2021, juni en juli: vakantie in Nederland, Safeen en de Barzan regio

De zomervakantie op de school van onze kinderen valt altijd ergens rond half juni en ik ben blij dat het schooljaar voorbij is. Enerzijds zijn de maanden voorbij gevlogen, anderzijds zitten de kinderen er uiteindelijk aardig doorheen met de minder regelmatige schooldagen vanwege het hele coronagebeuren. Routine werkt in dit geval beter. Vooral de jongste van 7 protesteert inmiddels duidelijk tegen de fysieke schooldagen, maar in overleg met de directeur en medewerking van supervisors die mijn jongste in de ochtenden van mij overnemen, lukt het in ieder geval haar naar school te krijgen. Tijdens haar examendagen krijg ik toestemming van de directeur onder het schoolgebouw van mijn jongste te blijven wachten. Zo hoef ik niet bij de andere ouders en chauffeurs in de lijn te wachten verderop op het schoolplein en zal mijn jongste mij meteen zien zodra zij met haar klasgenoten de trappen naar beneden komt aflopen. Het is niet ideaal, zeker niet voor mij, omdat ik zes dagen lang ruim twee uren moet doorbrengen onder het schoolgebouw, maar het is de beste oplossing die we op dat moment hebben. En dus besteed ik mijn tijd aan lezen in een van huis meegebrachte “Atlas van de Wereldgeschiedenis” en probeer ik wat stappen te halen door rondjes te lopen onder het gebouw.

Onze vliegreis naar Nederland staat gepland voor de eerste dag van de vakantie. Fijn dat we zo snel vertrekken, maar het geeft wel wat regelstress. Zeker in de laatste twee weken van school waarin alle kinderen examens hebben. Dat betekent geen normale schooldagen meer. De kinderen moeten alleen tijdens hun examentijd op school zijn. Gelukkig hebben mijn tweede en jongste dochter vrijwel dezelfde examentijden, wat een hoop heen en weer rijden scheelt. Mijn zoon heeft een later tijdstip. Ondertussen moet ik mijn werkgever inlichten dat ik ongeveer anderhalve maand niet beschikbaar zal zijn. Ik moet de laatste dingen regelen met de tuinman en de oppas die achterblijven, inpakken en de benodigde coronatesten laten doen.

Deze keer is het voor het eerst dat we twee jaar niet terug in Nederland zijn geweest. Natuurlijk vanwege corona en de strenge lockdowns van vorig jaar. Toch voelt het maar als één jaar. De Koerdische overheid nam haar maatregelen zo snel, dat ik ergens rond maart 2020 de kinderen al had ingelicht dat we die zomer niet naar Nederland zouden kunnen. Gevoelsmatig hadden we dus nog niet eens naar de vakantie toegeleefd.

De vakantie van 2020 brachten we vooral door in het zwembad in onze tuin. Ik kan vervelendere manieren bedenken de coronatijden door te komen en prijs ons gelukkig met de situatie. Maar twee jaar je naaste familie en vrienden niet zien, is ook veel en dus verheugen we ons dit jaar weer op het weerzien. 

Vanuit Nederlands advies heb ik alleen een test nodig voor mijzelf en mijn tweede dochter, maar om Koerdistan uit te komen, hebben ook de jongste twee een test nodig. Voor Koerdistan zijn de testen 48 uur geldig, voor Nederland 72 uur. Gelukkig zijn de testafspraken in Erbil zonder afspraken te regelen en nemen de uitslagen ongeveer maar 6 uur tijd in beslag. Het zijn vooral de verschillen van eisen per land die het verwarrend maken. Uiteindelijk zitten we gelukkig met vier negatieve coronatesten en onze bagage op het vliegveld in Erbil.

Een buurman van een vriendin brengt ons. Hij staat nog bij haar in het krijt, vindt hij, omdat zij hem een paar maanden eerder uit de gevangenis heeft geholpen. We hebben afgesproken dat ik naar hen toe zal rijden en van daaruit gaat de goedlachse buurman mee. Hij zal de auto mee terug nemen en de volgende dag bij ons thuis afleveren.

Eenmaal terug in Nederland moet ik weer volop wennen. Mijn leven in Koerdistan is zo extreem anders aan het leven in Nederland, dat het aanvoelt als een droom. Ik moet weer wennen aan de kleinere huizen, minder ruimte in de kamers en veel smallere traptreden in Nederland. “Ineens” begrijpt ook iedereen weer Nederlands. Tegelijkertijd geniet ik ervan dat ik in Nederland volop kan wandelen en loop gemiddeld zo’n 6 a 7 kilometer per dag. De meeste dagen brengen we door bij mijn man en oudste dochter, maar in totaal zijn we ook negen dagen bij mijn ouders.

De 26ste van juni bel ik met de tuinman, die bij ons thuis woont. Die nacht is hij wakker geschrokken van een knal die zo luid was dat hij even dacht dat onze gastank ontploft zou zijn. Het blijkt een raket of bom die met een drone door terroristen gestuurd zou zijn en aan de andere kant van de dorpsweg zou zijn neergevallen. Hemelsbreed zal het hooguit een paar honderd meter van ons huis zijn geweest. De tuinman stuurt mij op mijn verzoek een filmpje van de zender Rudaw waar een van de daken van de huizen flinke schade heeft opgelopen. Eigenlijk verwacht ik al een sinds een paar maanden dat er vaker dichterbij ons huis zal worden gebombardeerd. De terroristen blijken niet echt uit te blinken in het richten van hun raketten en dan is de nieuwe Amerikaanse ambassade, die de grootste ter wereld is, en nog in aanbouw is op slechts enkele kilometers van ons huis, wel erg dichtbij.

Met mijn ouders bezoeken we de laatste zondag van juni Havezate Mensinge in Roden. Hier liggen herinneringen. Niet alleen door de geschiedenis van het eeuwenoude huis zelf, maar ook door de verhalen van mijn oma, die maart 2019 overleden is. Zij groeide op in Drenthe. Als klein meisje bezocht ze de basisschool in Roden. En haar vader zou het smalle paadje dat voor havezate Mensinge langs loopt, vaak hebben gelopen. Mijn oma had de “oude” juffrouw Christina Sophia Kymmell, die in 1949 overleed en in de eerste helft van de vorige eeuw op het landgoed woonde, nog “gekend”. In mijn jeugd bezocht ik meerdere malen Roden met mijn moeder en mijn oma, waaronder we meestal naar havezate Mensinge en het speelmuseum gingen. Ruim een jaar leeft mijn oma niet meer en deze vakantie in Nederland is de eerste sinds ze is overleden, maar, en misschien wel juist daardoor, blijft Roden een speciale plek voor mij. 

Deze zomer is voor mij ook meteen de eerste gelegenheid om het graf van mijn grootouders te bezoeken na het overlijden van mijn grootmoeder. Het is een vreemd besef. Ik weet dat ze hier begraven ligt naast mijn grootvader, maar voor mijn gevoel leeft ze nog en zit ze gewoon op haar bank in haar kleine huiskamertje in het verpleeghuis waar ze de afgelopen jaren verbleef. Hetzelfde gevoel heb ik met mijn schoonmoeder, die 26 april overleden is. In mijn belevenis zit ook zij nog steeds op haar bed in de zitkamer.

In de weken erna bezoeken we het Corpus museum in Oegstgeest en het Anne Frankhuis in Amsterdam. Mijn kinderen houden van educatieve musea. We varen met een bootje door de wateren en de prachtige natuur van Giethoorn en voor ik voor de tweede maal in de vakantie naar mijn ouders in het noorden van het land ga, rijden we voor een korte afspraak langs Sneek, waar we direct een korte wandeling door het stadje maken. De dagen vliegen voorbij. De vier weken die we in Nederland verblijven, voelen aan als twee. Hoewel ik veel mensen heb kunnen zien, zijn er ook mensen die ik niet meer heb kunnen zien. De laatste dagen van onze vakantie laten we ons behandelen door mijn man in zijn tandartspraktijk en moeten we de coronatesten laten uitvoeren. De gratis testen die in Nederland in juli en augustus zouden gelden en waarvoor ik begin juli al afspraken heb gemaakt, zeg ik uiteindelijk toch maar af, omdat ik in de media lees dat diverse mensen hun uitslagen te laat terug gekregen hebben. Ik kan niet riskeren dat we ons vliegtuig naar Koerdistan missen.

In de laatste week maak ik nieuwe afspraken voor mij en de kinderen bij Zorg4ons in Utrecht. Het zijn betaalde testen, maar de resultaten komen de eerstvolgende nacht om kwart over 12 binnen. Weer een hele zorg minder.

Op de ochtend van de 16 juli rijdt mijn man ons met een volgeladen auto terug naar Schiphol. Opnieuw hebben we een rechtstreekse vlucht via de vliegmaatschappij FlyErbil van Amsterdam naar Erbil.

Vliegen met Koerden blijf ik relaxed vinden. De kindvriendelijkheid is zo’n genot. De vliegreis voelt aan alsof ik weer in een schoolbus zit die elk moment kan vertrekken naar het langverwachte schoolreisje. Zodra het vliegtuig opstijgt, hoor ik een aantal kinderen enthousiast roepen en klappen. Hoog in de lucht krijgen we turbulentie. Het vliegtuig schudt heen en weer alsof je in een zwaar hobbelende trein reist en het verliest even in korte tijd een minimale hoogte die voldoende is om dat kriebelende gevoel in je maag te geven. Opnieuw hoor ik kinderen krijsen van plezier. Enkele volwassenen grinniken mee. Het is een wat lawaaierige vlucht, maar voelt meer aan als een gezellige drukte en de uren vliegen voorbij.

Met zo’n twintig minuten vertraging landen we aan de rand van Erbil. Links van het vliegtuig is de woestijnachtige leegte met hier en daar een gebouw, terwijl ik rechts de gebouwen van de stad Erbil herken: Rotana, Divan, Empire…

Via de slurf worden we uit het vliegtuig naar het vliegveld geleid. Het is nog vroeg in de avond, maar het voelt aan als nacht. Het is een klein vliegveld en op enkele vliegveldmedewerkers na, zie ik alleen de medereizigers die in ons vliegtuig zaten. Al vrij snel staan er mannen die onze coronatesten willen zien. Dan mogen we doorlopen tot de ruimte waar nu enkele tafels zijn geplaatst. Vroeger stonden die tafels er niet. Een man loopt op ons af.
“Wat moet ik doen?” vraag ik hem.
“Testen op corona,” antwoordt de man.
“Nog een keer? Ik heb in Nederland ook al een test gedaan. We zijn alle vijf negatief. Bovendien is mijn oudste dochter ook gevaccineerd.”
Ik geef de man de vijf geprinte papieren waarop onze testuitslagen staan. Mijn dochter laat de corona app met de QR code op haar telefoon zien. Ik heb niet het idee dat hij de middelen heeft om het te lezen, maar ook zij heeft een negatieve test bij zich, omdat haar vaccinatie minder dan twee weken ervoor was gedaan en officieel nog niet zal gelden.
“Oké, jullie mogen gaan,” zegt de man en geeft ons onze testresultaten terug.
“Dus we hoeven niet extra te testen?” vraag ik voor de zekerheid.
“Nee.”

Direct achter de paspoortcontrole zijn de bagagebanden. Het zijn er maar twee. Onze bagage moet aankomen op de linker band. Het duurt lang voordat de koffers voorbij komen. De doos met spullen voor het werk die ik in Schiphol als “odd size bagage” heb afgegeven, komt met de laatste lichting gewoon over de band rollen. Als we eindelijk al onze bagage verzameld hebben, moet deze opnieuw door een scanapparaat van de Asayish (Koerdische Veiligheidsdienst). Onze met zwarte duct tape dichtgeplakte doos wordt er tussenuit gepikt.
“Wat zit hier in?” wil de man van de Asayish weten.
“Dat is voor ons werk,” antwoord ik.
Ik haal een zelfde doosje uit een andere koffer en laat het hem zien.
Hij bekijkt de metaalkleurige staafjes die in de verpakking zitten, maar herkent het niet.
“Wat is je werk?” wil hij weten.
“Ik werk in een tandartspraktijk.”
“Ben je dokter?”
Het is de standaardterm die hier gebruikt wordt voor alle zelfstandige behandelaars in de zorg, dus ik knik.
“Je hebt teveel verpakkingen,” zegt de man.
Op zijn verzoek overhandig ik hem mijn paspoort, die hij vervolgens kopieert.
Ondertussen bel ik mijn man en een kennis die op het vliegveld werkt. Mijn jongste zwager die aan de andere kant van de matglazen schuifdeur staat te wachten, belt mij met de vraag waarom het zo lang duurt. Een neef van mijn kinderen die voorheen bij ons gewerkt heeft, is waarschijnlijk inmiddels ingelicht door mijn man, want ook hij belt om te vragen of hij mij kan helpen. Ik laat mijn zwager en de kennis van het vliegveld, die beiden ook van de politie zijn, met de man spreken. Het duurt even, maar dan stuurt de man ons weg. We mogen onze spullen pakken en doorlopen.

Sinds corona is het vrijwel onmogelijk voor niet reizigers tot aan het achterste deel van het vliegveld te komen, maar mijn jongste zwager, een neef van onze kinderen en een vriend van de laatste hebben toestemming gekregen ons van het laatste deel op te halen. En hier staan ze nu, achter de schuifdeuren, direct na de laatste controle van het vliegveld. De beide jongens halen de twee auto’s op waarmee ze zijn gekomen, terwijl mijn zwager bij ons blijft. Ze parkeren de auto’s op de baan waar ook de bussen stilstaan om de reizigers naar de “Meet & Greet” op het voorste deel van het vliegveld te brengen.

We verdelen onze bagage over de beide auto’s en stappen dan in. Ik neem plaats achter het stuur van mijn eigen auto die ze hebben meegebracht. De kinderen stappen bij mij in. De mannen rijden in de andere auto.

Achter elkaar aan rijden we het vliegveld af over de 120 Meter weg. De avond is inmiddels gevallen. Het neefje belt me om te zeggen dat hij eerst zijn oom en de vriend zal thuisbrengen en dan zijn moeder en zus bij zijn grootouders in Baharke zal gaan halen. Onze bagage zal hij later die avond bij ons thuis brengen.

En zo rijden we verder over de 120 meter street door naar de Pirmam street. Terug in het vertrouwde Koerdistan.

De komende dagen bellen er wat familieleden om ons weer welkom te heten en te waarschuwen voor het groeiende aantal corona besmettingen in Koerdistan. Zo’n explosieve uitbarsting als in Nederland, waarbij ze in het begin van onze vakantie maar op zo’n 500 besmettingen per dag zaten en aan het eind al dagelijks zo’n 10.000 besmettingen aantikken, is het nog niet. Maar ook hier is de deltavariant binnen en lezen we op 19 juli 1.456 besmettingen per dag met 12.772 actieve besmettingen in de hele regio en 4.580 doden in totaal.

Tijdens mijn afwezigheid heeft onze advocaat mijn financiële werk op zich genomen en op een avond bezoek ik hem thuis om de administratie door te nemen. Zijn vrouw, die net als hij advocaat is, en hun kinderen zijn ook thuis. Een zoontje van 4 en een dochter van 3. Beiden heel spreekvaardig voor hun leeftijd en geen greintje verlegenheid. Op een grappige manier zijn ze een tikkeltje brutaal met de eerlijkheid die je van kleine kinderen kunt verwachten. Ze zijn nog op een leeftijd waarin overduidelijk de opvoeding van de ouders doorschemert en de kinderen de uitspraken van hun ouders herhalen. We zitten op de grond in de zitkamer. Een zogenaamde “pushti” (stevige kussen) tussen mijn rug en de muur. De kinderen zitten vlakbij en benoemen de kleuren van voorwerpen in de kamer in het Engels. Mijn sokken zijn “black”, mijn spijkerbroek is “blue”, een poppetje “pink” en het t-shirt van de jongen is “green”.
“Hé, jouw ogen zijn ook “blue”!” zegt het jongetje enigszins verbaasd.

Zijn eigen oogkleur en dat van zijn ouders en zusje zijn allemaal bruin en hoewel er relatief ook veel Koerden zijn met lichtere ogen, zal hij niet vaak mijn donkerblauwe oogkleur hebben gezien.

“Waarom zijn je sokken zo kort?” wil hij nu weten.
Hij kijkt naar mijn zwarte enkelhoge sokken, die een paar centimeter onder mijn broekspijpen stoppen. Ik vermoed dat het hem opvalt, omdat hij niet gewend is dat iemand zulke lage sokken draagt, waarbij net een stukje huid boven mijn enkels is te zien. Als ik later op de avond opsta en de pijpen van mijn elastische spijkerbroek daardoor even nog meer omhoog kruipen, staat het jongetje ook op en trekt mijn broekspijpen naar beneden. Hij klinkt tevreden als hij daarmee klaar is.
“Niet doen,” waarschuwen zijn ouders hem, “Dat is niet netjes. Zij is onze gast.”
Maar ik vind zijn kinderlijke eerlijkheid wel grappig.

“Strek je benen maar,” zegt de vrouw later tegen mij als ik weer op de grond ben gaan zitten. “Ga maar zitten zoals jij het gemakkelijk vindt.”
Koerden benoemen het benen strekken vaak expliciet, omdat het eigenlijk niet netjes is om de onderkant van je voeten naar iemand te richten.
Het jongetje komt naast mij zitten. Hij speelt op zijn telefoon een spelletje waarbij hij in een ambulance door het verkeer moet rijden. Het meisje zit aan mijn andere kant. Ze wil haar speelgoed aan mij laten zien. Het is er één met dieren en felgekleurde toetsen waar muziek uit komt. Dan haalt ze haar doorzichtige toilettasje leeg en laat me trots één voor één haar haarklemmetjes en elastiekjes zien.

Als we later die avond aan de keukentafel zitten waar de vrouw een maaltijd voor ons heeft bereid, staat het jongetje op van tafel en komt evenlater terug met mijn handtas die ik in de zitkamer had achtergelaten.

“Die is van jou,” zegt hij en zet de handtas naast mijn stoel.

Na het eten drinken we thee in de bezoekkamer als het jongetje voor me komt staan komt voor me staan, kijkt naar mijn haar en zegt: “Doe je haar goed.”
Hij pakt een haarlok van mijn rechter schouder en veegt het naar achteren. Ik kan een lach niet onderdrukken, pak mijn haar bijeen en laat het los als het op mijn rug hangt.
“Vind je het zo beter?” vraag ik hem.
Hij knikt tevreden.
“Sorry,” verontschuldigt de moeder zich, “Ik heb mijn haar zelf altijd vastgebonden en nu denkt hij dat iedereen dat zo hoort te doen.”
“Waar is je auto?” vraagt de jongen mij dan.
“Die staat voor het huis,” zeg ik.
“Heb je ook een sleutel?”
“Jawel.”
“Waar is die?”
“In mijn tas,” antwoord ik
“Mag ik kijken?”
“Nee, want ik kan de sleutel niet aan jou geven.”
De vader heeft me al laten weten dat zijn zoon dol is op auto’s en sleutels en het liefst in de auto gaat zitten en dan elk knopje en hendeltje uitprobeert en aangezien me dat geen strak plan lijkt, geef ik hem niet de sleutel.

Dat de kinderen geen greintje verlegenheid blijkt later ook weer als ik op het punt sta om weg te gaan. Voor de grap vraagt de vader aan zijn kinderen of ze bij mij willen wonen. Zonder aarzeling zijn ze beiden per direct bereid met me mee te gaan.

De avond na mijn bezoekje aan de advocaat krijg ik keelpijn, die in de dagen erna overslaat in dat vervelende jeukende gevoel achter de ogen, een loopneus en uiteindelijk een flinke productieve hoest. Mijn drie oudste kinderen hebben dezelfde soort klachten. Even ben ik bang dat we dan toch corona hebben opgelopen, maar nieuwe sneltesten die we thuis uitvoeren blijven negatief. Op de advocaat na, hebben we verder geen familie zien, en zij geven er ook de voorkeur aan dat we wachten met langskomen tot we minder hoesten.

23 juli hebben we zin om even naar buiten te gaan. We voelen ons al stukken beter, maar ik heb nog wel af en toe zo’n rauwe hoest en dus gaan we nog niet langs familie.
We zijn te kort terug in Koerdistan om de huidige veiligheidssituatie te kennen (over het algemeen is het altijd veilig, maar bepaalde plekken worden zo nu en dan gebombardeerd) en dus stuur ik een berichtje naar mijn zwager en vraag hem welke gebieden momenteel veilig zijn. Hij noemt plekken als de Barzan-regio, maar die zijn te ver weg en daarvoor is het te laat.
“Misschien kun je bovenop Safeen rijden,” stelt hij voor, “Bij helder weer heb je daar heel ver uitzicht.”
Safeen is de berg bij Shaqlawa en op zo’n half uur rijden van ons huis. Niet dat het zo helder weer is, maar ik vind het een goede optie. Mijn zwager legt me uit waar ongeveer de weg naar boven begint en dat we de hele route met de auto kunnen afleggen. Onderweg zullen we drie peshmerga-kantoren tegenkomen, zegt hij.
Bij de Teammart-winkel halen we wat eenvoudigs te eten en te drinken voor op de berg en proberen vervolgens de weg naar boven te vinden. Het kost ons enige moeite, maar met vragen aan verschillende personen blijkt dat niet ver na de houten huisjes met puntdaken (die voor mij een beetje Zweeds lijken) aan de rechterkant van de straat en achter wat oranje pionnetjes, een weggetje met losliggende stenen naar boven op de berg leidt. Af en toe stoppen we onderweg om foto’s te maken van het uitzicht. Zelfs met de auto kost het ons dan nog ongeveer een klein uur om boven te komen. Op één buiten zittende peshmerga bij het laatste kantoor na, zien we niemand op de berg. Geen andere voertuigen, geen mensen, niemand.

Bovenop Safeen

We zijn inmiddels zo ongeveer bovenop de berg aangekomen. De hoogte zal zo ongeveer 2 kilometer zijn op dit punt. Bovenop een paar rotsen links van mij vallen een paar dunne donkerrood kleurige stokjes met een driehoekige plaat erboven mij op. Ik schenk er niet al te veel aandacht aan en rijd door en maak nog wat foto’s vanuit het geopende autoraam.
“He, zouden dat doodshoofden zijn op die rood gekleurde bordjes op paaltjes?” merken we ineens op.

En dan beseffen we dat we in een mijnenveld beland. Of ertussen meer, want we zitten gewoon in de auto op de weg en de mijnen zullen een aantal meters verderop in de bergen liggen. Ik rijd nog een stukje door.
“Zullen we toch maar terug gaan, mama?” vraagt mijn zoon vanaf de achterbank.
“Ja, we gaan niet zo veel verder meer, maar zolang we op de weg blijven, zal het veilig zijn.” antwoord ik.

Verderop keer ik op een iets breder stuk op de weg en neem dezelfde weg weer naar beneden.

Thuis stuur ik een berichtje naar mijn zwager.
“Wist je dat er nog mijnen daar boven op Safeen liggen?”
“Hhhh. Misschien ben je te ver gegaan?” antwoordt hij.
“Geen idee, maar niemand die me tegen heeft gehouden en het was al direct na het derde peshmerga-kantoor.”

Vanwege de stijgende corona-gevallen (op 31 juli hebben we 2.924 besmettingen per dag, een totaal van 4.770 doden sinds 1 maart 2020 en nog 27.036 actieve besmettingen in de hele regio) voert de Koerdische overheid opnieuw maatregelen in. Even is het onduidelijk of er ook weer een verkeersverbod zal komen of niet, maar de nieuwe maatregelen die op 27 juli worden ingevoerd, zijn niet veel anders dan dat er weer plekken als bioscopen dicht gaan en dat er op meer plaatsen maskers moeten worden gedragen. Weinig verandering voor ons, want maskers dragen we sowieso al.

Voordat er eventueel alsnog een verkeersverbod zal worden opgelegd, want de Koerdische overheid is nogal snel met ingrijpen, trekken we er twee dagen later, op de laatste donderdag van de maand, op uit. We gaan naar de Barzan-regio. Een gebied in Koerdistan, dat ikzelf nog niet eerder zonder familie of vrienden heb bezocht. We twijfelen of we een neef van de kinderen moeten meevragen, maar we hebben maar vijf zitplaatsen in de auto en die zijn met mij en de kinderen allemaal bezet. En zo besluiten we de stap zelf te wagen. Google Maps is gewillig en ondanks de vele spellingsfouten die je tegenkomt, lukt het ons prima. Eerst gaan we tot aan Gali Zoragvan, waar ik enkele maanden eerder met een vriendengroep aan het hiken was. We gaan niet de berg op. Daarvoor is het veel te warm. We rijden door naar Barzan, waar de stam van de Koerdische presidentenfamilie Barzani vandaan komt. We bezoeken het monument ter aandenken van 31 juli 1983. Op die dag liet Saddam Hussein tot 8.000 Barzani mannen en jongens in de leeftijd van tien jaar tot hoogbejaard verdwijnen uit Koerdische kampen. Een deel van de mannen en jongens zijn jaren later in massagraven teruggevonden en zonder identificatie in naamloze graven met witte stenen bij het monument begraven. De rest is nog steeds vermist.

Inmiddels is het iets na het middaguur en rijden we door de Barzan-regio langs de rivier de Zab. In het Rubar-restaurant eten we soep, Caesar salade, lambs kebab, kipfilet met champignons en drinken we een thee. Een deel van de vloer bestaat uit een langwerpig stuk glas dat direct uitzicht geeft op het mintgroene rivierwater onder ons. De grote ramen geven uitzicht op een fontein die meters de lucht in spuit en op de dam waar het water als een soort kunstmatige waterval onder de brug naar beneden valt. Buiten zijn bootjes, die je kunt huren en aangezien we toch in de buurt zijn, huren we voor 3.000 dinar per persoon (de jongste van zeven mag gratis mee) het ronde motorbootje dat bestuurd wordt door één van de medewerkers. Hij neemt ons een rondje mee over het lager gelegen deel van de zijrivier.

Na ons boottochtje vertrekken we naar Shanidar. In 2007 ben ik er voor het laatst geweest en het lijkt me leuk de kinderen in ieder geval de grot vanaf beneden te laten zien. Vanwege de warmte, het is tussen de 40 en 44 graden die dag, weet ik niet zeker of we de klim naar boven kunnen maken. Op de parkeerplaats onder aan de trap die naar de Shanidar grot leidt, lijkt de grot best dichtbij en we wagen een poging naar boven te gaan. Ik laat mijn handtas in de auto achter, stop mijn telefoon en autosleutel in mijn heuptas en geef iedereen een fles water mee. Dan lopen we de trap op. Het moeten zo’n 500 treden zijn, heb ik me ooit laten vertellen. Ik bespaar mezelf de energie van het tellen, want de klim is zwaar. Gelukkig staan er halverwege op een paar plekken overdekte zitplaatsen en we maken er dankbaar gebruik van om even in de schaduw te zitten in plaats van in de brandende zon de onregelmatige stenen trap met de honderden treden op te lopen. Minstens tien minuten duurt het voor we boven zijn, als mijn tweede en jongste, die voorop lopen, bij de laatste bocht roepen dat we er zijn. Ik loop nog een paar treden tot aan de bocht en ga eerst een minuut of twee in de schaduw zitten voor ik de allerlaatste treden beklim. Mijn hartslag is flink omhoog gegaan na de inspanning en mijn water is op. Ik gooi wat water van mijn oudste over mijn hoofd en dan sta ik ook op en loop de prehistorische grot in. In de grot zijn archeologische vondsten gedaan van Neanderthalers die tot 80.000 jaar geleden hier hebben geleefd. Momenteel wordt er niet gegraven, het zijn vaak Europese archeologen die naar deze plek komen, maar de vindplaats is met hekken afgezet. Eromheen kun je overal lopen. Het is als een soort prehistorisch openlucht museum waar je op eigen initiatief alles rustig kunt bekijken. Het zwart-witte plafond in een soort druppelend reliëf, de kleinere spelonken in de grot, de hangende rotsen die bijna lijken te zweven. Ongeveer een uur spenderen we hier en mijn zoon kan er maar niet genoeg van krijgen. Maar het is inmiddels rond een uur of 4 in de middag, dus we moeten we wel weg, wil ik voor het donker in ieder geval Shaqlawa hebben bereikt. De avonden vallen hier altijd, dus ook zomers, vroeg, en de weg in de bergen van de Barzan-regio is te donker en mij te onbekend om hier in de duisternis te rijden. Tien uur nadat we van huis vertrokken, arriveren we uiteindelijk weer thuis. Wat een heerlijke dag was dit weer.

web counter