2009, maart: Het namensysteem, een bruiloft, een herdenking, het park en een zoektocht naar dille die leidde tot een klapband

Het kostte me enkele maanden voor ik de namen van mijn kinderen goed had ingeschreven op school. Bij het eerste gesprek hadden we de paspoorten van de kinderen moeten laten zien, maar de inschrijving gebeurde aan de hand van een computersysteem op school. En dat betekende dat ze een voornaam, middelnaam en een laatste naam wilden kunnen noteren. Middelnaam stond voor de voornaam van de vader en de laatste naam was de voornaam van de opa aan vaders kant. Maar aangezien mijn kinderen in Nederland waren geboren en dus waren genoemd volgens het Nederlandse namensysteem, lukte het school maar niet om de officiële namen te noteren. En zo werden mijn kinderen met hun eerste voornaam genoteerd en de voornamen van hun vader en opa.

Mijn oudste, die net zeven was geworden, vond het allemaal best interessant: Nieuw land, nieuw huis, nieuwe school, nieuwe vrienden en nu ook nog een nieuwe naam. Ze begon uiteindelijk zelfs haar “nieuwe” naam te gebruiken als mensen haar vroegen hoe ze heette.

Met het oog op hun afstuderen met de juiste documenten deed ik behoorlijk wat moeite om de namen toch te veranderen. Nadat dat eindelijk gelukt was, kwam zo nu en dan de vraag naar boven of mijn twee dochters wel dezelfde vader hadden, omdat nu mijn oudste haar tweede voornaam op de plek stond van de vaders naam. Af en toe legden we het uit en andere keren lieten we het maar zo. Het belangrijkste was dat hun namen nu officieel klopten.

Dat namengedoe kwam ook op andere plekken wel eens naar voren. Ik regelde een klantenpasje bij New City, de eerste supermarkt waar ik mijn boodschappen haalde.
“Wat is je naam?”
“Feikje,” antwoordde ik.
“En hoe heet je vader?” werd automatisch de volgende vraag.
“Jan,” zei ik.
Ik zag de pen al schrijven : “Feikje Jan.”
“Sorry, maar ik heet geen Feikje Jan.”
Plotseling stopte de pen met schrijven en ik zag verbaasde ogen mijn kant op draaien.
“Ik heet Feikje Veenstra. Ik heb niet de voornaam van mijn vader. We hebben een familienaam,” verklaarde ik tenslotte.

Gaandeweg raakte ik gewend aan het systeem en antwoordde voortaan op hoe mijn vader heette: “Veenstra”.
Dat voorkwam enige tijdsverspilling en verwarring aan hun kant.

Overigens kwam het daarna dan ook nog wel eens voor dat mijn namen eerst in het fonetische Koerdische schrift (wat enigszins lijkt op het Arabisch en Perzisch, maar een geheel eigen alfabet heeft) werden geschreven en bij terug vertalen naar het Latijnse alfabet, bleek ik ineens Fakeya Kharycha Venstra te heten. Dat Khareycha moest mijn tweede voornaam Grietje zijn. Allemaal dingen waar ik wel aan wennen kon.

***

De plaatselijke overstroming in de straat die altijd na een beetje regenbui al ontstond (maart 2009)

Halverwege maart 2009 was de bruiloft van een neef van mijn dochters. In de nacht ervoor had het flink geregend wat een plaatselijke overstroming voor ons gebouw had veroorzaakt.

In de ochtend zo rond half twaalf arriveerde ik bij het ouderlijk huis van de bruidegom, waar hij ook na het huwelijk nog zou blijven wonen met zijn vrouw. Een nichtje van veertien had mij gevraagd of ik haar haar kon doen. Zij zou dan het mijne doen. Haar moeder en een van haar tantes waren druk bezig met eten maken: rijst, kip in rode waterige saus met patatjes. Ondertussen moest ik twee keer met de moeder van het nichtje naar buiten om schoenen en een broek voor haar achtjarige zoon te halen en later nog een “helek” (een kort Koerdisch vestje dat over de Koerdische jurk wordt gedragen).

Mijn oudste dochter tijdens een van de feesten die vooraf aan de bruiloft werden gegeven (maart 2009)

Zo rond half vijf kwam de jongere broer van de bruidegom het huis binnenstormen om te zeggen dat iedereen zich klaar moest maken, aangezien de stoet die de bruid moest halen van haar huis zou vertrekken. Een vijftienjarig neefje reed met mij en mijn beide dochters mee. Omdat het vrijdag was, was het erg druk op de weg. Met name vlak voor het controlepunt van Erbil. Officieel waren er maar twee rijbanen richting Erbil, maar Koerdistan zou Koerdistan niet zijn als de automobilisten zelf niet extra rijstroken creëerden op de vluchtstrook en in de berm. Zo stonden er vier lange rijen auto’s naast elkaar.

Onze trouwstoet had enigszins haast en het was nog een redelijke toer voor mij om de auto’s bij wie wij hoorden te onderscheiden van de andere auto’s, omdat de meeste auto’s wit waren. Godzijdank reed mijn vroegere chauffeur voor mij in hun donkerrode auto. De enige auto die ik gemakkelijk herkende tussen al die andere witte. Bovendien maakte hij de weg voor me vrij. Hij blokkeerde de vluchtstrook en de berm, zodat ook wij via de berm onze groep wat sneller konden inhalen. Rijgedrag wat in Nederland al snel als asociaal wordt gezien en wat ik daar ook niet zou doen, maar in Koerdistan zijn de regels wat losser.

De meeste gasten dansen in een rij de typische Koerdische dans. Qua drinken wordt water en fris uitgedeeld. (maart 2009)

Het feest was in Ainkawa, de christelijke wijk in Erbil. Of is het ooit een voorstad van Erbil geweest en er later tegenaan gegroeid? Het was vlakbij de wijk Bakhtiyari waar ik woonde. Niet dat ik de weg naar huis terug kon vinden natuurlijk, want ik kwam zelden in Ainkawa.

Mijn jongste aait mijn oudste dochter die op de stoelen ligt te slapen (maart 2009)
Mijn driejarige dochter op de bruiloft (maart 2009)

Ik schatte in dat er wel vijfhonderd mensen op het feest waren. Ik was opgelucht dat ik velen van hen kende, maar zoals gewoonlijk kenden nog meer mensen mij, want zo af en toe riep een persoon (van wie ik zou zweren dat ik ze nooit eerder had gezien) naar mij: “He, Feikje, hoe gaat het?”

Mijn oudste dochter van zeven viel op het eind van de avond in slaap. Dus legde ik haar op drie stoelen neer. Mijn jongste van drie kwam me heel vrolijk vertellen dat ze twee vriendinnetjes had gevonden: “Een blauwe en een roze” doelend op de kleuren van de kleren die de meisjes aanhadden. Ook huppelde er een superschattig meisje rond in een vuurrood feestjurkje. Het schattige meisje was mijn driejarige ook niet ontgaan.
Ze begon voor mij te springen en te dansen en vroeg: “Oh, mama, ik wil zo graag zo’n echte baby mee naar huis, net als die” wijzend naar het kleine meisje in het vuurrode jurkje.

***

Ik had er eerder nooit zo bij stilgestaan dat wanneer je emigreert, je ook nieuwe nationale feest- en herdenkingsdagen krijgt. 16 maart is zo’n herdenkingsdag. De dag waarop de Koerden de gifgasaanval op Halabja herdenken, waarbij duizenden slachtoffers vielen. Een man in typische Koerdische klederdracht die met zijn voorhoofd op een stoepje was beland en daar stierf samen met een kleine baby die nog gewikkeld in een roze deken in zijn linkerarm lag, is een van de bekendste beelden van de gifgasaanval op Halabja in 1988.

Iets voor elven in de ochtend reed ik met een van mijn zwagers in een auto, toen ik merkte dat het ongewoon druk was langs de wegen. Grote groepen mensen stonden naast elkaar langs de rand van de stoep. Ik vroeg mijn zwager waarvoor die drukte was en hij antwoordde dat er om elf uur vijf minuten zou worden stilgestaan bij de gebeurtenissen eenentwintig jaar geleden. We reden nog een stukje door, tot ergens midden op de weg auto’s stil waren blijven staan. Zelf parkeerde ik de auto aan de kant. Vijf minuten lang leek de tijd compleet stil te staan. Geen mensen die liepen of zich leken te bewegen. Auto’s stonden stil. Midden op de weg. Een bus stond schuin voor ons. Het enige wat verraadde dat we niet in een soort van levende foto terecht waren gekomen, waren de knipperende alarmlichten van enkele auto’s en de zwaailichten van een eveneens stilstaande politieauto, die ik vanuit mijn binnenspiegel op een afstandje van zo’n honderd meter achter mij zag staan.

De volgende dag nam ik mijn dochters mee naar het uitgestrekte Sami Abdulrahman park in Erbil. Vanwege het mooie weer was het er redelijk druk en ik gaf de meiden de instructie tegelijk op hetzelfde speeltoestel te spelen en niet als dolle hondjes ieder een kant door het grote park te rennen, aangezien ik als enige volwassene met hen mee was. Voor de verandering hielden ze zich beiden braaf aan mijn instructies en liepen we rustig van de ene kant van het park naar de andere kant, terwijl de kinderen ondertussen enkele speeltoestellen uitprobeerden.
“Zullen we chips gaan kopen?” vroeg ik hen.
Evenlater liepen we in de richting van een van de kiosks die het park rijk was. Zittende op een bankje, niet ver bij een van de uitgangen, aten de kinderen hun zakje chips leeg. Ondertussen las ik een boekje over vakantieblunders.

Op een gegeven moment liepen een man, een vrouw en een meisje van een jaar of tien ons voorbij. Ze groetten ons en ik groette terug. Ik zag de man een aantal keren daarna nog omdraaien. Hij keek naar mijn jongste dochter, die met haar lichte uiterlijk enorm opviel. Natuurlijk is het fijn als mensen je kinderen mooi vinden, maar om daar nu zoveel “ah’s” en “oh,s” om te laten vallen, was voor mij ook wel eens vermoeiend. Mijn jongste had helemaal geen zin in al die aandacht, maar soms leek het alsof de hele Koerdische samenleving in een groot complot zat. Velen probeerden dan ook een foto van haar te maken, maar dat lukte zelden.

Elke keer had ze direct in de gaten als iemand een foto wilde maken en draaide ze net zo ver haar gezicht weg, dat er uiteindelijk niets te zien viel. En als iemand na tig vruchteloze pogingen haar gezicht dan toch op beeld kon krijgen, stak ze ijskoud haar tong uit.

Ondanks dat deze man mijn driejarige niet goed op de foto kon krijgen, raakte ik het gezin daarna niet meer kwijt.
“Waar ga jij heen?” vroeg de man mij.
Logischerwijs verwachtte ik dat deze mensen hun eigen weg zouden vervolgen als voordat ze terug kwamen lopen naar mij en dus wees ik in de tegengestelde richting uit. Ik liep daarna bij het gezin vandaan, dacht ik, want dapper liepen ze met me mee. Eigenlijk was ik van plan de kinderen nog even te laten spelen in het park, maar met dit gezin ongevraagd achter me aan, besloot ik naar de parkeerplaats terug te gaan. Het gezin liep nog steeds achter ons aan. Ondertussen ving ik op dat ze eerst naar de toiletten wilden en hoewel ik onder andere omstandigheden ook eerst gebruik zou hebben gemaakt van de toiletten in het park, liep ik nu direct door naar de auto.

We reden naar New City, waar ik een kadootje wilde kopen voor een achtjarig jongetje dat die dag zijn verjaardag vierde en zijn jongere zusje. Terwijl we net van de roltrap in de winkel naar beneden kwamen, hoorde ik een groepje vrouwen onze kant weer opkijken en “oh’s” en “ah’s” roepen. Ik begreep uit hun woorden dat ze een foto wilden maken van mijn jongste, maar ik had zo geen zin om opnieuw tien minuten te verspillen aan tevergeefse pogingen om mijn jongste op de foto te krijgen. Vriendelijk glimlachend duwde ik mijn dochters voor me uit langs het groepje vrouwen, terwijl ik ondertussen deed alsof ik geen Koerdisch begreep.

Natuurlijk wist ik dat de mensen het helemaal niet slecht bedoelden, maar toch was al die aandacht, hoe positief bedoeld ook, wel eens vermoeiend. Soms wenste ik dan ook dat ik even weer terug zou zijn in Nederland waar de mensen ons helemaal niet zo bewonderenswaardig vonden.

Die nacht kon ik maar moeilijk in slaap komen. Even over tienen was ik al in bed gekropen, maar ik kon de slaap niet vatten. Het was tegen enen toen ik voor de zoveelste keer op het scherm van mijn mobieltje had gekeken. Ondertussen had ik al een paar keer de neiging gehad iemand te bellen, maar ik ging ervanuit dat niet iedereen op dat tijdstip nog wakker zou zijn. Ik probeerde te bedenken wat ik nog meer kon doen. Tv kijken, lezen en computeren viel af. De stroom was, zoals gebruikelijk, al weer uitgevallen. Het schijnsel van het maanlicht dat door het slaapkamerraam viel, waar nog geen gordijnen voor hingen, was het enige licht dat ik had.

Ik denk dat ik kort na enen dan toch in slaap viel, want het enige dat ik me daarna herinnerde, waren de vermoeiende dromen die ik had. Ik droomde over verschrompelde keelamandelen die letterlijk en figuurlijk mijn keel uitkwamen. Ik droomde over een leeuwin die de naam Stellanie had en die me achtervolgde tot in het dorp waar mijn ouders wonen. En ik droomde over veertig onmogelijk af te leggen kilometers in Australië waarbij ik probeerde om met mijn kinderen bij mijn man te komen, terwijl mijn man onze richting opkwam, zodat we elkaar na die toch al onmogelijke reis alsnog misliepen.

Gebroken werd ik wakker. Het was inmiddels al zo licht dat ik verwachtte dat mijn zwager elk moment met vers brood voor de deur kon staan. Meestal was hij er rond half negen. Toen ik na een paar minuten toch even de tijd op mijn telefoon controleerde, zag ik dat het nog maar 6:49 uur was. Zelfs de stroom was nog niet terug.

Mijn beide dochters bleken halverwege de nacht stiekem bij mij in bed te zijn gekropen en inmiddels hadden ze mij al slapend verdreven van mijn plekje in het tweepersoonsbed. Meer dan een centimeter of dertig was er voor mij niet overgebleven. En dus stond ik maar op. Wachtend op de stroom, zodat ik warm water zou hebben om te douchen.

Inmiddels was ik al ruim twee weken op zoek naar dille. Ik zocht elke supermarkt die ik kende af naar het groene kruid, maar al mijn pogingen bleken tevergeefs. Aangezien dille in Nederland tussen de kruiden hing, verwachtte ik dat in Koerdistan ook. Ik had zelfs al mijn man, die nog steeds in Nederland zat, gevraagd naar de Koerdische vertaling van dille. Volgens hem was dat “shivit“. Met deze nieuwe informatie had ik weer pogingen ondernomen, maar de mensen in de winkel leken me niet te begrijpen. Via andere familieleden hoorde ik dat “shivit” meer uit het Farsi (Iran) kwam en dat het Koerdische woord “sebat” moest zijn.

Tijdens een volgende poging bij een supermarkt had ik op een gegeven moment al drie mannen voor mij aan het zoeken naar dille tussen de kruidenpotjes. Geen van hen kon het vinden.
Hoewel een van hen aanvankelijk heel enthousiast had geroepen: “Aha, shivit!” en net zo enthousiast naar de kruidenafdeling liep, kreeg ik hoe langer hoe meer het idee dat hij nog steeds niet precies begreep wat ik zocht.
Na wat vragende blikken in mijn richting legde ik nogmaals uit hoe dille eruit zag. Ik nam een zakje mint uit het rek en zei dat het een beetje leek op deze kruiden.
“Het is groen”, noemde ik er ter verduidelijking bij.
Maar al wat er gezocht werd, de dille kwam niet boven water.
Ik hoorde iemand wanhopig vragen: “Waar zijn alle groene kruiden?”
Uiteindelijk besloten ze: “Nee, we hebben geen dille hier. Maar op de groente afdeling wel.” De man wees naar het achterste deel van de winkel, maar ook daar kon een andere winkelmedewerker me niet verder helpen en gaf ik mijn zoektocht naar dille in Erbil op.

De familie informeerde me dat in Massif wel dille werd verkocht en zo kwam het dat ik op een dag naar het bergstadje reed, waar ik in de eerste acht maanden na mijn emigratie had gewoond. Ik had de dille nodig voor een gerecht waarbij gepelde tuinbonen met dille door de rijst werden gemengd en aangezien ik de tuinbonen al had gekocht, moest ik de dille ook wel vinden. Ik was nu eenmaal niet zo’n keukenprinses die andere gerechten kende met tuinbonen.

Het was rustig op de weg. Ik reed de stad uit, langs het controlepunt van Erbil en langs de school van de kinderen. Tussen twee bochten vlak bij het dorpje Okhsar in de Khanzad regio, week de auto voor mij ineens sterk uit naar rechts. Ik zag net te laat dat er een grote steen op de weg lag. Hoewel ik nog een korte ruk aan het stuur gaf om de steen te ontwijken, reed ik er met mijn rechtervoorwiel volledig overheen. Ik hoorde een flinke klap van het wiel komen. Even hoopte ik tegen beter weten in dat het toch nog mee zou vallen, maar al snel hoorde ik het knarsende geluid van een velg dat zonder wiel over straat reed.

Ik stuurde de auto naar de vluchtstrook onder aan een steile heuvelwand. Boven op die heuvel zag ik wel een soort van een huisje met twee auto’s van peshmerga staan, maar verder geen teken van leven. Inmiddels was ik uitgestapt en had met mijn helder blik een flinke klapband geconstateerd. De band kon werkelijk niet leger dan dit. Zo zielig hingen de flarden rubber erbij.

Ik besloot iemand te bellen, want zo langs de kant van de weg blijven staan, leek me geen goede optie en zelf het wiel verwisselen, mocht nog wel een mogelijkheid zijn, maar hier in Koerdistan niet, aangezien dit een typische mannentaak is.

Ik bedacht me wie ik zou kunnen bellen. Van een wegenwachtservice was mij niet bekend dat die überhaupt in Koerdistan zou bestaan en anders had ik sowieso het nummer niet geweten. Mijn man zat in Nederland, mijn oudste zwager was aan het werk in Erbil. Bovendien was ik dichterbij Massif dan bij Erbil, zodat het logischer zou zijn iemand in Massif te bellen. Mijn jongste zwager reed nooit buiten het bergstadje en bovendien was hij ook op het werk. Mijn schoonvader leek me te oud om een band te moeten verwisselen en een van de volwassen neven van mijn kinderen was net getrouwd en zou in principe nog thuis moeten blijven voor er nog bezoek zou komen naar aanleiding van hun bruiloft. Hij zou best bereid zijn te komen in geval van nood, maar ik besloot zijn broertje te bellen. Mijn voormalige chauffeur. Of tenminste, ik probeerde het, maar na enkele vruchteloze pogingen had hij nog niet opgenomen. Later vernam ik dat hij had liggen slapen.

Inmiddels had een peshmerga mij gespot. In vlot tempo kwam hij van de heuvelwand aflopen.
“Waarom sta je hier stil? Dat mag niet. Hier is een peshmerga post,” zei de man vriendelijk.
“Ook dat nog…” dacht ik in mezelf, “Op alle plekken waar je stil kunt staan, moet ik uitgerekend weer een lekke band krijgen op een plek waar het weer verboden is stil te staan.”
Daarentegen antwoordde ik: “Sorry, maar ik kan echt niet verder. Mijn band is stuk.”
Ik wees naar mijn voorband en de peshmerga leek zwaar onder de indruk van de mishandeling van mijn rechtervoorwiel.
“En nu?” vroeg de peshmerga.
“En nu moet het gemaakt worden,” zei ik verhelderend, “Ik probeer iemand te bellen, maar die neemt niet op.”
“Geen probleem, ik maak die band voor jou,” besloot de peshmerga.
Even later onderzocht hij mijn kofferbak op het reservewiel en het benodigde materiaal. Blijkbaar kon hij niet vinden wat hij zocht, want al snel beklom hij de heuvelwand weer en daalde voor een tweede keer af. Vier andere peshmerga’s volgden. Blijkbaar had hij versterking gevraagd. Of waren ze gewoon nieuwsgierig. Het reservewiel bleek het probleem niet. De krik was ook aanwezig. Helaas bleek deze vast te zitten met een moertje dat met een speciale sleutel moest worden losgedraaid. En precies dàt sleuteltje was niet aanwezig.
“Of ik toevallig ook zo’n sleuteltje bij me had,” was de volgende vraag van een van de peshmerga.
Nou, heel toevallig niet, dus. En weer verdween een peshmerga naar boven op zoek naar een passende sleutel, maar kwam na een paar minuten met lege handen terug. Dan maar iets anders proberen. De mannen van de peshmerga hielden een willekeurige auto aan, die toevallig voorbij reed. De witte auto kwam tot stilstand vlak voor mijn auto en er stapten vier mannen van middelbare leeftijd uit die allemaal even kwamen kijken hoe zielig het rubber van mijn rechtervoorwiel erbij hing. Daarna liep een van de mannen terug naar de gestopte auto en pakte het ontbrekende sleuteltje uit een gereedschapssetje in zijn kofferbak. Eindelijk kon de krik worden losgedraaid. De vier behulpzame heren reden weer verder.

Ik had enigszins moeite mijn lachen te onderdrukken. Dit was weer typisch zo’n actie voor mij.

Twee peshmerga ontfermden zich inmiddels over mijn zwaargewonde voorwiel. De auto werd omhoog gekrikt, het wiel losgedraaid en het reservewiel teruggeplaatst. Terwijl een van de peshmerga mijn kapotte band even bekeek, wees hij op een ferme deuk in de velg en schudde zijn hoofd. Het zag er niet al te best uit. De band werd in de kofferbak geplaatst naast de krik en binnen een half uur, nadat ik tot stilstand was gekomen, kon ik dankzij het werk van de peshmerga mijn weg weer vervolgen. Er mocht dan wel geen echte wegenwacht bestaan in Koerdistan, maar de Koerdische “wegenwacht” beviel me veel beter! Ik bedankte mijn redders in nood uitvoerig, bood zelfs geld aan, maar dat aanbod werd heel resoluut afgewezen. Ik was Nederlandse en dus was ik hun gast, werd mij verteld. Tegenwoordig weet ik dat eigenlijk nergens geld wordt aangenomen voor hulp, maar destijds was ik nog gewend aan de Nederlandse standaarden.

In Massif aangekomen, bood mijn inmiddels wakker geworden voormalige chauffeur me alsnog aan mijn kapotte wiel te laten maken. Eenmaal teruggekomen, bleek er geen hoop te zijn voor mijn autoband. De band was kapot in de ergste zin van het woord. Geen redden meer aan. En zodoende zou ik mijn oudste zwager vragen een nieuwe band voor mijn auto te kopen, want dat was weer een mannentaak.

counter free