2014, juni: Toen de onrust begon, maar het gewone leven nog doorging en we meededen aan het Health Care project van Pelistank tv

Juni 2014 begon de onrust in Mosul. Wij vernamen er alleen indirect iets van. Een van onze assistentes had vrij moeten nemen. Haar familie woonde in Mosul en was net als vele anderen van die stad op de vlucht geslagen voor IS, Daesh zoals iedereen in mijn omgeving de terroristen noemde. De familie had twee auto’s tot haar beschikking gehad en dat was net niet genoeg geweest. Het wachten had uren geduurd. Waarschijnlijk door de controlepunten en de vele vluchtende mensen. Hoewel het zomer was, was er geen drinkwater beschikbaar. De moeder van de assistente was intussen al twee keer flauwgevallen. Ook al had het wachten lang geduurd, in de avond hadden ze Zakho bereikt, de Koerdische stad aan onze kant van de grens met Turkije. Een andere collega vertelde over hoe bang de mensen van het leger waren om langs de controlepunten te gaan, omdat deze nu werden bewaakt door IS. In de stad zagen we minstens 100 mensen buiten voor een reisbureau van Iraqi Airways staan. Mensen die juist terug wilden naar het zuiden, werd ons verteld.

Voor ons ging het leven, zoals gezegd, gewoon door en waren we zelfs gevraagd voor een vrijwilligersproject met Pelistank tv. Een maand lang zouden we met een ingerichte vrachtwagen naar diverse uithoeken in Koerdistan rijden om bij voornamelijk dorpskinderen, maar indien nodig ook de volwassenen, gebitscontroles uit te voeren en poetsinstructies te geven. Een project dat ons heel veel energie kostte, maar ook een fantastische ervaring was. De organisatie wist de kleinste dorpen te vinden, waarvan ik nog nooit gehoord had. Als we dit in ons eentje een maand lang hadden moeten doen, was het onmogelijk geweest, maar onze behandelaars werkten allemaal mee. Zo konden we onderling rouleren. We konden zelfs onze kinderen meenemen, wat voor hen natuurlijk ook weer een heel bijzondere ervaring was. Bovendien vond ik het fijn dat de kinderen bij ons waren als we zulke lange dagen van huis moesten.

De opening was officieel en werd via diverse Koerdische tv-zenders uitgezonden. Voor de gelegenheid was de straat afgezet. Aan de ene kant stonden de camera’s, aan de andere kant stonden wij voor de inmiddels volledig medisch en tandheelkundig ingerichte vrachtwagen. Het was onze eigen behandelstoel die in de vrachtwagen was geplaatst. Posters van onze kliniek en andere reclame van sponsors waren aan de wanden geplakt. Enigszins verlegen had ik eerst wat afzijdig gestaan, tot een vrouw mij riep en mij tussen een paar mannen induwde. Zeven of acht gekleurde microfoons van de verschillende tv-zenders werden voor de man rechts van mij gehouden, terwijl hij werd geïnterviewd. Een vrouwelijke collega sprak namens onze kliniek. Ze bedankte Pelistank tv voor de mogelijkheid en vertelde nog een en ander. Ik was gewend met haar Engels te spreken en haar Sorani begreep ik niet helemaal. Misschien omdat ze uit Slemani kwam. Weer een ander dialect dan het Hawleri-Sorani van Erbil, waar ik wel aan gewend was.

Het hele gebeuren duurde al met al zo’n half uur. Met een andere collega reden we weer terug naar de kliniek. In het trappenhuis kwam ik mijn patiënten al tegen. Ik rende meteen door naar ons huis een verdieping hoger dan de kliniek en verkleedde me in wat makkelijkere kleren en schoenen. Nadat ik de afspraken de dag ervoor al had moeten inkorten in verband met de opening van het project, had ik nog een uur per patient over. Op een ander tijdstip komen, lukte deze twee patiënten ook niet en ze kwamen van ver: zo’n 3 à 4 uur rijden. Natuurlijk wilden ze graag een complete behandeling en ik moest flink doorwerken. Bij de eerste liep ik meteen een kwartier uit. Voor de tweede had ik anderhalf uur nodig. Ondertussen had ik de balie-assistente mijn derde patiënt al laten bellen om hem wat later te komen. Mijn pauze zou ik dan wel doorwerken om de tijd iets in te halen. Ook mijn derde patiënt had een vrij pittige behandeling nodig. Ik zag dat het inmiddels kwart voor twee was, terwijl mijn werkdag normaal om 2 uur zou stoppen, zodat ik de kinderen uit school kon halen. Uitgerekend die dag waren mijn dochters ook nog iets eerder vrij van school, dus het zat me niet echt mee.

Hoewel school het verbood, had gelukkig mijn oudste dochter die dag stiekem haar telefoon bij zich. Ik stuurde haar een berichtje om te vertellen dat ik later zou komen. Het werd 3 uur voor ik net klaar was met de behandeling. Ik had al op school moeten staan. De kamer moest nog schoongemaakt worden. Iets wat ik altijd liever zelf deed, maar alleen heel af en toe overliet aan een van de assistentes.

Mijn dochter belde me en vroeg of zij en haar zusje dan misschien met een vriendinnetje naar huis mochten gaan. Ik kende de mensen en ik wist waar ze woonden, dus ik stemde toe. Even later haalde ik mijn dochters van hun huis op.

Ik had nog genoeg te doen, want de administratie van het werk wachtte op mij. Mijn jongste moest in bad en het avondflesje hebben. Zo rende ik die avond tussen ons huis, het kantoor en de kliniek heen en weer. Gelukkig was alles wel in hetzelfde gebouw, maar rust had ik niet. Het erge was meer dat dit soort drukke dagen niet eens uitzonderingen waren.

’s Avonds sprak ik met een voormalige collega, die me vertelde dat mensen in de stad toch waren begonnen met voorraden inslaan. Er deden geruchten de ronde dat er aanslagen zouden worden gepleegd op gebouwen in de stad. Anderen waren van mening dat Erbil goed verdedigd zou worden. Ik hield me er niet heel erg mee bezig. Ik wist dat het een kleine 100 kilometer verderop onrustig was, maar ik voelde me niet minder veilig in de stad. Ik vernam ook zo weinig van de onrusten, omdat het dagelijkse leven gewoon doorging. Alleen mijn patiënten uit het zuiden, dus van het Iraakse deel, konden vaak niet komen naar de kliniek, omdat de grenzen extra bewaakt werden. Maar dat was het dan ook wel. Van Mosul vernamen wij in Erbil bijna net zo weinig als de mensen in Nederland vernamen.

Op een dag, half juni 2014, parkeerde ik net mijn auto achter de kliniek. Ik had mijn dochters van school gehaald en net even wat boodschappen gehaald van de supermarkt. Mijn telefoon ging over. Ik herkende het nummer niet. Het was een Nederlandse journalist, die wilde weten hoe mijn leven in Erbil op dat moment was, omdat wij als Nederlanders zo dichtbij Mosul zaten. Maar ik was niet zo dramatisch aangelegd en vertelde mijn in mijn ogen nogal saaie verhaal. Ja, wat moest ik zeggen? Ik wist van de onrust, maar bij ons vernamen we amper iets. Die kleine details die we indirect vernamen, waren nou niet meteen van waarde om er landelijk nieuws van te maken, ging ik vanuit. Misschien had ik wel een of ander spannend en aangedikt verhaal moeten verzinnen om de Nederlandse krantenlezers een fijn ochtendverhaal voor bij de koffie te gunnen, maar dat deed ik niet. Ik gaf antwoorden op de vragen van de journalist, zodat hij zelf kon bepalen of de informatie geschikt zou zijn voor de krant. Ikzelf betwijfelde dat laatste nogal, omdat ik niet het idee had dat ik ergens iets engs of spannends had verteld. Mijn antwoorden waren daarentegen nogal saai en alledaags. Voor mij leek het gesprek dan ook een beetje op die keer dat we nog in Beijum woonden en ik ook gebeld werd door een journalist. Blijkbaar weten ze me wel te vinden…. Die dag was het lichaam van een sinds enige tijd overleden buurtbewoner gevonden en de journalist wilde weten wat ik ervan gemerkt had en of ik de persoon in kwestie kende. Ik had de journalist niets nuttigs kunnen vertellen. Ik kende de overledene niet en de situatie net zo min. Ik vond het weliswaar erg dat zoiets kon gebeuren, maar eerlijk gezegd had het op mij persoonlijk verder geen invloed. De situatie in Mosul was voor mij op dat moment net zoiets. Ik besefte de ellende wat zich daar voordeed, maar het had geen direct effect op mij of mijn leven.

“Kom je nu in de krant?” had mijn oudste dochter mij enthousiast gevraagd toen ik eenmaal mijn verhaal over mijn dagelijkse beslommeringen aan de journalist had gedaan.
“Nee, dat denk ik niet,” antwoordde ik, “mijn verhaal is toch niet zo boeiend. Die man is een journalist. Die zoeken mensen met spannende verhalen. Dat heb ik niet voor hem.”

De volgende dag belde de journalist mij nog eens. Hij wilde toch graag het artikel plaatsen. Of dat goed was. Op dat moment ging ik er meer vanuit dat hij dacht dat hij mij niet wilde “teleurstellen” en ik verwachtte eigenlijk ook niet meer dan een heel klein artikeltje ergens onderaan in de krant dat nauwelijks zou opvallen, want welke lezer zat nu te wachten op een saai verhaal van mij en mijn boodschappen?

Ondertussen wist ook een andere journalist me te vinden. Hij achterhaalde via bewoners van het dorp waar ik ben opgegroeid mijn telefoonnummer. Ook hem heb ik niets meer dan mijn dagelijkse beslommeringen verteld.

Blijkbaar was het feit dat ik in Erbil, op zo’n 100 kilometer rijden van Mosul, in een islamitisch land woonde, al spannend genoeg, want de artikelen in de kranten waren veel groter dan ik verwacht had. Er waren enkele onjuistheden te bespeuren, maar dat waren slechts kleine details. Over het algemeen genomen waren de artikelen op zich goed.

Waar ik geen rekening mee had gehouden, waren de reacties die erop kwamen. Die waren hoofdzakelijk ijskoud. Mensen die me helemaal niet kenden, die zeer waarschijnlijk nog nooit een stap in de buurt van Koerdistan of Irak hadden gezet, die alleen de door de media vertelde verhalen hadden gehoord of gelezen, uitgerekend die mensen haalden me keihard onderuit met ondoordachte en totaal ongepaste reacties. Zij hadden alle wijsheid in pacht, omdat zij elke ochtend de krant hadden opengeslagen en het nieuws daaruit hadden vernomen en elke avond de nieuwslezer van het 8 uur journaal hadden horen spreken. En omdat hun, door de media gevormde, beeld niet paste bij mijn verhaal, moest ik het ontgelden. Dat ik al jaren in Koerdistan woonde, deed even niet terzake. Dat er nog altijd een grens zat tussen de onrust en mijn veilige Erbil, vergaten ze ook voor het gemak of waarschijnlijk zouden ze niet eens beseft hebben dat die grens er was. Daarentegen was ik de slechterik. Ik was egoïstisch en naïef. Dat ik niet een veilig leven wilde leiden, was één ding, maar ik zou op zijn minst mijn kinderen naar het veilige Nederland moeten sturen. Verschrikkelijk dat mijn kinderen met zo’n ontaarde moeder zaten. Jeugdzorg moest maar op mij afgestuurd worden, zodat ze mijn kinderen konden afnemen. Dan zouden ze aardig beter terecht komen dan bij mij. Iemand dacht op basis van het artikel zelfs te weten dat ik een IQ van 76 moest hebben. Of onder invloed van alcohol of drugs zou zijn.

Nu ben ik toevallig een algeheelonthouder wat drank, drugs en roken betreft. Zelfs als tiener ben ik nooit onder de druk bezweken om het toch eens uit te proberen. Ik zag de meerwaarde er niet van in om mee te doen met die dingen en daarmee was voor mij de kous af. Dat dat betekende dat ik niet veel vrienden maakte, nam ik voor lief. Ik paste niet in de grote groep en vond het niet nodig er in te moeten passen. In dat opzicht was ik dan ook een saai burgerlijk meisje dat haar vrienden zelf uitzocht. Dat ik het IQ van een zwakbegaafde zou hebben, was ook niet echt waar. Ik was probleemloos afgestudeerd als mondhygiëniste aan het HBO en mijn juf op de basisschool wilde mij al de eerste klas laten overslaan. Desondanks was ik volgens een aantal ongevoelige lezers ineens een verslaafde idioot die haar kinderen geen leven kon bieden. Ondanks dat ikzelf wel beter wist, kwam dat behoorlijk hard aan. Zulke reacties mochten dan anoniem zijn, gemeen was het wel.

“Voel je je onveilig in Koerdistan?” had ik mijn dochter van 9 vlak daarvoor toevallig nog gevraagd.
“Ja!” had ze geantwoord.
“Hoezo?” vroeg ik haar enigszins verbaasd, omdat ik niets aan haar had gemerkt, “Voel je je niet veilig in Erbil?”
“Oh ja, in Erbil natuurlijk wel. Ik bedoel in de bergen, want daar zijn slangen en schorpioenen,” had ze toen gezegd.

Ik had het schooljaar van mijn dochters vroegtijdig kunnen afbreken. Maar dat deed ik niet. Ze zaten in hun examenperiode, er was geen direct gevaar voor ons, dus waarom zou ik hun leven overhoop gooien? Zelfs de VN haalde haar mensen op dat moment uit Bagdad en bracht ze via Jordanië naar Erbil. En dan zou het voor ons onveilig zijn in dezelfde stad als waar de VN haar mensen uit voorzorg naartoe bracht?

In de kliniek sprak ik met een collega die jaren lang in Zweden en Engeland had gewoond.
“Hey, hoe gaat het met jou?” had hij mij gevraagd.
Ik vertelde hem over de reacties die ik had gekregen van diverse Nederlandse krantenlezers. Over hoe zij blijkbaar van mening waren geweest dat ik Koerdistan had moeten ontvluchten. De man keek me met grote ogen aan.
“Zijn er echt mensen uit Koerdistan gevlucht dan?” vroeg hij verbaasd.
“Nee, niet dat ik weet, maar krantenlezend Nederland denkt dat dat wel nodig is,” antwoordde ik.

Een paar dagen na die keiharde reacties op het internet werd een belangrijke wedstrijd tussen Nederland en een ander land gespeeld. De Nederlandse vereniging in Koerdistan had een avondje georganiseerd om met z’n allen te komen kijken. Ze hadden het best gezellig gemaakt met versieringen enzo, maar eerlijk gezegd was ik nog niet echt in de feeststemming. Een Nederlandse Koerd met wie we bevriend waren, kwam bij me staan en hij klopte me bij wijze van troost even op mijn schouder. Het was net dat hele kleine beetje wat ik op dat moment even nodig had.

Ik begon me af te vragen of mensen in Nederland meer begrip voor mij zouden hebben gehad als ik de journalisten met een of ander spannend en flink aangedikt verhaal zou hebben opgescheept. Had ik moeten verzinnen dat ik bang was om langs de vele gewapende militairen op straat te rijden? Maar de gewapende mensen die ik op straat tegenkwam, waren mensen van de Asayish (Koerdische Veiligheidsdienst), de politie, peshmerga. Mensen die mij altijd even vriendelijk groetten. Met een vriendelijke grote glimlach. En als ze me wat moesten vragen, dan gaf ik hen antwoord, liet ik hen de documenten zien die ze wilden controleren. Dan bleef ik altijd respectvol, net als die gewapende mannen op straat. Ze stonden er immers voor de veiligheid. Ook voor mijn veiligheid. Juist door die zwaarbewapende mannen die ik dagelijks hun werk zag doen en die waarschijnlijk achter de schermen, compleet buiten mijn zicht of medeweten, nog meer werk verrichtten wat de veiligheid van de regio ten goede kwam, juist door die mensen kon ik me veilig voelen in Koerdistan. Ook dat ik relatief dichtbij Mosul woonde, was voor mij niet een reden om dat als extra gevaarlijk te zien. Ik wist dat er een grens was tussen Mosul en Erbil. En ik vertrouwde op de Koerdische peshmerga.

Ik had in de tijd dat het onrustig begon te worden, wel meteen onze namen en andere gegevens doorgegeven toen de Nederlandse ambassade er om gevraagd had. We waren ook waakzaam, zoals de ambassade ons aanraadde. Maar van een levensbedreigende situatie was toen absoluut geen sprake.

De tweede helft van juni kreeg de Koerdische regio er een probleempje bij. Er was een tekort aan brandstof wat tot ellenlange rijen voor de benzinestations leidde. Er werd gezegd dat IS Baiji had overgenomen, de plek waar Koerdistan hoofzakelijk de brandstof vandaan haalde.

Ik had geluk. Ik had 2 dagen ervoor nog volgetankt en onze tank was vrij groot. Daar zou ik wel een paar dagen mee op en neer naar school kunnen. Toch werkte het niet mee dat we 22 kilometer van school woonden en dat mijn dochters door hun examenroosters onregelmatige schooltijden hadden, waarin ik eigenlijk eerst de een en dan de ander zou moeten brengen. Om benzine te sparen, koos ik ervoor de beide jongsten bij de oppas achter te laten en zelf urenlang met mijn beide oudste kinderen op school te blijven. Als de jongste examen had, wachtte ik met mijn oudste en andersom.

Mijn schoonfamilie adviseerde me al dat als ik wel zou moeten tanken, ik dan beter naar Massif kon komen. Vrouwen kregen daar voorrang op het tanken, zeiden ze. Uiteindelijk kon ik het net redden en hoefde ik pas weer na het brandstoftekort benzine te halen.

De schoolvakantie was net begonnen. Tegelijkertijd kwam onze eerste dag waarop wij met de vrachtwagen van het Health Care project van Pelistank tv de bergen in moesten.

De eerste reis ging naar Galala. Het bergdorpje achter de stad Soran, op enkele kilometers van de Iraanse grens af. De omgeving was prachtig! Onderweg kwamen we langs kleine riviertjes die door de bergen stroomden. We zagen watervallen. Huizen die bovenop een heel steile rots stonden, met water onderaan de rots. Kleine stroomversnellingen in het water. Schitterend! We keken onze ogen uit tijdens de 3 uur durende reis.

In Galala aangekomen, stond de vrachtwagen al klaar en werden we onthaald door de lokale bewoners. Kindermuziek speelde uit de speakers. We pakten onze spullen uit, ik zette mijn jongste dochter 5 maanden oud in haar kinderwagenbak in een aparte ruimte in de vrachtwagen en we startten direct. Mijn man zou de kindergebitjes controleren en ik moest bij de kinderen onderzoeken of ze afwijkingen of ziektes hadden bij hun keel en speekselklieren. Mijn oudste dochter van 12 jaar mocht bij mijn man de gegevens van de patiënten opschrijven. Die formulieren moesten achteraf opgestuurd worden naar de overheid. Ze vond het ook leuk de verantwoordelijkheid van het noteren te krijgen. Mijn dochter van 9 gaf de kinderen na afloop een tandenborstel en tandpasta.
Mijn zoon was nog maar 3, maar vond het reuze interessant wat ik deed en stond grotendeels naast mij te kijken hoe ik de kinderen onderzocht.

Dat het project juist in samenwerking was met Pelistank tv, een zender die op kinderen gericht was, maakte het hele gebeuren extra vrolijk en ongedwongen. Meerdere kinderen mochten voor de camera nog een liedje zingen. Er waren maar weinigen die echt bang waren. De meesten waren heel enthousiast.

Na ongeveer 2 uurtjes lasten we een pauze in en liepen we naar het lokale gezondheidscentrum. In de wachtruimte middenin het gebouw zaten we op de grond te eten. Rijst, kip en rode saus met courgettes. In de tuin van het gebouw rustten we wat uit, terwijl mijn zoon achter de kippen met kuikentjes aanliep en mijn tweede dochter de nog felgroene dennenappels uit de bomen plukte. We dronken thee, praatten wat met de andere mensen die met het project meededen en vervolgens gingen we terug naar de vrachtauto voor het tweede deel.

Inmiddels was er een arts bijgekomen en hij nam mijn deel over. Mijn tweede dochter speelde ondertussen met wat meisjes uit het dorp op straat. Ze speelden Koerdische spelletjes en zongen de liedjes die erbij hoorden. Mijn zoontje nam de taak over van mijn tweede dochter en deelde nu tandenborstels aan kinderen uit. Even later zong hij zelfs nog het liedje “Twinkle, twinkle, little star” voor de camera. Dat hij niet alle woorden kende, mocht de pret niet drukken. Uiteindelijk mochten alle kinderen op het deel van de vrachtwagen klimmen dat als een soort van ophaalbrug was uitgeklapt. Ze zongen mee met de liedjes die op hoog volume uit de boxen over straat klonken.

Daarna was het tijd te vertrekken. ’s Ochtends waren we in een kleine 5-persoonsauto gekomen, maar ’s avonds reden we met het hele team in een 15-persoonsbusje terug naar Erbil. Mijn zoon viel vrijwel meteen in slaap.

Eenmaal thuis douchten we ons snel en kropen meteen in bed. Het was een geweldige dag geweest, maar ook erg vermoeiend. De volgende dag moest mijn man opnieuw mee. Ik bleef thuis bij de kinderen, omdat vooral de beide jongsten een extra rustdag nodig hadden. Mijn tweede dochter ging met haar vader mee. De nacht brachten ze door in het bergdorp.

Eind juni waren we weer aan de beurt. Die keer bezochten we Barzan. Opnieuw een rit van 3 uur rijden vanaf Erbil, maar dan iets meer richting Turkije. Opnieuw een prachtig berggebied! Ik was er al wel eerder geweest, maar herkende niets terug van vroeger.

De vrachtwagen van het Health Care Project stond er al, maar was nog wel gesloten, toen wij aankwamen. En dus reden we een klein stukje door naar een ziekenhuis waar we mochten ontbijten. Eigenlijk was de dag ervoor wel de Ramadan begonnen, maar wijzelf deden er niet aan mee. Evenals de meeste anderen die met het project meewerkten.

De kinderen vulden eerst een formulier in bij een jongen die voor Pelistank tv werkte. Daarop stond hun naam, leeftijd, lengte en gewicht. Vervolgens werden ze gecontroleerd door de dokter uit Sulaimanya. Na de controle van de dokter kwamen ze eerst nog bij mijn man in de stoel en vervolgens mocht ik de kinderen leren hoe ze hun tanden moesten poetsen. Tussen het poetsen door gaf ik de kinderen steeds uitleg over de mondverzorging, maar ook over het effect van eten en drinken op het gebit.

Na een uurtje of 2 à 3 liepen we terug naar het ziekenhuis en kregen een warme maaltijd aangeboden. Na de tweede ronde bezochten we een vriend van mijn man die ook in het dorp woonde. Eerst gingen we samen eten en keken naar het WK naar de wedstrijd tussen Nederland en Mexico.

We brachten de nacht door in het huis van de moeder van de vriend. Moeder en zoon woonden tegenover elkaar. We kregen een slaapkamer met eigen badkamer met een westers toilet toegewezen. Er stonden 3 bedden in, maar we kregen 2 extra matrassen, omdat we met zovelen waren. De zus van de vriend bracht koud water met glazen naar boven en ze vertelde ons dat ze babyshampoo over had dat we konden gebruiken als we moesten douchen.

De volgende ochtend kregen we ontbijt voor we weer naar de vrachtwagen gingen. Dat de kinderen enthousiast waren met onze komst, bleek wel toen het me begon op te vallen dat kinderen voor de tweede keer langs kwamen. De eerste keer viel het me meteen al op, toen ik de tanden van een meisje moest poetsen dat een specifieke stand van haar tanden had. Ik vroeg de moeder of ze niet daags ervoor al waren geweest, maar de moeder ontkende. Mijn oudste dochter herkende het meisje echter ook, vanwege een gericht advies dat mijn man aan het meisje had gegeven.

Vervolgens ging ik beter opletten en zag nog meer kinderen die voor de tweede keer langskwamen. Ook de dokter van Sulaimanya herkende een groot aantal van de kinderen van de dag ervoor. Natuurlijk was het leuk te zien dat ze het fijn vonden bij ons te komen, maar aangezien wij de ingevulde formulieren naar de overheid moesten opsturen, konden we het niet gebruiken dat daar dubbele bij zouden zitten. Wel gaven we hun extra tandenborstels en tandpasta mee.

Na de controles en nadat alle kinderen waren vertrokken, vroegen de cameramensen de dokter uit Sulaimanya, mijn man en mij om nog iets voor de camera te zeggen. De dokter in het Arabisch, mijn man in het Koerdisch en ik in het Engels. Mijn tweede dochter zong nog 2 liedjes voor de camera en mijn oudste bedankte Pelistank tv voor de mogelijkheid met het project mee te doen en vertelde over de kinderen en dat ze hun tanden moesten poetsen.

Voorlopig werd besloten even te stoppen met het project, omdat het te zwaar werd voor degenen die wel met de Ramadan meededen met het vasten. Het was de bedoeling dat we na de Ramadan de provincie Duhok nog zouden bezoeken. Pas veel later bleek dat dat door de opkomst van IS niet door kon gaan.

web counter