2012 oktober-december: Naar Sulaimaniya, zonder oppas mijn handen vol en absurd weinig stroom

Nadat we in Harsham woonden, werd het lastiger voor mij om mijn werk met mijn zoontje te combineren. Ik ben altijd niet de makkelijkste geweest als het om oppas voor mijn kinderen ging. Bovendien was de keus op dat moment niet bijzonder groot qua oppasmeisjes, dus besloot ikzelf thuis te blijven van mijn werk. 

Begin oktober bleek ik toch nodig in de kliniek, want de manager belde mij op een avond. Die dag waren opnieuw kleuters in de kliniek geweest en voor de volgende dag stond er weer een kleuterklas van zo’n 30 4- en 5-jarigen gepland. Mijn hulp zou wel van pas komen en mijn zoontje kon mee, want er zouden voldoende assistentes aanwezig zijn die ook op mijn zoontje konden passen. 

Een huis in American Village, Khanzad regio (oktober 2012)

We deelden de klas weer op in kleinere groepjes, zodat elke groep weer kon rouleren tussen de verschillende activiteiten: poetsles geven, uitleggen hoe de röntgenapparatuur werkte, uitleggen van de behandelkamers met hun instrumenten, verhaaltje voorlezen en een kleurplaat laten kleuren. Ik werd op de behandelkamer gezet. En hoe intensief dergelijke bezoeken ook altijd zijn, de kleintjes hadden de grootste lol in de behandelkamer. Natuurlijk was een enkeling in het begin wat angstig, maar als ze zagen dat hun klasgenootjes iets durfden, dan wilden zij het vaak ook proberen. Het bleef allemaal heel speels. Zoveel als de tijd het toeliet, mochten kinderen in de behandelstoel zitten, deed ik de stoel in de ligstand en telde ik hun tanden. Ik vertelde over de lamp, de meerfunctiespuit (het apparaatje waar water en lucht uitkomt), de polijstborstel en de afzuiger. Ik gebruikte vanwege de hygiëne geen instrumenten in de mond, maar liet verder alles draaien en afzuigen. Lucht uit de meerfunctiespuit blies ik op hun handen. Ik pakte de afzuiger en zoog hield het tegen hun kleren aan of op hun handen. Vaak moet je dat soort dingen eerst bij jezelf voordoen, omdat ze niet altijd meteen kunnen inschatten hoe groot die zuigkracht van een afzuiger is. Het viel me op hoeveel pret ze hadden en hoe hard ze lachten. Toen de eerste groep kinderen mijn kamer verliet, hoorde ik een jongetje in het Koerdisch tegen zijn klasgenoten zeggen: “Dat was echt leuk!” 

Heerlijk, toch? Daar deed ik het voor. Er is al genoeg angst voor de tandarts, dus dan is het leuk als je het vakgebied in een positiever daglicht kunt plaatsen. Het uur vloog voorbij. 

Mijn zoontje was de hele tijd poeslief geweest. Hij liep rond in de kliniek samen met de andere kinderen en toen de laatste groep bij mij stond, bleef mijn zoontje bij mij in de behandelkamer. Mijn zoontje vond het minstens net zo interessant als de kleuters en wilde ook voelen aan het ronddraaiende polijstborsteltje. 

In de laatste week van oktober planden we een korte trip naar Sulaimaniya (ook wel geschreven als Slemani). Ik was nog niet eerder in die stad geweest, maar het beviel me goed. Een uitgestrekte stad die half tegen de bergwand op ligt. De plek waar wij bleven overnachten lag helemaal aan de rand van de stad, halverwege de berg. Wat een prachtig uitzicht. Het deed me denken aan Zweden, waar ik in de zomer van 1997 met mijn man was geweest. 

Het uitje kwam wat plotseling voor mij, want eigenlijk stond ik net op het punt de wekelijkse boodschappen te halen, maar dat moest dan maar als we terug kwamen. Onderweg kwamen we langs Dokan Lake, waar we vis aten in een restaurantje langs de rivier die in het meer uitmondt. Al langere tijd wilde ik Dokan Lake zien, maar het was er nooit van gekomen en nu genoot ik van de omgeving. Die middag bezochten we in Sulaimaniya een park met speeltoestellen voor de kinderen. Als ik me niet vergis, heette het Sarchinar Paradise. ’s Avonds aten we in een behoorlijk chique restaurant in het Abu Sana Hotel. 

Nadat we terug waren van Sulaimaniya moesten alsnog de boodschappen worden gedaan. Meestal nam ik alle kinderen mee naar de winkel. Dan “dumpte” ik mijn tweede dochter en mijn zoontje in Kidsworld (een soort apenkooi) in het winkelcentrum Family Mall en ging alleen mijn oudste mee in de supermarkt. Mijn dochters die destijds 10 en 7 waren, waren nog moe en wilden thuisblijven. Mijn zoontje was te jong om thuis te blijven, maar met zijn nog net geen 2 jaar oud, wilde ik hem niet alleen naar Kidsworld brengen. Er zijn daar natuurlijk altijd mannen die op de kinderen passen en als het nodig is, bellen ze je, maar ik had liever niet dat hij daar in zijn eentje heen ging. 

Deze keer zou mijn zoontje mee de supermarkt in. En ik moet eerlijk bekennen dat ik simpelweg mijn concentratie verlies, zodra ik kinderen meeneem naar de supermarkt. Ik kom terug met dingen die ik niet nodig heb en ik vergeet dingen die ik wel moet kopen.  

Toen we net waren uitgestapt, wilde mijn zoontje in de buggy. Niet handig, want een winkelwagen en buggy tegelijk duwen is niet te doen, maar ik kon altijd eerst de belangrijkste boodschappen halen en later de rest. 

Bij de ingang van de supermarkt bedacht mijn zoontje zich. In een winkelwagen zitten was toch ook leuk. Ik leverde mijn buggy bij de klantenservice in en pakte een winkelwagen. Al maanden wilde hij niet meer in het zitje van de wagen zitten, maar in de winkelwagen zelf, ging nog wel. Maar ernaast lopen bleek toch ineens leuker. 

Destijds zag ik wel eens van die Nanny-programma’s waarbij ze vooral adviseerden je kinderen bij het boodschappen halen, te betrekken. Dat mijn zoontje het er niet mee eens was dat hij niet alleen van mij op de roltrap mocht staan en dat liet blijken door de hele winkel bij elkaar te krijsen, kon ik nog best wel negeren. Voor dergelijke zaken ben ik nooit zo gevoelig geweest. Na die krijsbui probeerde ik het advies van de Nanny-programma’s op te volgen en vroeg hem of hij niet mee wilde helpen boodschappen te doen. Natuurlijk wilde hij dat wel en enthousiast gooide hij allemaal artikelen in mijn winkelwagen die ik totaal niet nodig had. Waarschijnlijk hanteerde mijn zoontje een compleet ander boodschappenlijstje dan ik. Ik wees de boodschappen aan die ik wel nodig had, maar dat vond hij veel te saai. Dus besloot hij zijn eigen weg te gaan. Via een onbemande kassa sloop hij de winkel uit, maar ik haalde hem terug.

Vijf minuten later was ik net even mijn boodschappenlijstje aan het checken toen ik ineens een heel bekend en veel te vrolijk jongenshoofdje met de roltrap in de supermarkt naar boven zag gaan. Het was één grote glimlach die mij aankeek. Ik liet mijn kar achter en rende achter hem de roltrap op. Nu moesten we de roltrap tot aan boven nemen en vervolgens weer terug naar beneden. Eenmaal beneden veranderde zijn vrolijke humeur in een nieuwe huilbui, die ik overigens weer compleet negeerde. 

Kort daarop ging het brandalarm af en riep het winkelpersoneel op iedereen naar de kassa’s te gaan. Bij de kassa zag mijn zoontje de volgende roltrap naar de parkeergarage al en terwijl de kassière mijn boodschappen stond te scannen, moest ik opnieuw achter mijn zoontje aanrennen. Onvoorstelbaar hoe snel die kleine beentjes van bijna 2-jarigen kunnen gaan, maar hij was sneller bij de roltrap dan ik. Gelukkig greep een oplettende meneer hem net van de roltrap af.

De kassière was inmiddels bijna klaar met mijn boodschappen, maar ik besloot eerst mijn buggy weer van de klantenservice te halen, zodat ik in ieder geval mijn zoontje kon vastzetten. De stuk of tien plastic tasjes waarin mijn boodschappen waren ingepakt door de inpakjongen, hing ik aan de handvaten van de buggy. De omdoos met 12 pakken melk hield ik onder mijn linkerarm, terwijl ik met mijn rechterhand de buggy van de roltrap afstuurde. Plotseling gebaarde een man achter mij dat hij de melk wel voor me wilde tillen. Zo erg aardig van hem. Hij liep met me mee tot aan de auto en zette het netjes achterin de kofferbak. 

Maar ik besloot dat ik de volgende keer toch mijn dochters mee zou nemen, zodat mijn dochter van 7 tenminste met haar broertje in de apenkooi van Kidsworld kon spelen. Dat leek me veel handiger. 

Inmiddels was ik ongeveer een half jaar niet meer fulltime in de kliniek aan het werk, vanwege het vertrek van onze oppas.
“Weet je dat je om 5 uur een patiënt hebt?” vroeg een van de assistentes mij, toen ze me belde. 
Ik wist van niks en eigenlijk had mijn oudste dochter een speelafspraak staan, dus besloot ik beide afspraken te combineren. Ik zou de kinderen meenemen naar de kliniek.

Zo reed ik om 4 uur van school terug naar Erbil. Ik op de bestuurdersstoel, mijn zoontje in zijn autostoel en de drie meiden achterin de bak van het bestelbusje waar ik destijds in reed.

Vanwege de nog voortdurende wegwerkzaamheden, was het weer verschrikkelijk druk op de weg. Al ruim voor het checkpoint om de stad binnen te gaan, stond ik in de file. Normaal duurde deze afstand met mijn snelheid drie minuutjes, maar die middag kostte het me een half uur. Inmiddels was het half 5. Ik belde de kliniek om door te geven dat ik waarschijnlijk aan de late kant zou komen en dat er een behandelkamer vast voor mij klaargezet moest worden. Ik verwachtte dat de file na het checkpoint snel opgelost zou zijn, maar waar mogelijk was het daar een nog grotere chaos. Op de tweebaansweg en de naastgelegen berm stond het nu vol met met drie rijen auto’s die ons tegemoet kwamen EN daarnaast nog zes rijen auto’s die Erbil in wilden. Ik stond niet eens OP de weg en alsnog zat ik in een van de middelste rijen…

De meiden begonnen te klagen over de warmte achter in de bak van het bestelbusje. Hoewel er nog maar één zitplaats over was in de cabine, sprong ik uit het busje, opende de zijdeur en liet hen voorin de bus plaatsnemen. Mijn tweede dochter stond achter de bestuurdersstoel. Mijn oudste dochter en haar vriendin deelden met zijn tweeën de enige overgebleven zitplaats.

Tien minuutjes later en enkele meters verder besefte ik dat ik nooit om 5 uur in de kliniek aanwezig zou kunnen zijn en ik belde opnieuw naar de receptie: “Bel de patiënt en zeg dat ze niet hoeft te komen tot ik een beetje in de buurt ben. Het duurt veel te lang.”
Terwijl ik aan de telefoon hing, stonden er drie politieagenten op de weg, die me vertelden dat ik niet mocht bellen tijdens het autorijden. Hoewel je het bijna geen autorijden kon noemen, omdat je lopend nog sneller vooruit zou komen, hadden de agenten natuurlijk wel gelijk. Toch wilde ik voor de grap even uitproberen hoe makkelijk het is je status te misbruiken, zelfs bij de politie en dus opende ik mijn raampje en verontschuldigde me met de woorden: “Sorry, maar ik moet zo een patiënt behandelen, dus ik moet wel bellen.”
En ja, hoor. Zonder enige aarzeling bij de agenten gebaarden ze me dat het dan geen enkel probleem was te bellen. In Nederland zouden agenten waarschijnlijk hebben gezegd: “Er staat nergens aangegeven dat je in jouw geval wel mag bellen achter het stuur…”
En terecht…

Over het feit dat we met zoveel mensen in de cabine zaten, werd dan weer met geen woord gerept. Misschien viel het hen niet op. Tenslotte kon er nog altijd meer bij. In een gewone personenauto passen ook makkelijk negen mensen in Koerdistan. Vaak zie ik achterbanken volgestouwd met zoveel kleine kinderen, dat ik de tel kwijt raak. Of kinderen van een jaar of twee die zonder autostoeltje naast hun rijdende vader staan. En nog enger: de piepjonge kinderen achter in de open laadbakken van de pick ups. Dus met ons vijven voorin de bestelbus, waarvan mijn zoontje netjes vast zat in zijn autostoel, leek dan ineens zo’n grote overtreding.

De minuten verstreken. Het was inmiddels 5 uur en ik had nog niet eens de eerste afslag na het checkpoint bereikt. Nog steeds stond ik middenin de file. Voor, achter, links en rechts waren alleen maar auto’s te zien. Iedereen op minimale afstand van elkaar: hooguit enkele centimeters. Voor zover ik kon kijken, leek het erop dat de eerste afslag relatief rustig was. De andere weg, die ik eigenlijk moest nemen om naar de kliniek te gaan, was geen optie. Ik schatte in dat als ik rechtdoor ging, nog later op de kliniek zou zijn, dan wanneer ik de omweg zou nemen en dus gooide ik mijn richtingaanwijzer uit naar rechts. Vanzelfsprekend kreeg ik niet zomaar de kans om in te voegen in de rij rechts van mij, dus opende ik mijn raampje en vroeg de twee mannen in de auto naast me of ik kon invoegen, omdat ik wilde afslaan. Mooi, ze lieten me voorgaan. Alsnog duurde het nog ongeveer een kwartiertje voor ik daadwerkelijk de afslag had bereikt.

Daarna was ons probleem opgelost. Het fileprobleem tenminste. De patiënt stond om 5 uur in de agenda, maar ik was al ruimschoots te laat.
De manager belde: “Weet je wanneer je hier kunt zijn?”
“Na een minuut of twintig,” kon ik nu redelijk inschatten.
En inderdaad, twintig minuten later stopte ik het busje op de stoep van de kliniek en rende met mijn zoontje op de arm naar boven. Het was inmiddels bijna kwart voor 6. De meiden waren in hun enthousiasme al naar mijn man zijn kantoor gestormd. Ik liet mijn zoontje achter bij mijn man en snelde de trap weer af naar de kliniek, een verdieping lager. De patiënt was al aanwezig. Ze had het niet erg gevonden dat ze even moest wachten, maar natuurlijk verontschuldigde ik me voor mijn late komst.

Het komende anderhalf uur zat ik in de behandelkamer. Meestal deed ik niet zulke lange behandelingen in één keer, maar aangezien ik zo weinig beschikbaar was en deze patiënt zo snel mogelijk behandeld moest worden, maakte ik een uitzondering voor haar. 

De meiden vermaakten zich nog prima toen ik eindelijk klaar was. Al gauw reden we weer met ons vijven richting ons huis.

Het was even over half 8. Snel maakte ik twee pizza’s klaar in de oven en verwarmde de lasagne die ik eerder op de dag had gemaakt. We waren nog aan het eten, toen de moeder met haar jongste dochter, een klein meisje van dezelfde leeftijd als mijn tweede dochter, arriveerde. Uiteindelijk werd het laat voor de kinderen toen ze eindelijk op bed lagen. Het was wat hectisch geweest, maar ze hadden plezier gehad. 

Het werd oktober 2012 en de hoofdstroom viel steeds vaker uit. De meeste huizen waren niet geïsoleerd en vaak was het buiten nog warmer dan binnen. De straalkachels konden niet allemaal branden op de wijkgeneratorstroom. Evenals de wasmachine, dus de was stapelde zich op. Naast de koel- en vrieskast, waarbij het stopcontact op een lastige plek zat, zodat ik deze niet kon uitzetten, kon er nog anderhalve straalkachel branden op de zwakke stroom van de wijkgenerator. De geiser was ook bijgesteld, zodat ik die niet hoefde uit te zetten, zodra de hoofdstroom wegviel. 

Op een dag in december hadden we de hele nacht al zonder stroom gezeten en kwam in de ochtend alleen de zwakke stroom terug, die vervolgens ook nog met regelmaat weer uitviel. Pas om 2 uur ’s middags was een of ander probleem met de hoofdstroom opgelost en kon ik eindelijk een was draaien en alle kachels aanzetten. De komende paar uur zou ik zo’n twintig keer naar de meterkast lopen die aan een paal langs de straat hing en de meterkast in onze tuin. Elke keer sprong er wel weer ergens een stop of was gewoon de stroom compleet weg. En zodra de hoofdstroom er was, deed ik mijn ronde weer door het huis om alle kachels en de wasmachine weer aan te zetten. Ik hield er een dagtaak aan over.
“Mama, zo maak je alle stroom weer op!” waarschuwde mijn dochter van 7 zelfs toen ik voor de zoveelste keer die middag tijdens de hoofdstroom alle kachels opnieuw aanzette. 

Na een dikke week zouden we weer naar Nederland vertrekken. Dan konden we tenminste even weer genieten van de stroom en de warme huizen in de winter.

web counter