2009, september en oktober: Over het opstarten van de kliniek en mijn verblijfsvergunning

Ik heb Koerdistan leren kennen als een land met grote tegenstellingen. Aan de ene kant meer luxe dan in Nederland, aan de andere kant misten we soms basisbehoeften.

Het kon zomaar gebeuren dat er ineens geen elektriciteit was. Urenlang. 4 september 2009 was zo’n dag. Om zeven uur was ik wakker geworden. Er was geen stroom. Sowieso duurde dat tot ik het huis verliet rond half drie die middag.

Natuurlijk was de wasmand net vol en lag er wat strijkgoed. De batterij van mij telefoon was half leeg en ik had eigenlijk wat mailtjes willen bijwerken, maar geen stroom, betekende ook geen internet. Het lastigste was eigenlijk dat er niet altijd regelmaat in de stroomuitval zat. In het begin wel. Dan viel het redelijk op dezelfde tijdstippen weg. Daarna hadden we een poos met vrijwel geen stroomuitval en deze dag viel het urenlang uit.

De stroomuitval die op redelijk vaste tijden uitviel, vond ik wel praktisch. Ik begon ernaar te leven. Ik zorgde dat ik in de tussentijd even naar de winkel ging bijvoorbeeld. Inmiddels zat ik bijna acht uren tevergeefs op de elektriciteit te wachten en had ik geen idee wanneer het terug zou komen.

Om half drie besloot ik weg te gaan. Ik was, samen met een groot deel van de familie, uitgenodigd bij een van mijn schoonzussen, omdat de vrouw en kinderen van mijn zwager terug naar hun huis in Europa zouden gaan.

Op zich was het nog best vroeg, maar ik had beloofd haar te helpen met het inpakken van haar koffers. Ze kwam altijd met bijna onmogelijke opdrachten.
“Ik heb 3 bijna volle koffers. Kun je zorgen dat het in 2 koffers past en maximaal 20 kilo per koffer weegt?” vroeg ze mij.
Vanzelfsprekend moesten de kwetsbare spullen ook goed worden opgeborgen, maar ik hield wel van een uitdaging.

Wonder boven wonder lukte het mij alles in twee koffers te passen, tot de vrouw ineens besloot dat ze toch de overgebleven koffer wilde meenemen. Waarschijnlijk zou dat ook beter zijn, want een van de koffers stond letterlijk op springen en het slot weigerde nu open te gaan.
“Heb je niks scherps?” vroeg ik haar en even later zat ze net zolang met een schroevendraaier te peuteren tot het slot bezweek, de koffer open vloog en het complete dekbed met overtrek dat we erin hadden weten te proppen als een clown uit een doos opsprong.

De derde koffer propte ik vol met de inhoud van de eerste. Ondertussen belden we een neef van onze kinderen voor een weegschaal. Hij zei dat hij er binnen een kwartier zou zijn. Dat kwartier werd uiteindelijk ruim een uur, want Koerden en tijd gaan meestal niet samen.

Uiteindelijk lukte het om de koffers maximaal twintig kilo te laten wegen en vertrokken we met ons allen naar het huis van de schoonzus, bij wie we zouden eten.

Het eten stond al klaar op een lang tafellaken in de ruim tien meter lange centrale hal. Diverse familieleden waren aanwezig. Mijn schoonouders, twee schoonzussen met hun gezinnen, twee zwagers met hun gezin, de vrouw en beide dochters van mijn zwager die zouden reizen, mijn twee dochters en ik en natuurlijk de gastvrouw zelf met haar man en hun vier kinderen, hun dienstmeid en chauffeur. Drie en dertig mensen in totaal.

Er werd nishk (linzensoep) geserveerd met biryani (rijst met oa noten en rozijnen), gewone witte rijst, een rode soep met sperziebonen en rundvlees, een waterige bijna kleurloze soep met kip (ik bedoel niet de gangbare Nederlandse kippensoep, maar een soep die je over de rijst kon eten), salade met komkommer, tomaat en sla en hele gegrilde kippen. Meer dan genoeg voor iedereen. Teveel zelfs, want wat er over bleef kreeg het bezoek mee naar huis.

Zowel de mannen als de vrouwen hielpen mee met het afruimen van het tafellaken. Vanwege de flinke hoeveelheden borden en andere vuile vaat, werd alles op dienbladen naar de garage in de kelderverdieping gebracht. Ik hielp een van de dochters van de gastvrouw met de afwas. Een vermoeiende klus, want we moesten voortdurend in gehurkte houding blijven zitten. Ik gebruikte een tuinslang om het overtollige afwasmiddel af te spoelen.

Hoewel ik dol ben op afwassen, vonden de vrouwen het beter dat ik niet meer hoefde af te wassen. Mijn westerse kleding zat volgens hen lang zo lekker niet tijdens het hurken als hun Koerdische jurken en dus werd ik afgelost door de vrouw van een van de neven van mijn kinderen. Meestal ging ik niet zo makkelijk weg bij de afwas, maar ik moest toegeven dat ik inmiddels wel last van mijn rug had gekregen door zolang gehurkt te blijven zitten.

Ik liep terug naar boven en nam weer plaats in de centrale hal, waar de vrouwen zaten. De mannen waren in de gastenkamers gaan zitten.

Die avond gingen we met ons allen terug naar het huis van mijn schoonouders, omdat de vrouw van mijn zwager en zijn dochters van daaruit zouden vertrekken. De zwager die vaak bij mij in de kliniek bleef slapen zou haar naar de grens brengen. Samen met mijn vroegere chauffeur. Het betekende dat ik de nacht weer alleen zou moeten doorbrengen thuis. “Misschien komen er vannacht wel inbrekers bij jullie!” probeerden ze me bang te maken. “Nou, gezellig toch?” antwoordde ik met een brede glimlach, “En als ze vervelend worden, heb ik altijd nog messen in de keuken liggen.”
“Misschien moeten we maar een pistool voor je regelen,” zei de broer van mijn vroegere chauffeur. En hij was nog serieus ook. Maar ik had het niet zo staan op wapens, dus sloeg ik het aanbod vriendelijk af.

Natuurlijk werd er nog even geopperd of ik niet liever in Massif zou blijven slapen, maar dat vond ik niet nodig en dus vertrok ik tegelijkertijd met de reizende vrouw richting Erbil. De neef die voorheen mijn chauffeur was geweest, bestuurde de voorste auto. Ik reed achter hen aan. Bij de grote Jalil Khayat moskee aan de 60 meter street in Erbil nam ik zwaaiend afscheid van hen en reed door naar de kliniek.

Thuis aangekomen bleek dat de stroom er inmiddels weer was. Mijn zwager had de lift uitgeschakeld, omdat er bij zijn vertrek naar Massif nog mannen in de kelderverdieping van de kliniek aan het werk waren. De deur naar de kelder had hij op slot gedaan en de lift uitgeschakeld, zodat ze alleen via de garagedeur aan de andere kant van het gebouw weg zouden kunnen en niet naar de eerste en tweede verdieping in het gebouw zouden kunnen komen.

Mijn dochters waren inmiddels beiden weer in slaap gevallen, dus ik bracht eerst de jongste met de trap omhoog, om daarna de lift in te schakelen, zodat ik de oudste in de lift kon brengen. Een kwartier later lag ik ook op bed.

Een paar dagen later bezocht ik vanuit school het winkelcentrum in Massif, waar destijds nog niet overal geasfalteerde wegen lagen. Daardoor was het nog een hele toer om er te komen. Lopen over losliggende stenen. Hopende dat je niet uitgleed of je enkel verzwikte net terwijl heel winkelend Massif haar ogen toch al op mij en mijn dochters zou hebben gericht, want ja, hoewel Massif een stadje is, kende iedereen elkaar en vielen wij als westerlingen enorm op. En hoewel ik lang niet iedereen kende, leek iedereen wel te weten wie ik was.

Wanneer ik dan eindelijk voor de winkel van mijn keuze stond, was de drempel om naar binnen te gaan soms heel hoog. In de letterlijke zin van het woord. Bij veel winkels was de ingang wel tot een halve meter hoog, zodat je via grotere stenen die als een soort trap voor de ingang lagen naar binnen moest klimmen.

Nu ze bezig waren met het asfalteren van de weg, werd het voor mij sowieso al onmogelijk bij de winkels aan de rechterkant van de straat te komen. Pal voor de winkels lag namelijk een vers aangelegde strook asfalt van een halve meter breed. Over de hele lengte. Hoewel ik sowieso af en toe al springende weg mijn doel moest bereiken, leek het me niet handig met halsbrekende toeren mijn kunsten in het nog zachte asfalt te vereeuwigen als ik toch een misstap zou maken.

En dus deed ik net alsof ik vandaag niks nodig had en liep ik alle winkeltjes aan de rechterkant voorbij tot ik verderop bij mijn lievelingsboekenwinkeltje kwam.
Ik stond net twee tellen in dat winkeltje en natuurlijk was ik nog lang niet klaar, toen mijn jongste dochter ineens bekende dat ze naar de wc moest. En wel direct.
Ik liet een zucht ontsnappen.
“Had je dat niet op school kunnen doen?” vroeg ik haar totaal overbodig, want of ze dat nu wel of niet had kunnen doen, ze had het niet gedaan en dus keek ik wanhopig om me heen. Een ding was overduidelijk: het boekenwinkeltje bestond echt maar uit een ruimte, dus een toilet in een magazijn, daar hoefde ik niet op te hopen. Teruglopen naar de auto en dan doorrijden naar een familielid? Zou kunnen, maar zou mijn vierjarige dat zo lang volhouden? Bovendien moest ik dan alsnog later terugkomen om wat spullen te kopen bij het boekenwinkeltje. Uiteindelijk besloot ik de winkelier te vragen naar een toilet ergens in de buurt. De man wees mij naar een wc, die ikzelf nooit zou hebben ontdekt. Even het winkeltje uit, twee panden ernaast en dan een bochtje naar links. Daar zat een deur waar meneer de winkelier een sleutel van bezat. De deur werd geopend en een smalle gang met een trap naar boven werd zichtbaar. Onder de trap scheen een wc te zijn. Hoewel er twee kranen waren (een in de wc en een als wasbak), zei de man bij voorbaat al dat er geen water uitkwam. Direct bood hij aan water te gaan halen. Ik verwachtte dat hij een toiletkruikje zou gaan vullen bij een andere kraan, maar even later kwam de man aanlopen met een ongeopende literfles mineraalwater. Na afloop liep ik met de fles water onder mijn arm terug naar de boekenwinkel. Toch een enorme service!

Inmiddels was het half september. Voordat ik in Koerdistan was komen wonen, verwachtte ik in grote getale allemaal enge beesten op mijn pad tegen te komen. Spinnen, slangen, schorpioenen,… de een nog groter en giftiger dan de ander. De werkelijkheid was dat ik sinds februari (waarop we naar ons eigen appartement verhuisden) nog maar twee keer een spin in ons huis had gesignaleerd. En dan bedoelde ik niet eens zoals de flinke zwarte harige exemplaren die je in augustus in de Nederlandse woningen zag, maar gewoon piepkleine spinnetjes met een bruinachtige kleur. Niks angstaanjagends aan. Mijn eerste en tot nog toe laatste schorpioen die ik ben tegengekomen, was alweer bijna 2,5 jaar geleden. En dat was nog een babyschorpioen ook. Ook mijn ontmoetingen met slangen viel erg tegen (voor degene die er meer hoopte te zien, dan). Tot dan had ik nog maar twee gezien, waarvan eentje dood langs een bergpad lag en een andere een levende babyslang was die in een leeg mineraalflesje was gestopt.

Maar een paar dagen ervoor was het weer zover. Ik kwam net terug van een dubbel familiebezoekje in Massif, toen ik direct naar de badkamer liep voor de tandenborstels van de kinderen.
Ineens begon mijn dochter van vier te schreeuwen: “Mama, een spin! Mama, TWEE spinnen!”
Onmiddellijk liep ik terug naar de plek die ze aanwees. Een spin van een centimeter in totale doorsnee snelde over de tegels. Met een schoen wist ik het beest te pletten. De tweede spin waar ze het over had, kon ik niet vinden. Blijkbaar had hij geweten welk noodlot hem te wachten stond en waarschijnlijk mede door het gekleurde motief in onze tegels wist deze te ontkomen. Op mijn vraag hoe groot de gevluchte spin was, door haar duim en wijsvinger tegen elkaar aan te drukken, maakte mijn dochter een rondje van zo’n twee centimeter in doorsnee.
“Zo groot,” voegde ze er met grote ogen aan toe.
“En welke kleur?” wilde ik weten.
“Geel.”

Behalve langpootspinnen had ik geen ervaring met spinnen van lichte kleuren. Dus daar zat ik dan. Het was tijd op bed te gaan, maar blijkbaar liep er dus een spin in huis waarvan ik niet wist of dat beest kwaad kon of niet. Uiteindelijk besloot ik mijn vroegere chauffeur een sms-je te sturen met de vraag of er gevaarlijke gele spinnen in Koerdistan rondliepen, omdat er nu een in mijn appartement wandelde. Al snel kwam het verlossende antwoord dat ik niet bang hoefde te zijn, want volgens hem was het beest onschadelijk. Eind goed, al goed.

Een dikke week later had ik de spin nog niet teruggezien, maar waren wij alle drie nog gezond en wel en dus ging ik ervanuit dat mijn vroegere chauffeur wel gelijk had gehad toen hij zei dat het beest ongevaarlijk zou zijn.

In de ochtend liep ik voor het eerst sinds ruim een maand weer naar de oven. De Ramadan was net voorbij en tijdens de Ramadan werd er in de ochtenden geen brood gebakken. ’s Middags verkochten ze wel vers brood, maar ik at het alleen maar bij het ontbijt en dit brood was de volgende dag al niet meer vers, waarschijnlijk omdat er geen conserveringsmiddelen aan werden toegevoegd, dus at ik wekenlang geen brood.

Die ochtend stond ik weer bij de oven. Een hele rij wachtenden was voor mij aan de beurt en later bleek dat er nog maar enkele na mij hun brood konden krijgen. Op vrijdag sloten de ovens namelijk vroeg, Als ze tenminste al open waren gegaan op de islamitische rustdag. Het was een uur of half tien in de ochtend, maar ik voelde het zweet over mijn rug lopen. Toch merkte ik duidelijk temperatuurverschil met een maand ervoor. De temperaturen kwamen tegenwoordig niet veel hoger dan zo’n 33 graden. Dat was voor ons het teken dat het al snel weer bergafwaarts zou gaan met de temperatuur. Nog even en dan zouden we weer regenbuien en onweer krijgen. De zomerjas, die maandenlang in de kast had gehangen, kon weer bijna worden gedragen.

Het was nu begin oktober en we waren uitgenodigd op een verlovingsfeest van een familielid. Eigenlijk had ik niet vreselijk veel zin in een feest, want ik was moe. Doodmoe. De avond ervoor was ik veel te laat op bed gegaan; zo rond kwart voor 2. En dat was voor een ochtendmens als ik geen goed idee. Hoewel ik in de ochtend had uitgeslapen tot kwart over 8 (en ja, dat is bij mij echt uitslapen), voelde ik me de de rest van de dag als een vaatdoek.

Het feest werd bij de mensen thuis gevierd. Eten in het ouderlijk huis van de jongen, dansen in de tuin van het ouderlijk huis van het meisje. Gelukkig stonden de twee huizen niet al te ver van elkaar vandaan.

Iedereen verzamelde zich in het huis van de jongen. We waren niet bepaald de eersten, maar ook lang niet de laatsten, want constant bleven er nieuwe gezichten de kamer, waarin ik met wat andere vrouwen zat, binnen wandelen. Al gauw begonnen diverse jongens en mannen van de keuken via onze kamer naar een andere ruimte te lopen om zo het eten voor de mannen vast klaar te zetten. Ze liepen zoveel langs elkaar heen dat het me om een gegeven moment bijna begon te duizelen. Op enkele vrouwen na die in de keuken bezig waren, bleven de vrouwen bij mij in de kamer rustig met elkaar praten. Uiteindelijk bleek dat de mannen klaar waren met eten en werd voor ons het tafelkleed op de grond gelegd. In no-time stonden de schalen rijst met gefrituurde kip en rode soep met aubergines, courgettes en rundvlees voor ons klaar. Een jongen deelde nog verpakte bekertjes water uit. Na het eten werd even snel het resterende eten en de vieze borden en bestek weer weggehaald en naar de keuken gebracht.

Vervolgens ging de hele stoet aan visite naar het huis van het meisje.
Direct werd er gestart met het dansen. Eigenlijk was ik doodmoe en was ik al meerdere keren niet ingegaan op het aanbod om mee te dansen, maar tenslotte deed ik toch wat kleine rondjes mee.

Niet lang erna vertrokken we weer naar huis. Het feest was weliswaar nog niet afgelopen, maar mijn tweede dochter zou de volgende ochtend van school Fun Day hebben. Een soort van sportdag op haar normaal vrije zaterdag, want school beknibbelde niet op de lesuren. Ook niet voor sportdagen of schoolreisjes.

Halverwege oktober bleek de verkeerspolitie een geniaal plan te hebben. Niet al te lang ervoor hadden ze hun eerste en volgens mij enige radar gekregen en vanwege de hitte stond deze radar altijd onder het viaduct van school. Omdat dat na een paar keer heus wel opviel, liepen ze waarschijnlijk toch wat boetes mis. De mijne in ieder geval wel, want alleen op dat stukje hield ik me aan de snelheid. Op andere plekken was immers toch geen radar. Maar ze hadden besloten hem te verplaatsen. Zodoende stond de enige radar die onze regio bezat sinds korte tijd in de middenberm in de buurt van het Tarin restaurant aan de Pirman street. Ik moest toegeven dat verandering van stek een betere methode was om snelheidsduivels te pakken, inclusief mijzelf. Toch was er een klein nadeel voor de verkeerspolitie. Onder het viaduct zaten ze tenminste nog volop in de schaduw, maar hier in de schaduw van een armzalig struikje in de middenberm moest zelfs in oktober, waarin het bij ons nog steeds warm kon zijn, geen pretje zijn geweest. Maar elk probleem kent een oplossing in Koerdistan en dus schaften ze een mooie grote parasol aan. Een heel mooie grote kleurrijke parasol met knalrode, kanariegele en hemelsblauwe vlakken. Dus ook al zag je de radar zelf niet of de half verstopte agent achter het boompje wat aan de late kant, de felgekleurde parasol zag je toch zeker op zo’n tweehonderd meter van tevoren staan, wat me toch wat centjes scheelde. Het gaf me in ieder geval voldoende tijd even af te remmen voor de picture en in slakkengang de felgekleurde parasol te bewonderen. Helaas werden deze parasols later ook afgeschaft en kwamen er steeds meer radars, zowel vaste als losse en die achterin politiewagens, zodat we tegenwoordig ons wel wat beter aan de snelheid moeten houden.

Met zo’n deuk in de weg heb je geen radars of snelheidsbegrenzers nodig (september 2009)

Rustig aan begon de kliniek ook steeds meer te draaien, kregen we twee tandartsen in dienst en een vrouwelijke tandtechnieker die als assistente werkte. Ik was een week bezig geweest met het indelen van de drie voorraadkamers en de sterilisatieruimte en moest het computerprogramma invullen. Eerst hadden we nog een Nederlands programma, wat niet heel handig was, omdat alleen mijn man en ik dat konden lezen, zodat we al snel overgingen naar een programma dat compleet blanco vanuit Engeland werd aangeleverd. Codes met bijbehorende bedragen, medische vragenlijsten en dergelijke vulde ik allemaal zelf in, zodat de andere medewerkers met een druk op de knop tot de juiste gegevens kwamen. Het hielp me enorm het programma van voor naar achter en van onder tot boven te leren kennen. In Koerdistan kennen we niet zoiets als vastgestelde codes of bedragen en dus kon ik me houden aan eigen codes die ik in Nederland gewend was. Soms, als ik dat logischer vond, paste ik de codes aan of voegde ik codes en behandelingen samen.

Op een avond, nadat we als gezin thuiskwamen van het Dolphin restaurant, zagen we twee mannen op de stoep voor de kliniek zitten. De een was een soort klusjesman die allerlei opdrachten binnen en buiten de kliniek moest doen, de ander was een computertechneut.

Het was overigens best apart hoe we aan de klusjesman waren gekomen. Bij toeval waren we hem in de stad eens tegen gekomen, toen we hem zagen rijden in een auto die voorheen van ons was geweest. Een donkerrode Rover. Dat viel op, omdat de meeste auto’s destijds nog gewoon wit waren, als je de duizenden taxi’s in de stad niet meetelde. Mijn man zocht de man die onze auto destijds van ons gekocht had en toen we het voertuig zagen rijden, waren we hem gevolgd en hadden hem gevraagd te stoppen. Deze jongen bleek de auto van onze koper te hebben gekocht, dus uiteindelijk schoten we met die zoekactie niets op. Desondanks raakten we aan de praat, bleek de jongen werk te zoeken en zo aan de kant van de weg, gaf mijn man hem een baan bij ons in de kliniek. Zo makkelijk kan solliciteren gaan. Maar goed, dat terzijde.

Nadat we die avond uit het restaurant thuiskwamen en die mannen op de stoep zaten, bleek, zoals zo vaak, weer stroomuitval te zijn, want de hele straat was gehuld in duisternis. Ik voelde er weinig voor de kliniek binnen te gaan. Niet dat ik bang was, maar het was lastig je weg door het gebouw in het donker te vinden. Zeker in het trappenhuis. En dus bleven we met z’n allen wachten op de stoep, tot de stroom terugkwam.

Zo half oktober begon het weer langzamerhand ook om te slaan. Nog steeds was het vaak warm genoeg om een airco aan te zetten, maar kregen we vaker regenbuien. En daarmee de overstromingen. Die waren dan wel plaatselijk, maar elke bui zorgde voor een kleine overstroming uitgerekend precies voor onze kliniek. Niet eens aan de achterkant van het gebouw, maar op de hoofdstraat en halverwege de stoep.

De laatste regenbui ging gepaard met onweer en resulteerde in een overstroming waarbij de auto’s op de straat met hun banden tot halverwege in het water stonden. Afval dreef voorbij. Toen het water tot over de stoeprand kwam, bleek de volgende ochtend dat takkenbossen en ongeïdentificeerd afval samen met een laagje achtergebleven zand onze stoep “sierde”.
Gelukkig lag de kliniek wel vrij hoog (zeker een meter boven de stoep), dus heel direct zou dat water niet op onze begane grond komen. De kelderverdieping was een ander verhaal, maar de eerste jaren bleef het water tot halverwege de stoep steken.

Onze kliniek aan de Bakhtiyari street in Erbil

Sinds een dag of twee hadden we ook een man uit Bangladesh aangenomen als schoonmaker voor het gebouw. De schoonmaker had een vriend van hem, ook uit Bangladesh, op bezoek, toen mijn man, zijn neef en de klusjesman die we kort ervoor hadden aangenomen, besloten samen weg te gaan. Samen met mijn beide dochtertjes zou ik alleen met de Bangladeshi mannen achterblijven in het gebouw. Zij in een van de appartementen, ik met de kinderen in mijn eigen. Alsof ik nog nooit alleen was gebleven in de kliniek, klonk er van alle drie mannen (mijn man, zijn neef en de klusjesman) een waarschuwing naar de schoonmaker en zijn vriend, dat ze absoluut niemand binnen mochten laten, omdat ik alleen met de kinderen thuis was. Ik was nooit bang alleen in de kliniek, maar zoals zij het zeiden, zou ik zelfs nog angstig worden een deur te openen.  

Een van de behandelkamers in onze kliniek

Ik werkte nog niet voltijd en deed meerdere werkzaamheden. Zo moest ik soms de OPG bedienen (een tandheelkundig röntgenapparaat, waarbij de machine om het hele hoofd van de patiënt draait, zodat uiteindelijk het volledige gebit op de foto zichtbaar wordt). Zelfs het registreren van de patiëntgegevens in het bijbehorende computerprogramma ging al wat anders dan ik in Nederland gewend was geweest. De Koerden schrijven zelf met een alfabet dat qua letters enigszins lijkt op het Arabisch, maar wat niet hetzelfde is. De namen schreef ik met het Latijnse schrift in het Engelse programma. Bij de achternaam moest ik vaak vragen naar de naam van de vader, omdat Koerden nu eenmaal vaak (maar ook niet altijd) met een namenreeks werken. De leukste vraag was altijd de geboortedatum. Vaak fronsten ze even als teken dat ze diep aan het graven waren in hun geheugen. Als antwoord kwam er standaard een jaartal. Voor het programma had ik ook een maand en dag nodig. Veelal zag je de frons in hun voorhoofd nog dieper worden voor ze daar antwoord op konden geven.

Een andere vraag die altijd afwijkende antwoorden gaf, was: “Wat is uw adres?”
Meestal luidde het antwoord: “Erbil.”
Een stad met een miljoen inwoners. Een dergelijk antwoord verduidelijkte dus niet zoveel. Met een beetje geluk kwamen ze met een wijknaam en dan zat je al zo’n beetje op het dicht bijkomende “adres”, want de meeste straten hadden geen echte straatnamen en als er al een straatnaam was, dan was deze bij de bewoners ook heel vaak niet bekend. En zo worstelde ik mij door dergelijke situaties, waarbij eenvoudige dingen toch nog wel eens lastig werden.

Op een dag kreeg ik een voor mij onverstaanbaar adres te horen van een patiënt.
“Oke,” antwoordde ik, “Hoe spel ik dat?”
Waarop de patient antwoordde: “Moet ik het in het Arabisch of in het Koerdisch schrijven?” “Gaat het ook lukken in het Engels misschien?” vroeg ik hem.
Nou, niet dus. In dat geval ging ik liever voor het Koerdisch, want van het Arabisch kende ik nog minder letters. De patiënt schreef vervolgens zijn adres netjes in het Koerdische schrift op, dat ik daarna weer moest ontcijferen naar het Latijnse schrift. Bij navraag door het uit te schrijven en voor te lezen, bleek het nog te kloppen ook.

Deze patiënt was door onze buurman gestuurd die met zijn kleinere tandartspraktijk direct naast onze kliniek zat. Hij had de patiënt een usb stick gegeven, waarop ik de röntgenfoto zou moeten opslaan, zodat de tandarts hem zou kunnen openen in zijn eigen computer. De grap was dat op deze stick toevallig een virus zat, dat ik, als computeronwetende, niet herkende.
Gevolg: ons hele röntgensysteem lag plat.

En dan moest je zo’n programma weer zien te herstellen. Niks voor mij, maar deze keer moest ik er noodgedwongen bij blijven. Niet omdat ik het virus het geopend. En al helemaal niet, omdat mijn computerkennis zo geweldig is, dat ik onmisbaar was, maar ik kende het röntgenprogramma wel het meest van allemaal en mijn Engels was ook redelijk.

En zo kwam het dat ik komende drie dagen doorbracht in het röntgenkamertje van de VIP-afdeling van de kliniek. De eerste dag hielp een man mij, die in tegenstelling tot mij gelukkig wel veel verstand had van computers en die toevallig ook nog eens goed Nederlands sprak. Hij zorgde ervoor dat iemand van de helpdesk in Korea, waar onze apparatuur vandaan kwam, kon inloggen in ons systeem, zodat we ook van die kant werden geholpen. Om de een of andere reden bleven we steken bij één punt: het programma herkende de kabel niet.

De tweede dag kon deze Nederlands sprekende techneut niet komen, maar er was een andere slimmerik voor computers aanwezig: de jongen die enkele dagen ervoor ook al in het donker met stroomuitval op onze stoep zat samen met onze klusjesman. Deze jongen liet ook de helpdesk-Koreaan inloggen in ons systeem.

We kwamen aan bij het punt dat we een calibration moesten uitvoeren. Dat was een of ander onderdeel dat je stapsgewijs moest doen. De helpdesk-Koreaan toonde ons op het scherm netjes aan welke stappen we moesten doorlopen. Met foto’s en al.

Bij stap 1 moest een aluminium blokje worden geplakt tegen de bak van het rontgenapparaat. Maar bij gebrek aan beter besloten we een gewone sleutel op het apparaat te plakken. De hele dag waren we bezig met de calibration, maar we kwamen niet veel verder, behalve dat het apparaat inmiddels de kabel weer had getraceerd.

Op de derde ochtend zaten de computerjongen en ik al vanaf half 9 achter de computer. Opnieuw hadden we de helpdesk-Koreaan laten inloggen in ons systeem en opnieuw doorliepen we netjes alle calibration stappen. Als alternatief voor het aluminium blokje gebruikten we deze keer twee handdoekhaakjes. Maar opnieuw wilde het niet lukken.
Uiteindelijk kwam de helpdesk-Koreaan op een helder idee: “Hebben jullie toevallig een webcam? Ik wil het röntgenapparaat zien.”

We openden Messenger op een laptop met de webcam, zodat de helpdesk-Koreaan de computerjongen kon zien. Op een gegeven moment moest de computerjongen wat handelingen uitvoeren en nam ik het typewerk van hem over, zodat de webcam ook op mij gericht was. Dat duurde maar even tot de computerjongen mij vertelde: “Doe de webcam maar uit. We zijn in het Midden Oosten en het is niet netjes als zomaar een man naar jou zit te kijken via de webcam.” Ik klikte de webcam weg.

Blijkbaar wilde de helpdesk-Koreaan opnieuw iets bekijken via de webcam, want hij drukte een nieuw verzoek in.
Ik schoof de laptop naar de computerjongen en zei: “Kijk, jouw beurt. Hij wil de webcam weer aan.”
De computerjongen nam het typewerk zonder te klagen van mij over.

Uiteindelijk moest de computerjongen weg in verband met zijn werk en stond ik er alleen voor. Samen met de Koreaanse helpdesk.
“Hoe dik is jullie aluminium blokje?” vroeg de Koreaan toen ik alleen was, “Is het wel 18 mm dik?”.
“Wel iets minder dan 18 mm,” gaf ik toe, wetende dat de handdoekhaakjes hooguit 3 mm dik zouden zijn.
“Hou het eens voor de webcam.”
Ik hield het handdoekhaakje omhoog.
“Dat is te dun. Je hebt het aluminium blokje nodig.” De Koreaan was nog serieus.
“Ik heb wel iets anders,” opperde ik. “Als ik 6 sleutels op elkaar plak, is het ook 18 mm.” En ik hield de 6 sleutels voor de webcam.
“Nee, ik wil graag dat je het aluminium blokje gebruikt.”
Nog steeds een en al beleefdheid vanaf Koreaanse zijde. Ik wist echter niets van een dergelijk blokje. Nog steeds zocht ik naar alternatieven.

Een van de tandartsen die bij ons werkte, opperde of aluminiumfolie ook zou helpen. Ik rende naar mijn keuken in ons appartement dat op de verdieping erboven zat, maar vond geen aluminiumfolie. Wel een stalen kookspatel, waarvan het handvat dan weliswaar niet van aluminium was, maar wel ongeveer dezelfde dikte had.

Toen de tandarts en de klusjesman, die er inmiddels ook was bijgekomen, mij zagen aankomen met de spatel, barstten ze in lachen uit.
“Ga je die spatel voor de webcam laten zien?” vroeg de tandarts.
“Tuurlijk niet”, antwoordde ik lachend, “alleen het handvat maar.”

Ik toonde het handvat van de spatel aan de Koreaan, die inmiddels moeite had zijn lachen in te houden. Ik kon hem natuurlijk ook zien via de webcam en ik zag steeds meer glimlachende collega’s van hem achter hem verzamelen. Blijkbaar was ik een bron van vermaak geworden. De Koreaan hield nogmaals het aluminium blokje voor de webcam in de veronderstelling dat ik misschien niet zou weten wat een aluminium blokje zou zijn. Natuurlijk wist ik wat hij wilde, maar ik had het gewoon niet.

De tandarts zei: “Ze begrijpen toch wel dat wij hier in Koerdistan zitten? We hebben gewoon niet zomaar alles bij de hand. Waar moeten we in hemelsnaam een aluminium blokje vandaan halen?”

Mijn zwager die destijds manager in de kliniek was, was inmiddels komen aanzetten met een aluminiumachtige stanleymes, maar die durfde ik niet meer voor de webcam te laten zien.
Ik zocht naar een vervangend voorwerp. Ik keek om me heen en zag een gereedschapsbakje op de grond staan. Ik deed een graai in het bakje en nam er een ringspanner uit. Op het moment dat ik het gereedschap voor de webcam hield, barstte de helpdesk-Koreaan in lachen uit.
“Als jullie zo graag dat aluminium blokje willen, hadden we die dan niet moeten krijgen tegelijkertijd met het röntgenapparaat?” vroeg ik uiteindelijk.
“Maar dat heb je ook.” typte de Koreaan weer terug.
“Oké, ik heb niet zoiets gezien, maar geef me vijf minuten. Ik ga nog eens zoeken.” typte ik terug.

Ik rende naar de andere röntgenkamer, waar eenzelfde röntgenapparaat stond en zocht naar het aluminium blokje. En ja, hoor. Ineens viel mijn oog op het aluminiumblokje! Ik hield het blokje voor de webcam en zag duidelijk opgeluchte gezichten bij de helpdesk in Korea. Vervolgens moest ik het aluminium blokje vastplakken aan het apparaat, maar zelfs de manier waarop ik het vastplakte, maakte nog verschil. Doordat ik dat natuurlijk de eerste keer niet in de gaten had, moest het opnieuw worden opgeplakt en moesten zelfs alle andere stappen opnieuw worden doorlopen.

Inmiddels had de Koreaan natuurlijk honger gekregen en vroeg hij of hij een half uurtje pauze mocht nemen. Vanzelfsprekend zou het Koerdistan niet zijn, als de stroom na dat halve uurtje niet zou uitvallen, waardoor ik uiteindelijk een uur later dan gepland weer contact met de helpdesk in Korea kon zoeken. Inmiddels was het voor mij twee uur in de middag en zou ik na drie kwartier weg moeten om de kinderen van school te halen.

“Oké, doe het snel,” zei de Koreaan.
En in razendsnel tempo (inmiddels kende ik na al die herhalingen al die calibration stappen wel uit mijn hoofd) stelde ik het apparaat goed in.
“Dit is goed. Zorg nu snel voor een patient bij wie je een foto kunt maken,” typte de Koreaan.
“Misschien wil je zwager wel,” vroeg de tandarts.
“Nee, doe maar niet. Hij heeft al teveel foto’s op andere dagen laten maken,” antwoordde ik, “Straks gaat hij zelf nog stralen.”
“Dan de klusjesman?” opperde de tandarts weer.
“Die heeft ook al gehad.”
Zelf had ik ook al een foto gehad en met al dat werken met de straling leek het mij sowieso geen goed idee van mij of de tandarts een foto te maken. Ondertussen was ik naar mijn zwager en de klusjesman gelopen, die bij de balie aan het werk waren.
“Ik heb iemand nodig voor een foto.”
“De schoonmaker heeft nog niet gehad,” wist de klusjesman.
In no-time hadden we het apparaat en de schoonmaker gereed staan. En eindelijk: na drie hele dagen keihard werken in de röntgenkamer kwam er een prachtige foto op het beeldscherm terecht!

Terwijl ik na afloop met mijn laptop onder de arm de röntgenkamer verliet, voelde ik me net een computernerd. Maar wel een blije computernerd, want het was gelukt!

Tegen het eind van de maand oktober was mijn visum weer verlopen. Voor de zoveelste keer, want elke keer kreeg ik een visum voor enkele maanden. De spelregels voor de duur van elk visum leken ook per keer te worden gewijzigd. Mijn laatste was goed voor twee maanden en deze keer zou ik maar voor één maand kunnen regelen. Overigens was het eigenlijk zelfs al een dag verlopen.

Ik ging naar de instantie die over de visa en verblijfsvergunningen ging. In mijn eentje. Enerzijds, omdat mijn ene zwager die garant stond voor mij vond dat ik dat best alleen kon afhandelen, anderzijds omdat deze zwager die dag niet mee kon.

Daar stond ik dan. Een half uur voor openingstijd op de stoep bij de visadienst. Om 9 uur ging de instantie open, maar de zon brandde al flink. Zelfs in Koerdische begrippen was het voor deze tijd van het jaar veel te warm. Het was, en dat was niet overdreven, te vergelijken met een warme tot hete Nederlandse zomerdag.

Het gebouw waar de verblijfsvergunningen
worden geregeld (Foto van internet)

Enkele wachtende mannen werden weggestuurd door de bewakers van de instantie. Ik vermoedde dat ze bang waren voor mogelijke aanslagen, (die vrijwel niet meer voorkwamen in Erbil) als de groep wachtenden te groot zou worden. Ik bleef desondanks vlakbij de bewakers staan.

Mijn telefoon en fotocamera had ik in de auto laten liggen, omdat ik ze anders alsnog bij de ingang had moeten afgeven. Eenmaal binnen liet ik mijn tas controleren door een peshmerga en liep als een van de eersten door naar een klein containerhokje om mijn paspoort en die van de kinderen te kopiëren. Vrij spontaan kwam een Koerd uit Duitsland mij bijstaan en legde uit wat de volgende stap was: een of ander formulier regelen in het hokje ernaast.

Vervolgens mocht ik het gebouw in en mijn dossier zien te vinden. Hoewel het de vorige keer (met mijn zwager) helemaal niet zo moeilijk leek, wist ik ineens niet meer exact in welke kamer (van de bijna 30 kamers) mijn dossier zou moeten liggen. Door de medewerkers van de instantie werd ik van de ene naar de andere ruimte gestuurd. Van boven naar beneden en weer terug.

Uiteindelijk kwam ik uit bij kamer 3, die mij stuurde naar het nummerloze kamertje ernaast. Daar moest ik zijn, werd mij verteld. Daar zouden twee mannen werken. Natuurlijk was de deur op slot, toen ik aankwam.

Een jongeman van een tegenover gelegen kantoor keek vervolgens zo lang naar mij dat ik zijn ogen in mijn rug voelde en ik me instinctief omdraaide. Hij keek me vragend aan alsof hij me wel zou willen helpen en dus stapte ik op hem af en vroeg waar ik mijn dossier kon halen.

De man bood me aan te gaan zitten en ik nam plaats op de tweepersoonsbank. Daar begon de man alle vragen op me af te vuren, die ik maar half begreep, omdat hij Sorani sprak, een iets ander Koerdisch dialect dan wat ik geleerd had.
“Spreek je geen Bahdini?” vroeg ik hem.
“Jawel”, was zijn antwoord, om vervolgens alsnog de meeste zinnen gewoon in voor mij onverstaanbaar Sorani door te gaan.
Af en toe begreep ik wat en antwoordde naar mijn beste mogelijkheid. Hij stelde zich voor. We spraken over hoe lang ik in Koerdistan woonde, wat mijn beroep was en waar ik werkte.
Op een gegeven moment wilde de man mijn telefoonnummer hebben.
“Waarom?” wilde ik weten.
“Voor als ik eens kiespijn krijg.”
Hij antwoordde met een glimlach.
“Oh, oké.” Ik toverde een algemeen visitekaartje van de kliniek uit mijn tas, waarop een hele rij telefoonnummers stonden.”
Hij bestudeerde het kaartje en vroeg: “Welk nummer is van jou?”
“Die staat er niet op. Dit zijn de nummers van de kliniek”.
“Waarom niet?”
“Je wilde toch kunnen bellen voor als je kiespijn had?”
Nu was het mijn beurt om te glimlachen.

Desondanks hielp hij me van alle kanten. Hij legde zijn werk neer en begeleidde me door het hele gebouw. Uiteindelijk wist hij mijn dossier te voorschijn te toveren uit een kamer, waarvan ik zeker wist dat het dossier de vorige keer daar in ieder geval niet lag, maar ach, who cares? Ik had mijn dossier tenminste weer.

Gewapend met het dossier liepen we terug naar een meneer in een ander kantoor, die ons weer doorverwees naar de meneer in het kamertje ernaast. Na heel wat vragen van deze meneer bleek dat ik niet in mijn eentje het visum mocht halen.
“Heb je geen familie hier?” vroeg de man.
“Alleen de familie van mijn man,” antwoordde ik.
“Waar is je man nu?”
“In Nederland.”
“Ben je alleen naar Koerdistan gekomen?” kwam mijn helper ineens tussen de meneer en mij. “Nee,” zei ik, “Mijn man is samen met mij gekomen, maar hij is daarna teruggegaan naar Nederland om wat te regelen.”
Blijkbaar ging het er niet helemaal bij hem in, want mijn helper bleef me dezelfde vraag tot driemaal toe stellen, waarop ik telkens hetzelfde antwoord gaf.

Inmiddels was de Duitssprekende Koerd ook gearriveerd in hetzelfde kamertje en vroeg me waarom ik nog niet klaar was. Het gevolg was dat deze Duitse Koerd verder begon te vertalen voor mij en nogmaals vroeg waar mijn man was. Toen ik voor de zoveelste maal vertelde dat hij in Nederland zat, wilden ze weten waar de man was die elke keer met mij meekwam mijn visum te regelen (mijn zwager dus).
“Die had wat anders te doen.”
“Dan moet je een ander familielid regelen om hier te komen.”
Uiteindelijk liep ik terug naar buiten om mijn telefoon uit de auto te halen en belde een andere zwager, die zonder auto bleek te zitten en me adviseerde de volgende dag met zijn broertje terug te komen.

De volgende ochtend presenteerde ik me voor de tweede achtereenvolgende dag bij de instantie voor visa en verblijfsvergunningen. Met mijn zwager ging alles natuurlijk weer veel sneller, alhoewel we alsnog van kamer naar kamer werden gestuurd. Ik eindigde met een visum voor maar één maand, waarop mijn zwager vond dat het tijd was een verblijfsvergunning te regelen. Het grote voordeel daaraan was niet alleen de langere geldigheidsduur, maar meer nog het feit dat mijn paspoort niet helemaal vol zou komen te staan met allemaal visa voor Koerdistan.

En dus reden we naar een instantie, die ergens diep in de binnenstad verstopt zat. Vandaar moesten we door naar de Kamer van Koophandel (geen idee wat dat nu uiteindelijk met mijn verblijfsvergunning te maken had) om vervolgens weer terug te komen naar de “verstopte” instantie in de binnenstad. Daarna moesten we terug naar de instantie die visa en verblijfsvergunningen regelde voor het maken van pasfoto’s voor mijn verblijfsvergunning. Het was hetzelfde containerhokje als waarin de kopieën werden gemaakt.

In de rij stonden ook twee Westerse vrouwen: een Poolse met een Duits paspoort die in Istanbul bleek te wonen, maar goed Frans en Engels sprak, en een Franse vrouw. Ze wilden hun visum verlengen voor een paar dagen, omdat ze na 1 of 2 dagen Koerdistan weer zouden verlaten. Het enige Koerdisch dat deze twee vrouwen leken te kennen, waren de namen van twee dialecten hier: “Sorani en Bahdini”.

Tegelijkertijd spraken de medewerkers van de instantie matig tot geen Engels en dus werd ik uit de rij gehaald om te vertalen. Ik hielp hen door de medewerker duidelijk te maken wat de vrouwen wilden en door de vrouwen door te sturen naar de volgende stap in het hele proces: het laten aanmaken van een formulier in het containerhokje ernaast.

Toen ik mijn pasfoto’s ook had gekregen, regelden we de laatste stappen voor mijn verblijfsvergunning en bracht ik het dossier terug naar een van de kantoortjes.

Eenmaal weer buiten hadden we een stapeltje papierwerk verzameld en moest een of andere belangrijke brief worden afgegeven bij een volgende instantie, waar de bewaking overigens uiterst nauwkeurig te werk ging. Ik was inmiddels wel wat gewend aan het vele fouilleren en het laten controleren van mijn handtas, maar deze bewaker haalde mijn complete tas leeg om uiteindelijk een aantal dingen achterwege te houden: mijn telefoon, al mijn losse sim-kaartjes en zelfs een heel klein memoriekaartje van mijn oude kapotte telefoon. Ik zag er vast uit als een genie die een bom kon laten ontploffen met behulp van een kaartje dat nog niet eens de grootte van mijn pinknagel had. Hij hield ook mijn telefoonoplader achterwege, mijn verlengkabeltje van de fotocamera en nog een flesje waarin een vloeibare medicatie zat. Zelfs mijn autosleutels mochten niet mee. Nu hij mijn halve tas had leeggehaald, voelde deze wel een heel stuk lichter trouwens.

Via een stel trappen en een lange gang kwamen we door een beveiligde deur, waar je alleen met een speciaal kaartje van de bewaker in en uit kon. Erachter was een nieuwe hal. Aan het eind van die hal was een kantoortje waar we te horen kregen, dat ik eerst de bloedtest moest ondergaan, voor ze ons verder konden helpen. Überhaupt konden ze ons niet helpen, want de computer bleek net gecrasht, zodat we direct doorreden naar het MDC, het Medya Diagnostic Center, het nieuwe ziekenhuis naast New City aan de 60 meter street. Het was me overigens nog niet eerder opgevallen dat dat daar een ziekenhuis zat.

MDC Medya Diagnostic Center aan de 60 meter street in Erbil (foto van internet)

Een meneer in witte jas met handschoenen aan (waar ik toch wel erg op gesteld was als het om gezondheid ging) wist bloed bij mij af te tappen op een voor mij vrijwel gevoelloze manier.
Helaas duurt het wel een dag voor de uitslag binnen zou zijn. Met de klok, die ondertussen half 3 aangaf, rondden we onze vermoeiende dag af.

De volgende ochtend mocht ik opnieuw naar het MDC om het resultaat van mijn bloedonderzoek op te halen. Tussendoor moest ik een patiënt in onze kliniek behandelen, om tenslotte alle gegevens af te leveren bij de instantie met de gecrashte computer. Eindelijk maar toch hadden we het proces opgestart om een verblijfsvergunning voor mij te regelen.

Web Hits