2013, januari-maart: op en neer naar Nederland en een plensbui in het park

Terwijl de kinderen en ik in Nederland waren eind december 2012, begin januari 2013 had mijn man ondertussen weer een andere auto gekocht. Een witte Land Cruiser deze keer. Mijn zus maakte nog de grap dat wij vaker van auto’s verruilen, dan zij van sokken. Er zat nog een kern van waarheid in ook. Alhoewel ik niet zal beweren dat zij haar sokken niet vaak genoeg verruilt. 

Al in Nederland hadden we om de paar maanden een andere auto, wat eens resulteerde in een acute vergeetachtigheid van mijn kant. We woonden nog in Groningen. In de rustige en afgelegen wijk “De Meeuwen” waar alleen aan onze kant van de straat woningen stonden. Aan de andere kant van de stoep waren de parkeerplaatsen. Op een dag liep ik ons huis uit, van plan met de auto ergens naartoe te gaan. Toevallig kwam op datzelfde moment onze buurman zijn huis uit. Even bleef ik staan en kijk naar de diverse auto’s die op de parkeerplaatsen voor onze huizen stonden. 
“Is er iets?” vroeg de buurman mij.
“Om eerlijk te zijn, ik heb geen idee welke auto van mij is,” bekende ik.
Ik heb dan ook nog nooit echt iets met auto’s gehad. Zolang het rijdt, maakt het mij niet zoveel uit. Automaat, schakelauto, benzine, diesel, groot, klein, merk, model, enz. Vaak weet ik het merk van de auto niet eens en onthoud ik alleen de kleur. Dat betekent dan ook direct dat ik zo weinig op het model let, dat ik meerdere keren bij een auto heb gestaan, die niet van mij bleek te zijn. Dan was alleen de kleur hetzelfde. 

De Land Cruiser was dus leuk, maar ook van korte duur. Drie weken en een dag nadat we terug waren in Koerdistan, had mijn man al een andere auto op de kop getikt. Een donkerblauwe VW Routan SEL. Het interieur deed me denken aan een vliegtuig. Allemaal extra knopjes en lampjes bij het dashboard, automatisch openschuivende deuren, armleuningen die omhoog konden en een gangpad tussen de voorste twee stoelrijen met daarboven twee beeldschermen die ook weer in het plafond weggewerkt konden worden. 

De vliegreis vanuit Koerdistan naar Nederland was gezellig. Het leek meer een groepsreis. Ik zag zoveel bekenden, waaronder patiënten, vrienden, kennissen en mensen van school. Het werd de eerste vliegreis dat mijn zoon zijn eigen stoel zou hebben. Omdat de rij stoelen nu eenmaal niet breder is dan drie stoelen, ging mijn tweede dochter op de stoel aan de andere kant van het gangpad zitten. 

Na een tijdje kwam de stewardess langs.
“Reist u met al die kinderen?” zei ze met de nadruk op “al”, terwijl ze stil bleef staan bij onze rij.
Spontaan kreeg ik het gevoel alsof ik met acht kinderen op reis was. 
“Ik reis altijd met al deze kinderen”, antwoordde ik.
Toen kwam ik erachter dan kinderen onder de twaalf jaar niet alleen op een rij stoelen mocht zitten in verband met begeleiding als de zuurstofmaskers nodig bleken te zijn. Geen van mijn kinderen was ouder dan twaalf en aangezien ik mezelf niet in tweeën kon delen, sprak de stewardess een Koerdische man achter mijn dochter aan of hij dan naast haar wilde gaan zitten. Zonder problemen stond de man op, nam zijn I-pad mee en gaf deze meteen aan mijn dochter, zodat zij er mee kon spelen. Vluchten met veel Koerden zijn eigenlijk altijd zo ontspannen, omdat Koerden bijzonder kindvriendelijk zijn. Zelfs toen mijn dochter na de vlucht van stoel verwisselde, vond hij het geen probleem dat ze de I-pad bij zich hield. 

Mijn ouders en mijn zus haalden ons midden in de nacht op van Schiphol. De dag erna was ik nog steeds doodop. 

Mijn ouders waren inmiddels verhuisd. Een mooi ruim huis. Net zo één als waar we vroeger in gewoond hebben tot mijn vijfde jaar. Ondanks mijn jonge leeftijd toen we verhuisden naar het huis in een klein dorp waar ik echt ben opgegroeid, kon ik me veel herinneren hoe het huis ingedeeld was. Tot verbazing van mijn zus die toch twee jaar ouder is, wist ik zelfs nog welke vloerbedekking we vroeger op de bovenverdieping hadden liggen. Doordat mijn ouders nu in een dorp verderop woonden, hadden we ineens de mogelijkheid lopend naar de winkelstraat te gaan.

Mijn zoon zat in een fase dat hij steeds meer woorden leerde. Ik sprak zelf altijd Nederlands met mijn kinderen, omdat ik liever had dat ze het Koerdisch van de “native speakers” zouden leren. In Nederland kwam hij echter weinig in aanraking met de Koerdische taal, zodat ik er af en toe toch wat Koerdische woorden tussendoor gooide. De klok is dan sahat (wat volgens mij eigenlijk Arabisch is, maar wel veel gebruikt wordt). Mijn zoon vond “sahat” nog best een pittig woord en veranderde dat naar “aap”. En zo werd de klok een aap. 

Op een dag waren we in een autogarage en had ik mijn zoon op de arm. Aan de muur hing een klok. Toevallig stonden er voor mij drie onbekende mannen tussen ons en de klok in.
Mijn zoontje wees naar de klok die precies achter de mannen hing en zei: “Mama, aap!” 
De mannen keken ons aan. Waarschijnlijk vermoedden ze allemaal dat ze net waren uitgescholden door een tweejarige. En dus voelde ik me verplicht te vertellen dat hij tweetalig werd opgevoed en het eigenlijk over de klok had. Geen idee of ze mijn uitleg geloofden, maar ze zeiden er verder ook niets van.

Diezelfde vakantie had mijn zoon al even staan kijken naar mijn dochters die op een zoethoutstokje zaten te kauwen, toen hij naar de hal verdween. Toen hij terugkwam in de woonkamer, had hij een decoratiestokje uit een bloemstukje in zijn mond. Ik verruilde het decoratiestokje voor een zoethoutstokje, maar hij bleek toch niet weg van de smaak. Kinderen hebben toch altijd zo’n verrassende kijk op de wereld.

We bleven drie weken in Nederland, maar er heerste een griepvirus in Nederland en mijn dochters en ik werden de eerste week al ziek. De tweede week hadden we wat rust en de derde week moest ik allemaal dingen regelen als bestellingen die via mail door kwamen, overbagage dat per vrachtauto moest worden opgestuurd naar Koerdistan, paspoorten die vernieuwd moesten worden voor mijn dochters en het bezoeken van een paar vrienden. 

Aan het eind van de vakantie, vrachten mijn ouders en zus ons weer naar Schiphol, waar we weer vele bekenden in de rij van de incheckbalie tegen kwamen. 

In de rij voor de laatste controle, besloot ik snel naar de wc te gaan. Mijn dochters bleven staan wachten en toen ik terugkwam, waren ze al zover opgeschoten dat ik of me tussen de rij mensen en het hekje ernaast moest wurmen of ik kon bukken en onder het hekje direct naast mijn dochters gaan staan. Ik besloot te bukken. Mensen in de rij die ik herkende als patiënten van onze kliniek in Erbil lachten even vriendelijk naar mij. Nog geen twee minuten later stond een oudere man voor hetzelfde dilemma. Bukken of langs de rij wurmen. Hij twijfelde zichtbaar langer dan ik.
Tot ik de patiënten hem in het Koerdisch hoorde vertellen: “Buk maar gewoon hier onderdoor. De dokter heeft dat ook gedaan.”
Op de manier waarop het gezegd werd, wist ik dat het blijkbaar iets was wat ze niet direct van een “dokter” hadden verwacht. Ik kon een glimlach niet onderdrukken. 

Het was een dagvlucht. Fijn dat je dan geen slaap mist, maar dat betekende ook dat de kinderen meer wakker zouden zijn. Zo rustig als de kinderen op de heenreis waren, zo ongeduldig waren ze nu. 
“Het is zo saai,” en “wanneer zijn we er?” moest ik met grote regelmaat aanhoren.

Eindelijk landden we in Erbil. Mede door het twee uur tijdsverschil was het inmiddels laat in de avond. Buiten was het koud. Veel kouder dan het in Nederland was. Ik belde mijn man, die ons kwam halen. Samen laadden we de bagage in. Mijn man nam plaats achter het stuur en zette ons zoontje bij zichzelf op schoot. Onze zoon vond het prachtig en nam zijn taak als chauffeur heel serieus. Hij stuurde netjes recht en zo nodig verzette hij de versnelling. De claxon was ook leuk, zo bleek. Toeterend reden we het vliegveldterrein af. Moet je in Nederland eens proberen (of toch maar niet). Een agent stond naast een politieauto en door het getoeter, keek hij verbaasd naar onze auto. Vervolgens zag hij mijn tweejarige zoon achter het stuur. Een grote glimlach van de agent volgde en lachend keek hij ons na. Ja, we waren weer in Koerdistan.

Thuis in Harsham City bleek de stroom behoorlijk slecht te zijn en binnenshuis voelde het ijzig koud aan. Op de zonnige dagen was het buiten nog warmer dan binnen. Mijn man besloot een hoger ampère aan te vragen bij de mensen van de wijkgenerator, zodat we de elektrische kachels konden gebruiken als de hoofdstroom weg was.

Gelukkig steeg langzamerhand de temperatuur wel weer wat. Terwijl in Nederland nog sneeuw viel, werd het bij ons aangenamer. Wel viel er nog steeds regen. Meer dan in voorgaande jaren, schatte ik in. En dus hadden we weer regelmatig heel plaatselijke overstromingen waar wegen en weilanden blank stonden en personenauto’s vastliepen, omdat het water op bepaalde plekken een halve meter hoog stond. 

In die tijd hadden we nog de Land Cruiser met een extra wielaandrijving, of hoe zoiets ook mag heten, en hadden de wielen meer grip op de glibberige ondergrond. 

Toch ging het op een middag mis, maar dat had meer met mijn reactievermogen te maken. Samen met andere auto’s wilde ik keren via de middenberm van een autoweg. De auto voor me trok steeds een klein beetje op en stopte dan weer. Eén moment lette ik even niet goed op en reageerde te laat. Met de Land Cruiser reed ik de personenauto voor me aan. Het was geen harde botsing, want mijn auto had geen enkele schade, maar de verf van de andere auto was wel wat beschadigd en de bumper iets gedeukt. Dat merkten we op nadat we aan de kant van de weg waren gestopt om de schade op te nemen. Hoewel ik het een aantal keren aanbood, wilde de man geen geld.
“Ben je zeker?” vroeg ik hem.
Maar hij antwoordde: “Waarom moet ik geld aannemen? Ik laat het toch niet maken.”

Inmiddels werd het maart. Het was een heerlijke zonnige lentedag. Zo’n 20 graden was het buiten. In deze maanden zijn er altijd veel al dan niet religieuze feestdagen. De school van de kinderen houdt zich vast aan de islamitische en christelijke feestdagen, dus dat telt op. Ook die dag waren de kinderen vrij van school. 

Ik wilde net naar de winkels gaan, toen een neefje van mijn man belde om te zeggen dat hij de auto nodig had. Onderweg naar de kliniek om de auto af te leveren, haalde ik snel wat boodschappen bij twee kleine winkeltjes. 

Eenmaal bij de kliniek laadden we onze boodschappen over in de auto van een collega, die ons thuis zou brengen. Het was rond drie uur. Misschien kon ik nog net met de kinderen naar het grote Abdul Rahmanpark in Erbil met diverse speelterreinen. Een leuke afsluiter van een vrije dag. 

En hoewel de auto niet thuis was, besloten we met de taxi te gaan. In de wijk zelf reden weinig taxi’s, dus liepen we de wijk uit tot aan de grote weg. Voor de zekerheid had ik de zomerjassen in een stevige boodschappentas van Nederland gestopt, want het kon fris worden voor we weer thuis zouden zijn. Mijn zoontje zat op zijn loopfiets. 

Een taxi stopte. Ik onderhandelde eerst over de prijs van de rit en daarna stapten we in. Allemaal op de achterbank. Als vrouw naast een taxichauffeur zitten, kan een verkeerd beeld afgeven. En mijn kinderen alleen op de passagiersstoel, vond ik niet veilig.

Meestal als ik met mijn zoon in een taxi zat, was hij onrustig. Deze keer niet. Hij liet zich makkelijk afleiden. Net als de taxichauffeur trouwens. De man keek net wat te vaak opzij. Hij vond mijn zoon zo’n leuk jongetje, zei hij. Voortdurend vroeg hij of mijn zoon niet voor in wilde gaan zitten, maar ik liet het niet toe. Het was geen stilzitter, dus dat leek me geen strak plan. Zo bleven we op de achterbank zitten.  

Naarmate de rit vorderde, bleef de man maar omkijken. Ik begon me inmiddels toch wat oncomfortabel te voelen door zijn omkijken. Je zou zeggen dat ze voldoende ervaring hebben, maar taxichauffeurs in het algemeen zijn al gevaarlijker in hun rijgedrag en ik merkte dat deze man ook geen ster in het rijden was. Op een druk kruispunt reed hij bijna tegen een bestelbusje aan. 

Eigenlijk wilde ik een opmerking maken over dat hij vooral geen ongeluk moest veroorzaken, maar ik slikte mijn woorden in. Achteraf gezien had ik beter toch iets moeten zeggen, want vlak voor het stoplicht van Ainkawa reageerde hij inderdaad te laat. Voor de zoveelste keer had hij opzij gekeken, terwijl de auto voor ons stopte. De automobiliste voor ons merkte het waarschijnlijk ook op, want de vrouw trok nog een stukje op om hem extra remweg te geven. Tevergeefs. Met de klap van een botsauto raakten we de auto voor ons. 

De chauffeur en de vrouw in de auto voor ons stapten uit. Er leek geen zichtbare schade te zijn, behalve dat de bumper van de taxi ietsje losser zat als ervoor. Het humeur van de chauffeur was in een klap omgeslagen. 

Ik was allang blij dat hij nu meer vooruit keek, hoewel hij nog steeds af en toe met zijn hoofd opzij draaide.

Bij het park betaalde ik hem de kosten van de rit en stapten we uit. Ik was allang blij dat we uit de taxi konden stappen. De chauffeur deed mopperend een rondje om zijn auto en voelde aan zijn bumper. 

Met de kinderen liep ik het park in. Het park is groot en kent meerdere ingangen. Deze keer waren we bij een van de andere ingangen gestopt, zodat ik niet meteen de speeltuin kon vinden waar ik normaal naartoe ging. 

Het weer was zonnig en ik nam geen moeite de plattegronden van het park te lezen. We hadden niet zo’n haast en in de verte zagen we al een ander speelterrein. Ik vermoedde dat het het oude speelterrein was, omdat er ook een aantal verroeste toestellen tussen stonden. Maar het leek veranderd. Er was een stenen looppad aangelegd en er stonden een aantal nieuwe speeltoestellen. Vlakbij was een fitness gedeelte in de open lucht. Mijn dochters probeerden eerst de fitnesstoestellen uit, terwijl mijn zoon liever in de speeltuin wilde spelen. Natuurlijk had hij graag dat zijn grotere zussen ook meekwamen en al roepende liep hij over het smalle parkweggetje naar hen toe. 

Toen ze net een poosje aan het spelen waren, merkte mijn tweede dochter op dat het rommelde in de verte. De lucht begon inderdaad grauw te zien en er zou best een onweersbui uit kunnen komen. Ik vertelde de meiden dat we weg zouden gaan, maar mijn richtingsgevoel liet me weer behoorlijk in de steek. 

Bij een kiosk waar we nog een paar kauwgums en koekjes kochten, vroeg ik de weg naar de uitgang bij de taxi’s.
“Achter het meer.” antwoordde de jonge verkoper. 
Er zijn meer weggetjes achter het meer en inmiddels begon het te regenen. Eerst nog een drup hier en daar. Al gauw werden dat er meer. Opnieuw vroeg ik de weg. Nu aan een man, die zei dat we hem konden volgen. De motregen was inmiddels veranderd in dikke druppen regen. Op een gegeven moment besloot de man te schuilen onder de vele bomen in het park. Hij wees nog wel de richting aan die we nu moesten volgen. Een jongeman stak het parkweggetje over en ging ook onder een boom staan schuilen. Het regende nu keihard. Ik tilde mijn zoon op en zo snel als we konden, liepen we richting de uitgang. Plots merk ik dat de jongeman die eerder nog onder de bomen was gaan schuilen, ons had ingehaald en me vroeg of hij mijn zoon van mij moest overnemen. 

Het regent nu verschrikkelijk hard. Mijn mascara liep al uit en we waren zo drijfnat dat mijn voeten in mijn schoenen leken te zwemmen. Alsof iemand emmers water over ons heen had gegooid. Mijn broek kleefde aan mijn benen, en de regen, die langs mijn gezicht naar beneden stroomde, maar die ik niet kon wegvegen, omdat ik mijn beide armen gebruikte om mijn zoon te tillen, zorgde ervoor dat ik mijn ogen niet kon openhouden. 

De jongeman kwam als geroepen en ik gaf hem mijn zoon. Een stuk sneller konden we nu vooruit. Onderweg vroeg de jongen of we Italianen zijn.
“Dat is nieuw”, dacht ik nog.
Meestal werd ik voor een Russin aangezien hier in Koerdistan.
“Nee, ik kom uit Nederland,” antwoordde ik.
We moesten nog een aardig stukje lopen. Met mooi weer heb je niet zo in de gaten dat het park zo uitgestrekt is.
“Waar staat je auto?” vroeg de jongen nu.
“Ik moet met de taxi”, antwoordde ik.
“Ik breng jullie wel. Waar woon je?” bood hij vervolgens aan.
Ik twijfelde heel even, maar hij zag er betrouwbaar uit, dus ik nam zijn aanbod aan. Voor de zekerheid lette ik wel op zijn kenteken en noteerde het vast in mijn telefoon. Mijn tweede dochter liet ik voorin zitten. De jongen stookte de kachel flink op. We kregen het zowaar weer warm. 

Al gauw begon hij een telefoongesprek. Normaal let ik nooit zo op wat mensen zeggen over de telefoon, maar nu wel. Ik hoorde hem praten met iemand aan de andere kant van de telefoonlijn:
“Ik ga eerst wat mensen wegbrengen naar Harsham. Daarna kom ik direct terug. Die arme Engelsen liepen in de regen en moesten met de taxi.”
“Engelsen?” dacht ik, “we waren toch Nederlanders?”
Maar ik zei niks en onderdrukte een opkomende glimlach. Ik keek uit het raam en lette op de weg die hij nam. Het was druk op de weg. Bij elke straat die hij inreed, liet hij duidelijk weten welke weg hij zou nemen door met zijn armen te gebaren. Het was niet echt tegen iemand gericht, maar ik begreep dat hij dit deed om aan te geven dat hij betrouwbaar was en ons niet naar gekke plekken zou brengen. Hoewel ik hem vertrouwde, bleef ik opletten. 

Even later stonden we stil voor ons huis. Ik bood hem wel geld aan. Tenslotte zou ik dit ook kwijt zijn geweest als ik met de taxi zou zijn teruggekomen, maar hij weigerde. Ik bedankte hem vriendelijk en zei dat hij zoveel moeite voor ons had gedaan. Terwijl we uitstapten, groette hij ons en reed weg. Zijn hulp kwam echt als geroepen.

web counter