2021, november: Een drukke maand

Voor de verjaardag van mijn zoon ga ik met hem naar de bioscoop. Het wordt de Marvel-film “Venom – Let there be Carnage”, waar mijn dochters minder zin in hebben. Zij blijven thuis. Alleen, want de oppas en de tuinman zijn nog in Iran.

De film is leuk. En na een ijsje en nog een klein rondje met hem door het winkelcentrum, waar de bioscoop is gevestigd, besluiten we naar huis te gaan.

“Is dat jouw auto?” vraagt de bewaker van de parkeergarage aan mij.
“Ja?” zeg ik een beetje met twijfel, me afvragend wat de achterliggende gedachte van zijn vraag is.

“Je band is leeg.”
Nu zie ik het ook. Heb ik weer. Ik haal de auto van het slot, zet hem in de handrem, open de achterbak van de auto en haal de benodigde spullen eruit. De krik, de sleutel van de krik waar ook de bouten van de wielen mee worden los- en vastgedraaid en de reserveband.

Ik heb nog maar net de krik zover gekregen dat deze vlak achter de lege band net de onderkant van de auto raakt, als ik 2 paar mannenbenen naast me zie staan. Deze keer zijn het Arabieren (Irakezen). Ze spreken geen Koerdisch. Met handgebaren vraagt de ene man of ik de auto op de handrem heb staan en ik knik. Dan neemt hij de krik van me over en draait net zo lang tot de lege band van de auto licht van de grond komt. De bouten worden losgedraaid en samen met de andere man halen ze mijn wiel van zijn plek en zetten de reserveband er voor in de plek terug. Ze plaatsen zelfs de lege band terug in de kofferbak en zijn dan net zo snel verdwenen als dat ze waren aangekomen. Ik kan nog net een “shokran” (bedankt in het Arabisch) zeggen en ik ben weer gered om onze weg naar huis te vervolgen.

Maar hoe verder ik richting huis kom, hoe meer ik het idee heb dat de reserveband ook wel wat lucht kan gebruiken. Ik rij nog langs 2 automonteurs, die vanwege het tijdstip beide gesloten zijn en dus ga ik er toch maar mee naar huis. Daar bel ik een neef van mijn man. Degene die altijd met mij meegaat om mijn auto te laten repareren. Hij belooft me de volgende dag langs te komen.

Voor school de volgende ochtend regel ik maar een taxi. Via onze tuinman die in Iran zit krijg ik 2 telefoonnummers van taxi’s uit ons dorp. Ik bel de eerste.
“Goedenavond, spreek ik met meneer ……. (ik noem zijn naam),” vraag ik als er een mannenstem opneemt.
De man bevestigt het.
“Ik heb problemen met mijn auto. Kun je morgenochtend om half 8 bij mij thuis zijn om ons naar Choueifat te brengen?” vraag ik.
“Ja, waar woon je?”
“Ik woon in het witte huis met het groene dak. Bij onze tuinman,” leg ik uit.
We hebben immers nog steeds niet echt een adres. Alhoewel, we hebben wel een huisnummer tegenwoordig, maar die is opgebouwd uit 3 nummers boven elkaar plus in het Koerdisch geschreven, dus ja, dat vergeet ik dan steeds. Maar dat maakt ook niet uit, want de beste man zou mijn huisnummer toch ook niet weten.
De taxi-chauffeur kent onze tuinman wel, dus mijn uitleg werkt heel verhelderend.

De volgende ochtend bel ik de taxi-chauffeur op zijn verzoek om 7 uur in de ochtend. Zogenaamd om de auto op te warmen, maar in werkelijkheid is dat codetaal voor “bel me om 7 uur wakker, anders verslaap ik me.”
Iets voor half 8 staan we buiten op de man te wachten. 3 minuten over half 8 is hij er nog niet. Ik bel hem.
“Je zou hier toch om half 8 zijn?” vraag ik hem.
“Ja, ik ben er zo. Ik ben onderweg,” zegt hij.
Als hij er 7 minuten later nog niet is, bel ik weer.
“Je bent wel laat. Mijn dochter heeft een toets en moet een kwartier van te voren op school zijn,” zeg ik.
“Ja, sorry, de buurman had mijn auto geblokkeerd, maar ik ben er zo,” verontschuldigt hij zich.
“Maar zei je niet net dat je onderweg was? Dat betekent toch dat je dan al op de weg rijdt?” vraag ik hem.
Hij houdt vast aan zijn excuus dat de buurman eerst de auto moest verplaatsen en ik laat het maar zo. Koerden en tijd gaat nu eenmaal zelden samen.

“Hoeveel kost het?” vraag ik de taxi-chauffeur als we op school zijn aangekomen.
“Betaal maar wat je wilt,” antwoordt de man.
Ik geef hem 5.000 dinar. Omgerekend zo’n 3 euro.

Op school moet ik eerst langs de accountant om voor een schoolfeestje van mijn jongste dochter te betalen. De taxi-chauffeur laat ik wegrijden. Het is heerlijk weer en ik wandel terug naar huis.

Thuis aangekomen besluit ik eerst maar eens de tegels in de achtertuin schoon te maken. Zolang de tuinman en de oppas in Iran zitten, ben ik op mezelf aangewezen om al het werk te doen. In mijn eentje is dat bijna niet te doen, maar ik houd het enigszins bij. Hun verblijf zou eigenlijk 5 dagen duren. En ja, dan houd ik er rekening mee dat dat gaat uitlopen, want ook zij zijn niet zo goed in inschatten van tijd.

Inmiddels ben ik al zo’n bijna 2,5 week alleen thuis. De oppas is namelijk ziek geworden. Op de 3de of 4de dag of zo al. Zo rond de 30ste van oktober moet dat zijn geweest. Op mijn vraag waar ze last van heeft, schuift ze het op een zware griep.
“Heb je geen corona?” vraag ik.
“Nee, ze zeggen dat dit geen corona is, maar een nieuwe zware griep die in Iran heerst.”
“Waarom laat je je niet testen voor de zekerheid?”
“Het is te druk in het centrum waar ik me dan moet laten testen. Als ik geen corona heb, dan krijg ik het daar wel,” antwoordt ze.

Later die dag komt de neef van mijn man en rijdt heel voorzichtig op mijn half lege reserveband naar de monteur. Ongeveer een half uur later is hij terug. Inderdaad, de reserveband was leeg, maar niet lek. Wat extra lucht was voldoende geweest. De normale band zat een schroef in.

Die schroeven in autobanden blijven toch een issue. De bermen, waar we vaak moeten parkeren, zijn meestal stoffig, vol met losliggende stenen en ook vaak genoeg met kleine troepjes zoals schroeven. Deze schroef in mijn band zal voorlopig nog niet de laatste zijn.

Gelukkig is de auto ruim op tijd voor school klaar en zo rijd ik even later in mijn eigen auto naar school, waar ik zoals altijd weer langs de Asayish (Veiligheidsdienst) van school kom. Er is een nieuwe man, zie ik.
“Wie is zij?” vraagt de man aan zijn collega die er al langer werkt.
Met zijn hoofd knikt hij in mijn richting.
“Zij is één van ons,” antwoordt de man en glimlacht even naar mij.

Toch is het wel handig dat mannen hier zo alert zijn op vrouwen en defecte auto’s. Slechts een paar dagen later sta ik even in de berm stil om een appje te beantwoorden. Een witte personenauto met drie mannen rijdt mij voorbij. Ik wil net optrekken om door te rijden naar ons huis als de auto in zijn achteruit weer richting mij komt. Omdat we op mazra3a-terrein (boerderijgrond/vakantiehuisgrond) zijn, vlakbij ons huis, waar niet iedereen heel bekend is, ga ik er vanuit dat zij iemands huis zoeken. Als hun auto naast de mijne staat, wordt het raampje aan de passagierskant opengedraaid.
“Heb je autopech?” vraagt de chauffeur, terwijl ik drie paar ogen mijn kant zie opkijken.
Ik antwoord dat ik alleen zit te appen en bedank de mannen. Dit is wel een erg snelle service zo. Langer dan twee minuten heb ik niet stil gestaan.

Vrijdag belt mijn oppas. Ze wilden eigenlijk de volgende dag terug zijn, maar het wordt nog een dagje later. Al met al is hun geplande 5-daagse verblijf in Iran uitgelopen tot ruim 2,5 week.
“Voel je je al beter?” vraag ik haar.
Ze vertelt weer over haar zware griep en ze somt haar klachten van de afgelopen tijd op: “Een paar dagen kon ik niet ruiken, maar dat is alweer over, hoor. Mijn botten deden wel heel erge pijn en sommige plekken van mijn armen en voorhoofd voelden soms verdoofd aan. In het begin was ik zo moe, dat ik bijna niet kon wakker blijven. De volgende dag voelde ik me beter, maar daarna werd ik weer ziek en was ik weer een dagje beter. Toen moest ik 1 dag 5 keer overgeven. Ik heb 4 spuiten gekregen (waarschijnlijk één of andere cocktail met antibiotica als ze dat net zo doen als in Koerdistan), kip met het water waarin het gekookt is, gegeten en heel veel fruit. Ik voel me nu echt weer beter. Zeker na de dag dat ik zoveel moest overgeven, ging het de goede kant op.”
“Hoe lang was je ziek?” vraag ik.
“Ruim 2 weken,” zegt de oppas.
“Dat is geen griep, hoor,” zeg ik tegen haar, “Dat klinkt echt meer als corona. Hoe is het met je man? Is hij niet ziek geworden?”
“Hij heeft nergens last van.”

Mijn jongste als peshmerga verkleed

De zaterdag erna, de 13de van november, is het schoolfeestje van mijn jongste dochter. School heeft een heel strikt en hoog lesniveau, waarbij er weinig (lees: geen) tijd is voor feestjes op schooldagen. Daar worden de vrije zaterdagen voor gebruikt. Niet dat het verplicht is, maar leuk is het wel, en zo neem ik mijn jongste dochter vroeg in de middag mee naar school. De kinderen moeten verkleed komen. Mijn dochter heeft haar peshmerga-pakje aangetrokken. Het valt op bij de ingang waar de andere mannen van de Asayish de ingang naar het schoolplein bewaken.
“Hé ……. (ze roepen mijn dochters naam), jouw kleren zijn mooi, hoor!” roept één van de mannen.
Hij steekt zijn duim op naar mijn dochter, waarop mijn dochter haar verlegen glimlach laat zien.

Diverse andere kinderen van haar leeftijd komen in allerlei kostuums het schoolplein oplopen. Prinsesjes, superhelden, noem maar op. Ik breng mijn dochter naar de supervisor die de kinderen naar het juiste gebouw wijst. Ik keer om en loop van het schoolplein af.
“Blijf je niet?” vraagt dezelfde man van de Asayish die zo net mijn dochter riep.
“Waarschijnlijk wel. Het duurt maar 2 uurtjes, dus ik heb geen zin om in de tussentijd weg te gaan,” zeg ik.
Maar ik heb eigenlijk net zo weinig een idee wat ik in de tussentijd dan wel moet doen.

Dan hoor ik ineens een mannenstem achter mij: “Hoi. Alles goed? Ga je weg of blijf je hier?”
Het is de man met wie soms op het schoolplein spreek als we staan te wachten op de kinderen. Zijn vrouw heb ik ook al eens ontmoet, toen ze op een middag met hem mee kwam.
“Ik heb niet echt zin om weg te gaan,” geef ik toe, “Wat doe jij?”
“Ik woon te ver weg. Voor mij heeft het geen nut dat ik weg ga. Zullen we beiden blijven en terug het schoolplein opgaan?” stelt de man voor.
Ik ga akkoord en de daaropvolgende twee uren lopen we rondjes op het schoolplein of zitten op één van de bankjes. We hebben het over alles. Zijn werk, mijn werk, Koerdistan, Europa, corona, de vaccinaties.

Hij is dubbel gevaccineerd. Ik niet.
“Wanneer heb je je laten vaccineren?” vraag ik hem.
“In de zomer kreeg ik mijn 2de, maar beide keren was ik doodziek. Ik dacht echt ‘nu ga ik dood’. Maar ik heb het overleefd.”
We grinniken beiden.
“Nou, gelukkig maar,” antwoord ik.
“Waarom ben jij niet gevaccineerd?” vraagt hij zonder verwijt.
“Ik vertrouw het niet echt,” leg ik hem uit en ik vertel hem mijn gedachtes over corona, de vaccins en de enorme verschillen in het beleid in Koerdistan en Nederland. Dat ik vind dat Nederland niet de nodige maatregelen neemt op het juiste moment.
De man luistert zonder mij te onderbreken.
“Maar ik ben absoluut niet tegen voorzichtig zijn, hoor,” geef ik aan. “Ik draag vrijwel altijd een masker. En wanneer nodig, test ik ook. Dat geldt ook voor mijn kinderen. Die test ik net zo goed als ik twijfel en ook zij dragen vrijwel altijd een masker.”
De man en ik lopen nog ons baantje over het schoolplein.
“De meeste mensen in mijn omgeving hier in Koerdistan zijn wel gevaccineerd. Alleen mijn 3 jongste kinderen en ik niet en ons huispersoneel is ook niet gevaccineerd. Maar zoveel gevaccineerden hebben we niet eens in Koerdistan, vind je wel? Was het niet iets van 15%?” vraag ik hem.

De komende minuten googlen we ieder op ons eigen telefoon over de percentages van gevaccineerden in diverse landen, zoals Nederland, Duitsland, Zweden, Israel, Irak, enz. Blijkbaar zitten we op een site met dezelfde bron, want zijn site mag dan in een Arabisch schrift geschreven zijn en de mijne in het Nederlands, beide sites zijn 3 dagen ervoor ge-update en beide sites geven dezelfde percentages aan.
“Waarom ben jij wel gevaccineerd?” vraag ik hem als we klaar zijn met ons Google zoekwerk.
“Omdat je dan minder kans hebt om ernstig ziek te worden van een besmetting,” zegt hij.
“Maar er zijn nog steeds mensen die met vaccin in het ziekenhuis raken door corona,” zeg ik.
“Ja, klopt,” zegt de man, “Je kunt natuurlijk ook nog wel besmet raken, ook al ben je gevaccineerd. Sommige mensen vergeten dat.”
Hij gaat verder: “Mocht je je ooit wel bedenken en als je een vaccin wilt, dan mag je me altijd vragen. Ik kan het wel voor je regelen.”
“Dank je wel. Dat is aardig van je,” zeg ik oprecht.

“Wat voor werk doe je eigenlijk?” wil de man van mij weten.
“Ik behandel tandvleesontstekingen,” leg ik hem uit. Het beroep mondhygiëniste is hier niet erg bekend, zodat een beknopte uitleg beter werkt.
“Waar werk je?”
“Ik heb eerst jaren voor mijn man in EDC European Dental Center gewerkt. Hij is drie en een half jaar geleden terug gegaan naar Nederland en heeft na een poos de kliniek leeg gehaald. Ruim een jaar geleden ben ik bij London Clinic gaan werken, maar daar zijn niet zoveel patiënten. Ze bellen me als ze me nodig hebben, maar ik heb sinds de zomer niet meer gewerkt,” vertel ik hem.
“Als je wilt, geef me je CV. Dan stuur ik die naar wat mensen,” biedt hij aan.
Typisch Koerdistan om via connecties iets te regelen, dus ik ga akkoord en app hem later mijn CV.

De volgende dag zijn de oppas en tuinman dan eindelijk terug. Om 6 uur in de avond, maar ze zijn er weer. Ik heb nog wat zelftesten van mijn oudste dochter thuis liggen, dus we voeren direct eentje uit op de oppas. Tenslotte heb ik het vermoeden dat ze corona heeft gehad, dus ik neem liever het zekere voor het onzekere. Op de grens hebben ze ook wel een test gedaan, maar de uitslag is nog niet binnen. De zelftest blijkt negatief.

De tuinman zie ik ook even, maar hij draagt een masker als hij in ons huis meteen naar zolder is doorgelopen om de vloerverwarming aan te zetten. Toen zij weg gingen, minder dan 3 weken geleden, sliep ik nog zonder dekbed. Inmiddels is het al een dikke week zo koud in de nacht dat ik mijn dekbed in de overtrek heb gestopt en daaroverheen nog 2 warme dekens heb gelegd. Ook de kinderen heb ik nu warmer liggen. Alsnog moet ik soms een hete kruik naast mijn voeten leggen, omdat ik anders niet in slaap kom. De dagen daarentegen zijn nog heel aangenaam en vaak kan ik nog zonder jas naar buiten.

Twee dagen later rijd ik met de tuinman naar Erbil. Zij hebben een petroleumkachel nodig voor hun huis. De elektriciteit valt tegenwoordig weer vaak urenlang weg en dan is de petroleumkachel handiger dan een elektrische.

“Heb je een masker op?” vraag ik de tuinman als hij bij mij in de auto stapt.

Omdat we onszelf als één huishouden beschouwen, ze wonen immers bij ons in de tuin, dragen we normaal geen maskers als we onder elkaar zijn.
“Ja, gewoon voor de zekerheid,” antwoordt de tuinman.
“Ach, weet je wat? Zet ik er ook even één op. Zit je ook niet alleen met je masker,” grap ik en haal een masker uit het midden vakje tussen de voorstoelen.

Als we een paar uur later weer thuis zijn met petroleumkachel en al, ik inmiddels net achter mijn laptop ben gestapt, gaat mijn telefoon over. Het is de oppas. Ze lacht wat zenuwachtig.
“Weet je wat er is gebeurd?” vraagt ze nog steeds een beetje lacherig.
“Nou?”
“De grens heeft uitslag gegeven. Ik ben negatief, maar mijn man is positief.”
“Je man?” vraag ik verbaasd.
Dit hadden we niet verwacht. Die man is geen greintje ziek. Of tenminste, nu hoor ik dat hij bijna tegelijk met haar (dan ongeveer 2 week geleden) ook even een paar dagen niet had kunnen ruiken. Maar omdat hem verder niets mankeerde, waren ze ervanuit gegaan dat hij geen corona had gehad. Had ik dat eerder geweten, dan had ik hem bij thuiskomst ook een stokje in zijn neus gedrukt.
“Oké, dan moet hij niet meer naar buiten gaan,” zeg ik, “Als hij toen al niet kon ruiken, is hij vast bijna beter.”

Mijn kinderen zitten precies voor hun examenweken (hier heb je in alle klassen 3 keer per jaar examens), dus ik neem contact op met de schooldirecteur, leg hem de situatie uit en vraag hem naar het huidige coronabeleid wat school betreft.
“Hmm… ben je gevaccineerd?” vraagt de directeur.

“Nee.”
“Dan loop je wel een risico, want je hebt met hem in de auto gezeten.”
“Wel beiden met masker,” voeg ik toe.
Zelf ben ik dan ook niet erg ongerust over een eventuele besmetting.
“Zijn de kinderen met hem in aanraking geweest?” wil hij weten.
“Nee.”
“Kunnen ze zich compleet van jullie afzonderen? Dat wil zeggen, hebben ze een eigen woning met slaapkamer, badkamer, keuken en alles?”
“Ja.”
“Oké,” besluit de directeur, “Als jullie huispersoneel de komende dagen compleet in quarantaine zal gaan, kan de jongste gewoon elke dag naar school komen. Dan houden we haar in de gaten. Je zoon hoeft pas donderdag naar school voor zijn examen, dus dat mag hij ook doen. Je andere dochter heeft op zaterdag een examen. Dat kan ook doorgaan, maar ik wil graag dat jij eind deze week op vrijdag of zaterdag een resultaat uit het ziekenhuis laat zien. Als die positief is, moeten alle kinderen zich alsnog laten testen. Als jullie huispersoneel niet in quarantaine kan of wil, dan moeten jullie kinderen de komende twee week thuis blijven van school en zullen ze de examens later als herexamens moeten doen.”
Ik geef aan dat de oppas en de tuinman in hun eigen huis zullen blijven en ik beloof voor mezelf een test te laten doen later die week.

Ondanks dat ik zogenaamd het meeste risico loop op eventuele besmetting zal ik wel de kinderen naar school moeten brengen en ophalen. In plaats van één masker, doe ik er nu maar twee op. Gewoon voor de zekerheid. En ook wacht ik tot de groep andere ouders en chauffeurs die in de rij staan om hun kind te halen weg zijn voor ikzelf door het witte hek naar de overgebleven wachtende kinderen ga.

Mijn jongste op school

Net die middag heeft de man met wie ik op het schoolplein sinds kort regelmatig sta te praten zijn vrouw en jongste kind meegenomen, omdat ze vragen hebben over de mondgezondheid van de kleine. En dus leg ik uit dat ze wel een beetje afstand moeten bewaren van mij, omdat ik voorlopig niet weet of ik besmet ben of niet, omdat onze “bewaker” (zo noem ik de tuinman tegen anderen, omdat zij mannelijk huispersoneel ook vaak als bewaker aanduiden) positief blijkt te zijn.

De volgende dag schiet me ineens te binnen dat ik de 2de dag met de tuinman in de tuin heb gesproken. Zonder masker. Op niet al te grote afstand. Het mag dan buiten zijn geweest, maar nu hij positief blijkt, word ik toch enigszins ongerust. Wat als ik toch besmet ben? En is dat extra snifje dat ik zo nu en dan doe, dan toch een teken van corona? Of zou dat hetzelfde effect zijn als wanneer je over luizen spreekt en je dan continu loopt te krabben zonder dat jezelf luizen hebt?

De zelftest die ik later die dag neem, blijkt negatief. Toch ben ik niet helemaal gerust, want het is ook nog wel een beetje vroeg om misschien besmetting aan te tonen. Voorlopig blijf ik voorzichtig.

Twee dagen later begin ik wat licht keelpijn te krijgen. Een soort voortdurend aanwezige kriebel in mijn keel, zeg maar. En mijn neus loopt nu ook ietsje meer. Ruiken kan ik wel gewoon en normaal zou ik zijn uitgegaan van een simpele verkoudheid, want zo begint het te voelen, maar de combinatie van deze beide symptomen kan net zo goed een corona besmetting zijn.

Ik besluit mijn laatste zelftest te pakken en zet de spullen klaar. Stokje uit de verpakking. Hup, in mijn neus. Een paar keer draaien en er weer uit. Fijn is anders, maar je doet er wat voor om niet ongewild anderen te besmetten. Ik pak het buisje, open het en steek het er in. Dan pas merk ik dat dit buisje leeg is. Ik weet zeker dat in deze testen de vloeistof in het buisje hoort, dus nu kan ik niet testen. Ik baal best wel even, want het is al avond. Waar zou ik nu kunnen testen?

Ik bel een goede vriend van mij en leg hem uit dat mijn laatste zelftest geen vloeistof had. Ik vraag of hij weet waar ik op dit tijdstip nog kan testen.
“De beste oplossing voor vanavond is dat ik je een doosje van mijn zelftesten geef. Dan heb je vanavond nog uitslag,” biedt hij aan.
Hij zal direct zijn chauffeur bellen en die het pakketje naar mij toe laten brengen. We spreken af bij de controlepost van Erbil op de Pirmam street. Niet ver van ons huis. En zo zit ik niet veel later in de auto richting de controlepost en krijg ik het doosje van de chauffeur.

Thuis open ik de verpakking en zie ik dat er niet één maar zes zelftesten in de verpakking zitten.
“Dan kun je even vooruit en ik heb nog wel wat voor mezelf,” zegt de vriend als ik hem bel.

Meteen verschijnt er een streepje bij de C, die volgens het bijbehorende YouTube filmpje voor het juist uitvoeren van de test staat (controle). De T vertoont nog geen streepje, maar volgens hetzelfde filmpje moet ik 30 minuten wachten voor de uitslag betrouwbaar is. Ik zet een alarm. Dan blijkt dat er geen 2de streepje bij is gekomen. Ik zou dus negatief moeten zijn.

De volgende ochtend besluit ik naar het Medya Diagnostic Center aan de 60 meter Street in Erbil te gaan. Daar is onder andere een testlokatie. Maar eerst gebruik ik een zelftest uit de verpakking van de vriend voor onze tuinman. Na een half uur blijkt dat hij ook negatief is. Zo stappen we voor de 2de keer in een paar dagen tijd met elkaar in de auto op weg naar Erbil. Ik zet hem af bij een lokaal ziekenhuis vlakbij de grote moskee. Hij wil daar testen. Testen zijn daar gratis. Ik rijd door naar MDC en betaal 50.000 dinar. Omgerekend zo’n 30 euro.

Eind november nog op blote voeten buiten (de buks is natuurlijk geen zwaar wapen)

Het is inmiddels 10 uur in de ochtend en mijn resultaat zal diezelfde middag om 3 uur binnen zijn. Voor het resultaat moet ik een foto van de bon appen naar hun contactnummer. Daarna sturen ze mij het resultaat op. Die middag, ik ben al op het schoolplein, stuur ik een appje naar het nummer. Enkele minuten later krijg ik een fotobericht van mijn uitslag toegestuurd. Ik ben negatief. Gelukkig. Dan heb ik dus blijkbaar toch gewoon een verkoudheidje opgelopen, al zou ik niet weten hoe.

De tuinman moet wat langer wachten en krijgt pas zaterdag bericht, maar ook hij blijkt nu negatief te zijn.

De zaterdag daarna heeft de kliniek, waar ik werk, plotseling weer patiënten voor mij geboekt. Helaas vergeten de assistentes mij om mijn werkschema door te sturen, zodat ik niet op tijd ben en de afspraken verzet worden naar een later tijdstip. Uiteindelijk blijkt dat zij pas om vier uur kunnen komen, waarop ik niet kan, waarop de afspraken naar de dinsdag worden omgeboekt.

Ik rijd door naar mijn afspraak bij de KNO-arts die ik net een half uur ervoor heb gemaakt. Meestal moet je je beurt afwachten, maar ik heb een afspraak voor vijf uur die avond. Terwijl ik me meld bij de man achter de kleine balie die slechts bestaat uit een eenvoudig bureau dat schuin voor de deur van de behandelkamer staat, betaal ik 25.000 dinar. Zo’n 15 euro. Het bedrag dat voor een consult wordt berekend.

Het feit dat ik ook een “dokter” ben (in Koerdische begrippen, niet volgens de Nederlandse standaard), is voor de receptionist voldoende om mij ervan te verzekeren dat ik ook echt op “mijn tijd” de behandelkamer van de KNO-arts in mag.

Hoewel ik vanwege mijn verkoudheid een dicht gevoel heb in mijn linkeroor, blijkt alles perfect schoon. Met zijn cameraatje laat de KNO-arts mij beide oren op het scherm zien. Voor het dichte gevoel schrijft hij medicijnen voor. Fexodine, een antihistaminicum. Een tablet die ik gedurende twee weken in de avond moet innemen. Ik neem het recept aan, maar ik haal het medicijn niet op. Artsen hebben contracten met de apotheek, waardoor ze extra inkomsten krijgen over de voorgeschreven medicijnen. Ik schat in dat ik zonder dit medicijn ook wel van mijn dichte gevoel in mijn oor af kom. Dat blijkt ook het geval, want drie a vier dagen later heb ik al nergens meer last van.

web counter