2010, januari en februari: Vrijwel non-stop werken

De terugreis naar Koerdistan verliep ietwat rustiger dan de heenreis. Rond half 11 ’s ochtends vertrok ik van mijn ouderlijk huis in het noorden van het land en reed door naar Wageningen waar ik mijn zwager ophaalde. Iets na drieën vertrokken mijn zwager, mijn dochters en ik naar Dusseldorf Airport. Het grote verschil tussen de Nederlandse en Duitse wegen was de sneeuw op de weg. Waar in Nederland zo laat op de dag alle wegen al vrijwel helemaal schoon waren gemaakt, lag er op de Duitse wegen nog zoveel sneeuw, dat je precies al je voorgangers kon volgen. En om zo weinig mogelijk te slippen, mocht je dus proberen in dezelfde bandensporen te rijden. Leuk was anders. Ondanks de slechte wegen in Duitsland en een veel te vroeg genomen afslag, waardoor we wat meer moesten zoeken, bereikten wij zonder kleerscheuren het vliegveld.

Het inchecken gebeurde door een nogal chagrijnige mevrouw. Ik was niet de enige in de rij die dat in de gaten had. Zenuwachtig zag ik diverse Koerden bagage overhevelen van de ene naar de andere koffer, omdat de regels blijkbaar erg streng waren en die mevrouw zich daar uiterst keurig aan wilde houden. Iets wat haar humeur niet ten goede kwam.

Wij hadden ook nog eens flink wat overgewicht qua bagage. Niet voor onszelf, ik had me netjes gehouden aan 3x 20 kg ruimbagage, maar we hadden spullen op verzoek van anderen mee, maar goed natuurlijk betaalden we daar ook voor. Volgens haar hadden we door het overgewicht geen recht meer op handbagage. Wat kon ik anders doen dan “ja en amen” zeggen en vervolgens onze handbagage gewoon mee aan boord te nemen?

Ondertussen had ik mijn man al verwittigd veel bagage mee te hebben en dus te zorgen voor voldoende auto’s, zodat hij op het vliegveld van Erbil stond met 2 auto’s en 2 extra familieleden.

De volgende dag was ik een paar uur bezig met het huis schoonmaken: afstoffen, stofzuigen, dweilen, afwassen, bedden verschonen en kleren wassen om de rest van de dag tot na 10 uur ’s avonds een Playmobil-school voor mijn dochters in elkaar te zetten. Een gezamenlijk cadeau voor de verjaardagen van mijn beide dochters.

Vanaf de tweede dag mocht ik onherroepelijk aan het werk. Er waren direct patiënten gepland en was ik vrijwel constant bezig in de kliniek gedurende de uren dat mijn dochters op school doorbrachten. Op een dag werkte ik zelfs door tot 7 uur ’s avonds, omdat iemand blijkbaar niet in de gaten had dat ik na half 3 niet meer werkte.

Sommigen wilden me nog overhalen op zaterdag te gaan werken of ’s middags nadat ik de kinderen van school had opgehaald, maar ik voelde weinig voor zoveel overwerken, want ik wist dat ik dan helemaal geen tijd met mijn kinderen zou overhouden. Ik werkte al veel extra uren aan administratieve zaken en dergelijke, maar dat zou ik tenminste nog weg kunnen leggen als ik moe zou worden of als de kinderen tussendoor zouden komen. Met een patiënt kan dat natuurlijk niet. Bovendien was het op een bepaalde manier ook vermoeiend om in een taal die niet je moedertaal is, te spreken over de mondgezondheid en de behandelingen met de patiënten. ’s Ochtends en vroeg in de middag ging dat wel goed, want in de ochtenden was ik op mijn best, maar hoe later op de dag, hoe meer moeite ik had met concentreren. Toch ging het qua patiënten al best goed. Ik kon inmiddels in het Koerdisch sneller uitleg geven dan in het Engels.

Ondertussen werd er druk verder gewerkt aan ons tandheelkundig centrum. Het tandtechnisch laboratorium dat aan de achterkant op de begane grond geplaatst was, was bijna compleet ingericht. Een groep Chinezen was inmiddels bezig met een speciale lijm te halen voor de balie die door de Nederlandse man was ontworpen die onze apotheek had ingericht. En vanuit Engeland hadden we nu een Engelstalig blanco programma binnen gekregen, dat ik volledig moest invullen. Van de behandelcodes, de omschrijvingen van de behandelingen, de prijzen, de categorieën en de vragenlijst van de medische anamnese aan toe. Regelmatig zat ik avonden achtereen beneden in de kliniek als mijn kinderen boven lagen te slapen om het programma werkend te krijgen. Ach, ik vond het ook leuk. Ondanks de drukte en het gebrek aan tijd voor mezelf.

Zolang ik mij over het eten niet druk hoefde te maken, was ik allang blij. Gelukkig werkte de kokkin die we sinds een maand eerder hadden aangenomen er nog steeds. Ons leven in de kliniek (en thuis, omdat we op de bovenste verdieping van het gebouw woonden) was als een soort commune. We aten allemaal samen: onze praktijkmanager, die ook mijn zwager was, de tandtechnieker die ons hielp bij het inrichten van het lab, een van de assistentes, onze hoofdhulp, die binnen en buiten de kliniek contacten moest onderhouden en klusjes moest uitvoeren of soms spullen moest wegbrengen of halen, onze Bangladeshi schoonmaker, mijn man, als hij in Koerdistan was, onze dochters en ik. En nog eventueel bezoek dat rond etenstijd kwam. Bij ons in de kliniek waren altijd mensen.

Sneeuw bij Banaman (februari 2010)

Eind januari was het. Een vrijdagmiddag. Bij toeval keek ik uit het raam. Het sneeuwde in Erbil. Eerst dikke vlokken, die zodra ze de grond raakten, in het niets oplosten. Een uur later werden de sneeuwvlokken kleiner, tot het uiteindelijk helemaal stopte. Sneeuw kwam zelden tot aan Erbil, dus het feit dat er ook alleen al natte sneeuw viel, was leuk om te zien.

Met mijn dochters reed ik naar Massif. Ik had toen nog niet in de gaten dat Koerden bij sneeuw altijd naar de bergen trekken om daar sneeuwbalgevechten te houden of grappige sneeuwpoppen op de motorkap van hun auto’s te bouwen, zodat het net leek of er een sneeuwpop lui tegen hun voorruit hing.

De sneeuwgrens lag meestal bij Khanzad, vlakbij school. Hier was een dun laagje sneeuw op de grond blijven liggen en naarmate ik dichterbij de berg Pirmam kwam, waar Massif op ligt, zagen we een steeds dikkere laag sneeuw.

Onderaan de bergweg kwamen we in de file terecht door al het verkeer dat naar de sneeuw in Massif wilde. Op de bergweg die normaal 2 rijstroken had, reden nu 3 rijen auto’s naast elkaar.

Een paar bochten reed ik omhoog tot ik begon te vermoeden dat er misschien net iets teveel rook onder mijn motorkap vandaan kwam. Of leek het alleen maar zo door de warmte van mijn motorkap en de kou van buiten? Automatisch controleerde ik de lampjes op mijn dashboard, maar zag verder geen lampjes branden die niet zouden moeten branden. Geen oplopende temperatuur voor zover ik kon zien. Ik probeerde mijn rook te vergelijken met die van auto’s naast me, maar het leek toch echt dat er om een of andere reden meer rook uit mijn motorkap kwam. Ik vroeg 2 mannen die in de auto naast mij reden.
“Er komt veel te veel rook onder vandaan. Je moet echt stoppen nu,” riepen de 2 mannen terug.
En dus probeerde ik aan de kant te gaan, maar met 3 rijen auto’s naast elkaar waar er maar 2 hoorden, viel dat niet mee.

Ik belde een neef van mijn kinderen.
“Blijf ergens wachten, daarna weer proberen. Als de rook dan terugkomt, moet je me weer bellen,” antwoordde de neef mij.

Eindelijk reed ik aan de kant van de bergwand, bleef stilstaan en stapte uit. Het was ijskoud buiten. Na een paar minuten koukleumen, stapte ik toch maar opnieuw in de auto en startte de motor. De eerste paar meters ging het goed, maar al snel kwam nieuwe rook omhoog. Ik reed door tot aan de bocht, waar de berm wat breder was en voor de tweede keer parkeerde ik de auto. Nu kon ik tenminste ook beter uitleggen waar ik precies op de berg stond. Ik belde opnieuw de neef.
“Oké, we komen eraan. Waar sta je?” wilde hij weten.
“100 Meter voor de checkpoint van Massif. In de bocht.”

De kinderen en ik waren opnieuw uitgestapt en stonden nu midden tussen andere mensen, voornamelijk jonge mannen, die sneeuwballen naar elkaar gooiden, tot ze mijn dochters zagen. De jongens vroegen mij of ze foto’s met de kinderen mochten maken. Ik liet het toe. Een jongen van een jaar of 20 vroeg of hij mijn jongste dochter niet kon krijgen.
“Ja, ja,” antwoordde ik lachend, “Dat zou je wel willen, he?”
Hij gaf een blauwe sjaal aan de meisjes, die ze mochten houden.

Na een poosje begon ik het koud te krijgen en belde de oudere broer van de neef om te vragen hoe ver ze waren. Het duurde nog wel eventjes, want aan hun kant was het ook druk. “Mag ik niet een stukje lopen?” vroeg ik de oudere broer van de neef, maar hij antwoordt: “Nee, dat is aiba (niet netjes).”
Nog even bleef ik een poosje braaf staan, tot ik het echt te koud had en begon dan toch maar langzaam de berg op te lopen. Even verderop stond een groepje jongens.
Een van hen begon te praten: “Heb je autopech? Jouw auto staat daar niet zo handig. Zullen we hem hiernaar toe duwen?”
Ik vertelde dat er al hulp onderweg was en dat de auto wat mij betreft wel mocht blijven staan.

Uiteindelijk bleven we staan praten met de groep jongens. Allerlei vragen vuurden ze op ons af: Waar we vandaan kwamen, hoe lang we in Koerdistan woonden, hoe we Koerdisch konden spreken en waarom we in Koerdistan woonden.
Telkens wanneer ik als antwoord gaf dat ik getrouwd ben met een Koerd, werden mensen ineens heel enthousiast.
“Dus je bent een bruid van Koerdistan? Welkom!”
“Misschien wil je in onze auto even opwarmen? Het is echt koud,” zei één jongen.
Mijn dochters wilden niet zonder mij in de auto van de jongens zitten en aangezien ik ook niet ging zitten, bleven we nog even buiten staan praten.
“Als je wilt, kunnen jullie echt gaan zitten, “ boden de jongens nogmaals aan, “Of als je hulp nodig hebt, dan kunnen we je ook helpen.”
“Nee, bedankt, ik heb al familie gebeld die onderweg is. Ze zijn er zo,” antwoordde ik.
“Oké, als je echt niet wilt, dan gaan wij weg nu.”

Tegelijkertijd dat de jongens weggingen en ik me omdraaide om toch maar weer naar de auto terug te gaan, zag ik twee jongens bij de auto staan: De neef die ik had gebeld met een goede vriend van hem die ik de dag ervoor pas had leren kennen. De oudere broer van de neef en een vriend van hem waren ook meegekomen, maar moesten doorrijden en halverwege de berg keren om vervolgens weer achteraan te sluiten in de file.

Ik gaf de neef de autosleutels en hij opende de motorkap. De kinderen en ik stapten snel achterin. De geur van brand hing nog steeds in de auto. De neef en zijn vriend warmden hun handen aan de warmte die de motor afgaf. Daarna stapten ook zij in en sloten we voor de zoveelste keer aan in de rij auto’s die nog steeds niet was opgelost.
“Wat is er eigenlijk met de auto aan de hand?” wilde ik weten.
“Niks,” lachte de neef, “Er is geen rook. Gewoon probleem van de chauffeur.”
“Ja, hallo,”zei ik verontwaardigd, “Ik heb 20 minuten staan koukleumen buiten. Die auto is hartstikke afgekoeld. Geen wonder dat er nu geen rook is.”

Al vrij snel ontstond er weer rook en ik wees de jongens erop.
“Niks aan de hand,” hield de neef vol.
“Maar straks vliegt de auto nog in de brand. Dan heb ik jouw oom op mijn dak, want het is zijn auto,” zei ik.
“Misschien wil ik dat ook wel,” plaagde de neef mij.

Even later deed ik nog één poging: “Wat moet er met deze auto gebeuren?”
“Bij het vuilnis zetten.”
Ik gaf het op en liet me niet meer op de kast jagen. De neef draaide de volumeknop van de radio omhoog en vroeg in het algemeen of we een stukje moesten “wandelen”. Met de auto vanzelfsprekend. En dus reden we door de straten van Massif, tot we uiteindelijk stopten bij de neef thuis.
“Ik ga direct verder,” zei ik.
“Waarheen?”
“Ik was eigenlijk op weg naar je tante.”

Ik zag de beide jongens elkaar aankijken. Ze overlegden of het wel vertrouwd zou zijn mij in mijn eentje met die sneeuw naar zijn tante te laten rijden. Zoveel sneeuw lag er niet eens en bovendien woonde mijn schoonzusje niet zo ver, maar ik mengde me niet tussen beiden. Ze leken het erover eens dat ik niet alleen mocht rijden en dus werden opnieuw de mensen opgetrommeld mij naar hun tante te escorteren. De neef reed in mijn zwagers auto waarmee ik was gekomen. Zijn oudere broer reed met de 2 vrienden in zijn eigen auto achter ons aan.

Eind februari had ik het continu druk gehad. 6 weken achtereen behandelde ik patiënten als mijn kinderen op school waren, hield ik de administratie en boekhouding bij en controleerde het, schreef ik rapporten en een artikel, moest ik personeel inwerken, zoals dat verwacht werd met de Nederlandse standaarden qua hygiëneprotocollen en hielp ik mee met reclame maken door middel van folders en posters ontwerpen en de website uitbreiden.

Ik had zelfs 6 weken lang geen weekend meer voor mezelf gehad. Geen moment van vrije tijd. ’s Ochtends om 6 uur stond ik op, maakte de kinderen klaar voor school, bracht ik ze met de auto weg (een rit van 20 km), reed ik elke ochtend op de terugweg langs de oven (bakker) voor vers brood. Thuis ruimde ik snel het huis op, zette de wasmachine aan en zorgde dat ik binnen een half uur beneden in de kliniek zou staan om te kijken of alles er goed uitzag, er nog voldoende toiletpapier in de toiletten aanwezig was, of de demineralisator wel aanstond, omdat het water zoveel kalk bevat dat de apparatuur er zonder demineralisator kapot door zouden gaan. Ik vertelde de receptioniste en de schoonmaker wat ze moesten doen. Het kostte me heel veel tijd het personeel in te werken, omdat onze manier van werken nieuw was. Ik controleerde mijn eigen behandelkamer, haalde het gesteriliseerde instrumentarium uit de sterilisator en nam mijn instrumenten mee terug naar mijn behandelkamer om daar de scalers en curettes te slijpen. Ik zette mijn eigen behandelkamer klaar. Startte de computer en het programma op. De behandelunit zette ik zelf aan en legde alles klaar voor de behandeling. Heel bewust had ik geen assistente voor mijn behandelkamer genomen, zodat de patiënten zich qua uitleg niet tot een assistente zouden richten. Mijn werkgebied was namelijk ook nieuw en ik wilde niet dat iemand anders mijn werk maar half zou begrijpen en onjuiste informatie zou doorspelen naar de patiënt. En dus plande ik per patiënt een uur in. In Nederland deed ik 45 minuten per patiënt, maar hier hield ik de extra tijd voor het geven van uitleg. Op deze manier kon ik 5 patiënten behandelen op een dag. Daar zat dan geen tijd meer bij om te eten, laat staan om te koken. En dit soort dagen waren in deze periode meer regel dan uitzondering. Op tijden dat er een patiënt uitviel of niet was ingepland, deed ik vast de administratie en boekhouding dat anders had moeten wachten tot de kinderen terug waren van school of als ze ’s avonds in bed lagen.

Het ophalen van mijn kinderen van school was mijn ontspanning. Even 20 minuutjes in de auto naar school rijden, op het schoolplein een praatje maken met vrouwen met wie ik bevriend was geworden: 2 vrouwen uit Venezuela, een Spaanse, een Mexicaanse, een Koerdische uit Denemarken en soms kwamen er een Poolse en een Russische bij. Toch typerend hoe allochtonen in den vreemde naar elkaar toetrekken. Overigens bestond ons groepje ook uit enkelen van de weinige vrouwen die sowieso hun kind kwamen halen. Het merendeel was vader, privéchauffeur of lijfwacht.

Thuis was er altijd wel een taak die op me wachtte. De boekhouding of administratie, een extra ingeplande patiënt of de huishouding. Ik werkte door tot de laatste minuut tot het eten door de kokkin op tafel werd gezet om geen tijd te verspillen. ’s Avonds als de kinderen in bed lagen, werkte ik nog door tot ergens tussen 10 uur en middernacht om de volgende ochtend om 6 uur weer eenzelfde soort drukke dag te hebben. Een absurde tijd als ik eraan terugdenk.

Na 6 week zo non-stop bezig te zijn geweest, had ik op een zaterdag er genoeg van. Mijn hersenen voelden aan alsof ze geen zuurstof meer kregen. Hoewel ik bezig was met de foldertekst, zette ik mijn computer uit en ben naar Massif gegaan. Er even tussenuit. Geen mens zou dit tempo volhouden en ik was hierop geen uitzondering.

De volgende dag plande ik de aankomende donderdag dicht, zodat ik de administratie en boekhouding overdag kon doen in plaats van in de avonduren. Wat een rust gaf dat. Voor andere dagen plande ik maar 3 patiënten per dag. Zo was het te doen, maar de weken ervoor was als machinewerk.

Ik had nu maart in het vooruitzicht. De maand waarin mijn ouders voor het eerst naar Koerdistan zouden komen.

Web Hits