm. Ze zijn niet de enigen die een vuurtje hebben aangestoken. Op diverse plekken tussen de mensen op de berg zie je kleine vuurtjes. Mijn man laat onze kinderen bij de eetkar hoger op de berg wat te drinken halen voor de gezinnen rond “ons” vuur.

Nu de duisternis is gevallen, wordt het grotere vuurwerk afgestoken. Siervuurwerk met luide knallen in de lucht. De sfeer is vrolijk, uitgelaten. Een heel leuke ervaring rijker.

Een enkeling in het dorp in de vallei besluit rode kogels af te schieten. Dezelfde die ik vroeger in ons dorp wel heb gezien. Het lijkt mooi, maar zal niet geheel zonder gevaar zijn.

Nadat de laatste vuurpijl de lucht in is geschoten, vertrekken alle bezoekers zo ongeveer tegelijkertijd richting hun auto’s. Nu de nacht is gevallen en we in het donker de auto terug moeten vinden, valt het me ineens op dat het bergpad zoveel anders lijkt dan toen we kwamen. Ik zie wel auto’s staan, maar het zijn er zoveel, dat ik met geen mogelijkheid kan herkennen welke de onze is. Het is dat mijn zoon zo alert is, want anders was ik een pad te vroeg naar beneden gegaan. Maar hij weet zeker dat we langs een bepaald hekje zijn gekomen en dus volg ik hem maar. Hij heeft gelijk. Een kleine vijftig meter verder lopen we zo rechtop onze auto af.

Het duurt nog wel een minuut of twintig voor de auto’s voor ons beginnen te rijden en we aan onze terugreis naar huis kunnen beginnen. Inmiddels is er een heuse file ontstaan op de wegen van Akre. Volgens de lokale zenders die ik op Facebook volg, zijn er die avond zo’n 150.000 bezoekers naar het stadje getrokken om Newroz te kunnen vieren. En ieder geval een aantal van die 150.000 mensen staan nu voor ons in de file.

“Mama, ik moet naar de wc,” roept mijn jongste, terwijl we nog lang niet de stad uit zijn. Mijn man stopt ergens aan de kant van de weg, waar we een huis zien staan. Het is een heel eenvoudig betonnen huisje van één verdieping. Er is een poort, maar er zit geen deur in. Zelfs de voordeur is een gordijn. Daarachter is een kleine hal en een deur die vermoedelijk naar hun woonkamer gaat. Ik klop tussen de tralies door op het raam. Vroeger was het heel gebruikelijk alle ramen van tralies te voorzien. Tegenwoordig zie je het nog vaak, maar het gebruik is wat afgenomen in de laatste jaren. Een meisje van een jaar of elf komt naar buiten. Ik groet haar en vraag of we gebruik mogen maken van hun toilet.
“Wil je naar de wc van binnen of buiten?” vraagt ze mij.
“Buiten is prima,” antwoord ik.
Ze wil me haar telefoon aanbieden waar ze net haar zaklamp op heeft geactiveerd, maar ik heb mijn eigen telefoon ook bij mij. Ik open de blikken deur van de buiten wc naar binnen toe en loop samen met mijn jongste het kleine betonnen hokje in. Een oosters toilet, zoals gebruikelijk. Een loshangende vergeelde waterleiding met een kraantje en een rode plastic waterkruik kan ik gebruiken om haar na afloop te wassen. Witte half gebruikte zeep ligt op een wit plastic zeepbakje op de grond. Alles is eenvoudig, maar wat is het waardevol als je het kunt gebruiken als je nodig moet.

Als we klaar zijn, staat het meisje met nog twee kleinere zusjes, vermoed ik, in de tuin bij de opening in de muur op ons te wachten.
“Wil je ook binnen thee drinken?” vraagt ze.
Ik houd van de Koerdische gastvrijheid. Ik bedank haar voor alles en we lopen weer richting de auto.

We staan voor het stoplicht. Het grote kruispunt is een enorme chaos van voertuigen die door elkaar staan en hun weg uit de stad proberen te vinden. Het lijkt blijkbaar erger dan het is, want een paar minuten later steken wij zo het kruispunt over. Nog even is het druk, maar daarna gaat het sneller. De massa is als vanzelf opgelost. Het duurt nog anderhalf uur voor we weer thuis zijn.

Drie dagen later, op 23 maart, zijn we uitgenodigd door een van de gezinnen die die avond rond hetzelfde vuur hadden gestaan. Ze komen van Akre. Of eigenlijk een dorpje iets ervoor. Ze gaan picknicken in de bergen ter hoogte van Merga Mushk, wat volgens mijn man hetzelfde betekent als “veel weilanden”. Dat zal dan verwijzen naar de diepgroene dekens van gras die over de heuvels liggen. Daar ergens vlakbij de hoge Koerdische vlag die aan de rechterkant van de hoofdweg wappert, treffen we de man van het gezin, die ons de bergweg mee op neemt. In onze auto rijden we achter zijn taxi aan tot we boven op de berg arriveren. We parkeren de auto’s, halen meegebrachte spullen uit de kofferbak en leggen picknicklakens op de grond. Midden tussen de geitenkeutels die bezaaid liggen door het gras en de stenen, want hier lopen nog steeds herders met hun kuddes. Mijn kinderen spelen verderop onder de enige boom die in onze omgeving staat. Ik waarschuw hen voor het oprapen van stenen, aangezien we op deze plek op zijn minst kameelspinnen, schorpioenen en eventueel slangen kunnen vinden. Vooral voor de schorpioenen ben ik extra alert. Ze zien alleen maar één kleinere kameelspin.

Terwijl de kinderen op een van de andere toppen van de berg rozenkwarts en andere mooie stenen proberen te vinden, help ik de vrouwen met het snijden van de salade. Dolma hebben ze van te voren al bereid en gekookt.

We eten dolma, vlees dat ter plekke op een zelf gemaakte barbecue van keien is bereid en de salade. Thee wordt op hetzelfde vuur gekookt. Later trek ik nog even met de kinderen door de bergen. Als we terug zijn, heeft de rest besloten het vuur te doven en de spullen op te ruimen, zodat we samen aan de andere kant van de berg naar beneden kunnen rijden. Een van de mannen gaat bij ons in de auto en wijst ons de weg.

De man vertelt over het zwarte gesteente dat zes jaar eerder uit een vulkaan is gekomen. Ik zie wel de zwarte steen, maar een vulkaan kan ik hier niet herkennen. We komen langs een mini-pretpark waar de kinderen van alle attracties gebruik mogen maken. Twee grote zwerfhonden, een mannetje en een vrouwtje, hebben hun nestje puppies in de bergwand. De hondjes blijven netjes boven, maar ik zie ze af en toe tevoorschijn komen. Waarschijnlijk willen ze naar hun ouders gaan. De beide grote honden zijn heel vriendelijk en laten zich gewillig aaien door mijn kinderen.

Ze brengen ons naar de Sipa Bjail waterval in Bjail Village, waar de kinderen tot hun knieën het water ingaan en er met een drijfnatte broek eruit komen.

Aan het eind van onze rit, brengt het gezin ons bij hun thuis, waar we een thee drinken en onze zoon nog een emmertje met door de man in de omgeving gevonden edelstenen krijgt. omdat ze tijdens de picknick hebben opgemerkt dat hij edelstenen verzamelt.

Het is een gezellige dag met mensen die we slechts drie dagen eerder hebben leren kennen.

web counter