2009, juni: Een jaar na mijn emigratie

Vroeg in juni, op een zomermiddag had ik net een bezoekje gebracht aan mijn schoonouders, toen mijn zwager mij vroeg hem naar Erbil te brengen. Het bleek dat hij midden in Erbil moet zijn, in de eerste rondweg om de oude Citadel. Precies de plek die ik destijds nog vermeed vanwege het extreem drukke verkeer en de tientallen smalle straatjes die allemaal op elkaar leken.

“Hmm,” mompelde mijn zwager, “het valt enorm mee qua drukte vandaag. Hoe is dat mogelijk?”
Even keek ik verbaasd naar hem opzij. Meer tijd had ik niet, want de ene na de andere auto reed langs me heen.
“Hoezo rustig?” vroeg ik.
Ik had al zo’n drie keer bijna een medeweggebruiker tegen mijn auto aan gehad. Ik geloof dat mijn zwager en ik iets andere definities hadden van wat verkeersdrukte was…

Hoewel ik me probeerde te concentreren op het verkeer, zag ik plotseling een auto van links opduiken. Ik kon net op tijd remmen.
“Zag je die agent niet staan?” vroeg mijn zwager.
“Nou, nee, er is zoveel drukte hier.” antwoordde ik, “dan valt zo’n agent ook echt niet meer op.”

Na tig aanwijzingen van mijn zwager welke straatjes ik in moest rijden, dirigeerde hij me naar de linkerkant.
“Zoek jij maar ergens een plekje. Ik ben over vier minuten terug,” riep hij me na, terwijl hij uitstapte.
“Yeah, right,” dacht ik, terwijl ik naar de vele auto’s aan de straat keek, “een plekje zoeken.”
Een vrijwel onmogelijke opgave, omdat het aan de linkerkant verboden was te parkeren en er aan de rechterkant al twee rijen auto’s naast elkaar stonden. Ik schoot van de ene kant van de weg naar de andere en vond wonderbaarlijk genoeg een plekje in de ook-verboden-te-staan tweede rij auto’s. In mijn binnenspiegel zag ik een agent een bon uitschrijven voor de onbeheerde auto achter mij. Ik wist dat ik het volgende slachtoffer zou zijn, maar als ik zou wegrijden, zou ik nooit meer terug kunnen komen naar de plek waar mijn zwager naartoe was gegaan EN ik zou de weg naar huis niet eens weten te vinden. En dus bleef ik staan.
“Je mag niet hier staan,” waarschuwde de agent mij.
“Ik weet het. Maar ik zweer dat ik ga verdwalen als ik hier wegga,” antwoordde ik met mijn meest aardige glimlach.
“Waar kom je vandaan?”
“Sorry? Ik begreep u even niet.”
“Wat ben jij?”
“Aha, ik ben een Nederlander. Maar ik woon in Erbil.”
“Welkom, welkom,”
“Dank u wel”
De agent lachte toen hij me vroeg: “Dus je vindt Irak leuker dan Nederland?”
“Zeker!” beaamde ik.
“Oke, Hoelang blijf je staan?”
“Hij zou na vijf minuten terug zijn,” antwoordde ik.
“Oke, is goed. Je mag hier staan.”
En zo ontkwam ik die middag weer aan een boete.

Thuis wachtte mijn zestienjarige oppas weer op mij. Als vrouw zijnde hoorde ik nog steeds niet alleen te blijven slapen en mijn eigen man, zijn oom, was twee nachten ervoor alweer naar Nederland vertrokken. De jongen was per direct weer bij mij thuis gekomen.

De eerste nacht kon hij niet slapen en had hij me vier keer in de nacht wakker gebeld. Gewoon om me even te plagen. Dat heb je als een puber op je moet passen. Maar ook ’s nachts ben ik aanspreekbaar, hoewel ik de nacht erna wel compleet gebroken was en hem eerst waarschuwde niet nog eens mij in de nacht wakker te houden.

Erbil (juli 2009)
Radarcontrole (juli 2009)
Pirmam street met zonnepanelen (juli 2009)
Een huis aan de Pirmam street (juli 2009)
Khanzad regio met op de heuvel het Khanzad hotel (juli 2009)

Een kleine week later was ik opnieuw met mijn zwager in de binnenstad. Deze keer had ik hem gevraagd met mij mee te komen, omdat ik een bepaalde winkel niet kon vinden die goedkope kip verkochten. En opnieuw kwam een agent op mij af.

Inmiddels had ik allang begrepen dat de vele agenten in Koerdistan niet te ontlopen waren, maar dat het heel erg in je voordeel kon werken als je vriendelijk was. En dus glimlachte ik weer op mijn allervriendelijkst naar de agent. Misschien was het wel iets te vriendelijk, want ineens stonden er niet een, maar drie agenten om mij heen. Maar goed, ze schreven in ieder geval geen boete uit.

Dezelfde dag besloot ik naar het restaurant in Massif te gaan, dat mijn man samen met enkele andere mannen had gebouwd. De volgende dag zouden de deuren worden geopend voor het publiek. Ik ging vooral om foto’s te maken van de gezellige zithoekjes die ze hadden gemaakt. Sommige met comfortabele loungebanken, andere waren eethoekjes.

Mijn zwager was bij mij en drong erop aan dat ik wat moest eten. Enerzijds had ik wel honger, maar anderzijds wilde ik naar school om de kinderen op te halen. Het was inmiddels drie uur. Over veertig minuten zouden ze vrij zijn. Maar de rit naar school was in een kwartier te doen, dus zwichtte ik voor het aanbod.

De mannen van het restaurant zetten mijn eten op het bureau waar ook de kassa stond. Ik vond het wel fijn, want zo was ik wat afgezonderd van de elf mannen die er werkten en ook net zaten te eten.
“Je hoeft niet verlegen te zijn,” stelde mijn zwager mij gerust, terwijl hij nog een voorwerp tussen mij en het groepje mannen schoof, dat verderop aan een tafel zat te eten.

Ik was inderdaad in die tijd nog steeds heel verlegen voor vreemde mannen. Ik heb nooit graag volop in de schijnwerpers gestaan en doordat ik anders was, ging de aandacht toch snel naar mij. Iets wat mij veel energie kostte, maar er ook voor zorgde dat ik extra verlegen werd. Dat ik amper een zelfstandig leven leidde in het begin hielp niet mee aan het minder verlegen worden. Ik had vrijwel alleen contact met de mannen van de familie en de buitenwereld voelde in die periode nog vaak aan als een muur met een raam erin. Ik kon door het raam kijken, maar ik maakte weinig contact. De mannen in de familie waren de eerste jaren mijn hoofdzakelijke contact met de buitenwereld.

De dagen vlogen voorbij voor mijn gevoel. ’s Ochtends was ik in de weer om de kinderen op school te krijgen en voor ik het wist was het weer tijd ze op te halen. Vervolgens gingen we eten en om acht uur bracht ik ze naar bed. Op naar de volgende dag.

Zo kwamen we ook dichterbij onze vakantie naar Nederland. Ik keek er naar uit weer even een paar weken mijn familie en vrienden te bezoeken en om anoniem te winkelen. Gewoon mij op straat en in winkels te kunnen begeven zonder dat mensen mij echt zagen. Maar tegelijkertijd wist ik dat ik na die paar weken ook weer er naar uit zou kijken terug te gaan naar mijn nieuwe leven in Koerdistan.

Bakhtiyari, de straat waar ik woonde (juli 2009)
Het gebouw waar ik woonde (juli 2009)

18 juni 2009 was het een jaar geleden dat we naar Koerdistan waren geëmigreerd. In dezelfde tijd werd ik door een medewerkster van de Koerdisch Nederlandse website van www.azady.nl gevraagd een column te schrijven. Ik kende de site al en vond het een hele eer dat ze mij daarvoor gevraagd hadden.

Ik schreef een stuk over ons eerste jaar in Koerdistan en over hoe ieder van ons op haar eigen manier probeerde te integreren in de Koerdische cultuur en hoe we de taal (beter) onder de knie probeerden te krijgen. Het stuk werd ongewijzigd op hun site geplaatst en ik ontving vele positieve berichtjes.

Het was niet mijn eerste stuk in de publiciteit. Kort ervoor was ik al geïnterviewd door een Koerdisch Nederlandse journalist voor de website van www.exponto.nl. Dat artikel ging over ons werk als tandarts en mondhygiënist en de titel luidde dan ook: “Op zijn Nederlands naar de tandarts.”

Op zich was het ook niet vreemd dat mensen juist bij mij uitkwamen als het over Koerdistan ging. Zoveel westerlingen waren er nog niet in Koerdistan.

Langzamerhand merkte ik dat het leven in Koerdistan steeds vertrouwder begon te voelen voor mij. Soms kon ik me niet eens meer herinneren of bepaalde producten die ik in Koerdistan kon kopen wel of niet in Nederland verkocht werden. Het waren eenvoudige dingen, maar het viel me op. Zeker nu ik vlak voor de vakantie naar Nederland zat en wat wilde kopen voor mijn familie en vrienden.

Mijn oudste dochter die net haar eerste klas van de basisschool had gedaan, zat tot en met de laatste dag voor de vakantie met examens. De school waarop ze zaten, was pittig en erg vooruitstrevend in de leerstof die ze aanboden. Examens werden aan het eind van elk trimester gegeven. De examens van het laatste trimester telden voor vijftig procent.

Hoewel het tempo van school hoog lag, deed mijn oudste amper iets aan haar leerstof. ’s Avonds vertelde ik haar welk examen ze de volgende dag zou krijgen en bladerden we even door het bewuste boek, waarop ze dan riep: “Oh, dat ken ik wel hoor, mama.”

Ik was al helemaal gewend aan het warme klimaat in Koerdistan. Het was pas half juli, maar al zo’n drie maanden hadden we stralend weer. Mijn armen waren zelfs al wat bruin geworden, iets waar ik in Nederland altijd heel veel moeite voor moest doen.

De temperatuur in Erbil kwam dagelijks ruim boven de veertig graden en ook ’s nachts daalde het niet meer dan tot dertig graden. Dit waren temperaturen waarbij zelfs rijden met de ramen open niet meer afdoende werkte, maar ik klaagde niet. Ik was dol op de hitte.

Terwijl de kinderen nog op school waren, was ik vroeg in de middag naar mijn schoonouders’ huis gegaan. Diverse familieleden hielden hier een flinke schoonmaak. Het hele huis stond op zijn kop. Drie dochters met enkele van hun kinderen en mijn zwager waren er ook. De grote vloerkleden waren met de hand gewassen en hingen over de poortmuren te drogen. Zelfs de buren hadden een van hun poortmuren ter beschikking gesteld voor het tapijt dat normaal in de keuken lag. Ik arriveerde toen het zwaarste werk al gedaan was en mocht helpen met afwassen, ramen wassen en kozijnen afnemen.

Toen het tijd was de kinderen uit school te halen, vertrok ik samen met twee neefjes (een van tien en een van zeven jaar) naar school. Nadat ik mijn dochters en een ander neefje van acht jaar had opgehaald, reed ik terug met alle vijf kinderen terug naar Massif. In Nederland zijn vijf kinderen en een volwassene in een personenauto net iets teveel, maar in Koerdistan lette niemand daarop.

Ik zette de jongens af bij het huis van mijn schoonouders en haalde de zestienjarige neef van mijn kinderen weer van zijn huis op, omdat hij die nacht weer bij mij in Erbil zou blijven slapen.

Op de terugweg gingen we eerst nog langs New City, de supermarkt aan de 60 meter straat in Erbil. Toen we thuis kwamen, was het te laat om eten te maken en pas om negen uur kregen we de kans naar een pizzeria te rijden.

Ik reed naar een pizzeria niet ver van ons huis, waar ik een aantal dagen eerder voor het eerst was geweest met mijn kinderen. Toen we binnen kwamen, riepen de medewerkers meteen de naam van mijn jongste dochter. Zij was zo blond dat ze behoorlijk opviel tussen de Koerden en blijkbaar herinnerden ze haar nog.

Onder het eten gaf mijn jongste dochter aan dat ze naar de wc moest. Ik vroeg de zestienjarige neef van mijn kinderen of ik aan de mannen kon vragen waar een toilet was. Het was namelijk zelfs onder familieleden nog niet echt gebruikelijk om aan iemand van het andere geslacht aan te geven dat je moest plassen. Zelf kende ik die schaamte vanuit Nederland wat minder en dus vroeg ik de neef. Volgens hem was het geen probleem.

De medewerker mij naar een toilet ergens in het winkelgedeelte. Twee toiletruimtes naast elkaar. Een los scherm scheidde de twee deuren van elkaar af. De twee A4-tjes op het scherm vertelden welke toiletten voor de “women” waren en welke voor de “men”. De rechterdeur bleek de juiste en ik stapte er dapper op af, tot ik door de matglazen deur een mannelijk figuur leek te zien.
“Was ik dan toch verkeerd?”, twijfelde ik ineens.
Nee, het klopte wel volgens de aanwijzingen op de opgehangen A4-tjes. Maar terwijl ik dichterbij kwam, trok inderdaad een manspersoon met een glimlach van oor tot oor de deur open. Even bleef ik stilstaan. Was het nu werkelijk de bedoeling dat ik toch naar binnen ging? Uitnodigend bleef de man bij de deur staan, maar zag mij twijfeling en stapte de ruimte uit. Een andere man volgde. Ik deed opnieuw een stap naar voren en vanuit mijn ooghoeken zag ik “iets zwarts” langs me schieten.
“Whaaaa! Een beest”, gilde mijn oudste die mee was gekomen naar de toiletten.
Ik ben niet zo heel erg angstig voor beestjes en liep alsnog verder de ruimte in, waar ik nog twee mannen tegenkwam. Deze waren gewapend met spuitflesjes en spoten driftig in het rond. En toen zag ik het, of eigenlijk ZE. Diverse enorme kakkerlakken van wel vijf centimeter in lengte lagen verspreid over de vloer. De meeste dood, een enkeling nog levend. De lange voelsprieten van een exemplaar dat het dichtst bij me lag bewogen heen en weer. Een ander beest lag op zijn rug in de wc en dreigde te worden meegesleurd het gat in. Een derde lag stervend in dezelfde wc-ruimte. Ik was te verbouwereerd om nog een stap te verzetten en bedacht me dat de andere wc vast net zo’n kakkerlakkenplaag tentoonstelde.
“Wil je hier plassen?” vroeg ik mijn jongste.
“Nee, mama, ik durf niet!”
“Ik kan je tillen als je wilt.”
“Nee, nee, ik durf echt niet. Ik ben bang voor die beesten.”
Ja, en wat moet je dan? Een kind van vier dat nodig moest plassen, maar niet durfde vanwege de kakkerlakken. Ik kon het me ook wel voorstellen. Ik liep de toiletruimte uit en keek om het hoekje naar de vier mannen die ik eerder was tegengekomen bij de vrouwentoiletten.
“Zijn daar ook van die beesten?” vroeg ik hen.
“Nee, hier zijn ze niet.”
“Oké, mag ik dan naar die wc’s, want zij durft het echt niet.”
En voor de tweede maal moesten de mannen plaats ruimen voor ons, vanwege mijn jongste dochters hoognodige drang.
De mannenwc’s waren echt een waar paradijs vergeleken met die van de vrouwen. Ik laat me heus niet zomaar afschrikken door een beestje, maar bij zo’n heel leger kakkerlakken van formaat kippenei gaf ik me ook wel gewonnen.

Voor thuis regelden we een Koerdisch meisje voor het koken. Ze was nog jong: vierentwintig jaar en ze had een dochter van drie. Ik heb nooit echt van koken gehouden, dus de luxe van een kokkin stond mij wel aan. Qua privacy hoefde ik niets in te leveren, want zij bereidde het eten in het appartement tegenover het mijne.

Volgens typisch Koerdisch gebruik moest ze twee keer per dag koken: een warme maaltijd voor de middag en een voor de avond. Dat verzoek kwam niet van mij, want ik vond een keer per dag eten voldoende, maar mijn zwager was dit zo gewend.

Op haar eerste werkdag reden mijn zwager, de kokkin en ik eerst naar de bazaar. Mijn zwager ging mee, omdat ik nog niet in mijn eentje naar de bazaar kon rijden en ik ging mee, omdat de kokkin niet alleen met een “vreemde” man op stap mocht.

Nadat we de gekochte benodigdheden thuis hadden gebracht, nam ik het meisje mee naar de supermarkt voor de andere boodschappen. Op een gegeven moment stootte het arme kind haar hoofd aan de autodeur met een flinke buil als gevolg. Het zag er niet zo fraai uit, maar ze gaf geen kik.

Eenmaal in de keuken begon ze kip te snijden met de nieuwe vlijmscherpe messen. Het was blijkbaar niet haar beste dag, want nu sneed ze zichzelf in haar wijsvinger. Het bloedde natuurlijk, dus ik verdween naar mijn eigen appartement voor pleisters.

De pleisters bleken niet afdoende, want binnen een minuut was die doordrenkt met bloed. Ik bedacht een andere oplossing. Eerst maar een jodiumgaasje. Daaroverheen legde ik een tissue dat ik een paar maal had dubbelgevouwen en tenslotte plakte ik het geheel af met zo’n pleisterrol, waarmee je ook gebroken tenen kon spalken. (Ja, ook op het gebied van gebroken tenen had ik ervaring).

Drie kwartier later was ook dit verbandje aan vernieuwing toe. Natuurlijk vroeg ik haar of ze niet liever even naar de dokter wilde, maar ze vond het niet nodig. Ik had wel medelijden met haar en besloot alle nieuwe keukenspullen zelf af te wassen. Dat zou voor haar geen doen zijn geweest met al dat verband om haar vinger.

Tussen de middag ging ze naar haar eigen huis en ’s avonds was ze er weer. Voor een nieuwe maaltijd. Dit keer hadden we ook bezoek. Schilders uit Iran. Het nieuwe meisje en ik aten met de kinderen in ons huis. De mannen in het andere appartement. Tijdens het eten kwam het dochtertje van de kokkin ook bij ons thuis, terwijl haar man eerst beneden in de kliniek bleef zitten wachten op zijn vrouw en dochter. Natuurlijk had ik wel gezegd dat hij kon mee-eten, maar haar man kwam pas naar boven toen mijn zwager hem uitnodigde.

Tegen de zin van het nieuwe meisje in verdeelde ik de afwas. Ik deed de afwas bij mij thuis, zij in het andere appartement. Eigenlijk stond ze erop mijn afwas ook te doen, maar ik vond het overbodig dat ik niets zou doen, terwijl zij twee keer moest afwassen. Bovendien was het al bijna negen uur. Hoog tijd voor haar dochtertje om te slapen, leek mij.

Een vrachtwagen die water levert aan de planten in de middenberm van Pirmam street (juli 2009)
Tussen Massif en Erbil, vlakbij Banaman (juli 2009)
Het heuvellandschap bij Banaman (juli 2009)
Vlakbij het dorpje Okhsar in de Khanzad regio (juli 2009)
Vlakbij Okhsar in de Khanzad regio (juli 2009)
Het viaduct naar school in de Khanzad regio (juli 2009)
Erbil (juli 2009)

De volgende middag was ze er weer. Deze keer had ik het te druk om haar echt te zien, omdat ik mijn verblijfsvergunning moest regelen. Voorheen had ik al een paar keer mijn verblijfsvergunning verlengd. De eerste was drie maanden geldig geweest, de tweede om onduidelijke redenen twee maanden. 4 April was mijn laatste verblijfsvergunning afgelopen en natuurlijk had ik aangegeven dat het verlengd moest worden, maar ik had als antwoord gekregen dat ik het pas hoefde te vernieuwen vlak voor ik zou vertrekken naar het buitenland. Nu met de zomervakantie en onze geplande reis over twee dagen naar Nederland in zicht, moest ik mijn vergunning regelen.

Mijn zwager wilde eigenlijk de volgende dag naar de Residentie aan de 100 meter straat gaan waar de verblijfsvergunningen worden geregeld, maar ik vroeg hem voor de zekerheid een dag eerder te gaan.

Om negen uur in de ochtend stonden mijn zwager en ik al bij de Residentie op de stoep. Mijn zwager bleek verantwoordelijk voor mij en zonder zijn toestemming zou ik geen verblijfsvergunning kunnen regelen en het land niet uitkomen, begreep ik van hem.

Het eerste kwartier werden we van het ene loket naar het andere gestuurd, van boven naar beneden en weer terug. Uiteindelijk kwamen we bij het kantoortje waar de meneer zat die de verblijfsvergunningen regelde voor buitenlanders. En daar ging het fout. Mijn verblijfsvergunning was inmiddels bijna twee en een halve maand verlopen. Hoewel ze enkele maanden eerder iets anders hadden beweerd, gaf de man nu aan dat het mijn schuld was dat ik mijn verblijfsvergunning niet had verlengd.

De directeur die eventueel toestemming zou kunnen geven, had om half negen op zijn werk moeten zijn, maar om half elf was hij er nog niet. Om half twaalf trouwens ook niet. De persoon die in afwezigheid van de directeur de toestemming kon geven, bleek een examen te hebben. Zo’n drie en een half uur zaten mijn zwager en ik in het kantoor met deze meneer die niet wilde meewerken. Andere bezoekers zagen we komen en gaan. Binnen vijf minuten waren ze het kantoortje weer uit. Sommigen zag ik vaker terug. Misschien waren het ook wel medewerkers van de Residentie. Een enkeling begon zich al af te vragen waarom wij zo lang bleven zitten.

“Wat ga je doen als het niet geregeld wordt?” vroeg mijn zwager mij.
“Ruzie maken?” antwoordde ik lachend.
Maar Koerdistan zou Koerdistan niet zijn geweest als er niet voor elk probleem een oplossing zou worden gevonden en dus bleef ik rustig wachten. Na ruim drie en een half uur kreeg mijn zwager het telefoonnummer van een van de twee belangrijke personen te pakken. Direct na dit telefoontje hing deze persoon aan de lijn met de niet-meewerkende meneer.

Het was gelukt. De toestemming was gegeven. Eindelijk paste de meneer in het piepklein de data aan op onze visa in het paspoort. Direct daarna bleek de directeur ook aanwezig die vervolgens de verlengde visa moest goedkeuren door het zetten van een paarse stempel. Eind goed, al goed. Na vier uren en een soort van boete van vijfennegentig dollar, was het gelukt mijn vergunning op orde te krijgen.

Maar goed. Die vier uren waren niet helemaal verloren gegaan, want we hadden weer wat geleerd:

  • Als allochtone inwoner van Koerdistan heb je tijdens je gehele verblijf een visum nodig
  • Zonder geldig visum kom je het land niet uit
  • Met een verlopen (of geen) visum kun je wel zonder problemen Koerdistan binnen komen.

Inmiddels had de zestienjarige neef die nog steeds op mij moest passen, de regels aangescherpt, omdat er nu Iraanse mannen in het gebouw bleven slapen. Zowel ’s avonds als ’s nachts moest ik verplicht de voordeur van mijn appartement op slot doen. ’s Nachts deed ik dat al, maar ’s avonds was ik daarin niet heel trouw. Ook vertelde hij mij dat als hij mijn appartement in zou willen, hij me eerst zou bellen.

Voor de Iraanse mannen had hij het appartement klaar gemaakt dat het verst van mijn appartement lag en ik had het idee dat dit geen toeval was geweest, omdat de neef me ook meteen verbood me ’s avonds en ’s nachts in hun deel van het gebouw te komen.

Ik wilde het niet al te moeilijk maken voor de neef die zo zijn best deed op mij te passen en dus hield ik me aan zijn regels. Niet dat ik ooit een probleem met de Iraanse mannen heb gehad.

In de nacht van 19 op 20 juni arriveerden we weer in Nederland. Mijn zwager had ons naar het vliegveld van Erbil gebracht. Het was slechts op zo’n tien minuten rijden van ons huis. Zoals gebruikelijk ondergingen we alle controles. De naam en het kenteken van de auto, die eerder telefonisch waren doorgegeven, werden gecontroleerd. Alle personen en bagage werden gescand en uiteindelijk moesten we langs de bommenzoekende herdershond die onze auto doorzocht. In de terminal moesten we opnieuw de bagage door een scanner doen en moesten alle personen weer door een detectiepoortje.

Mijn zwager sleepte de twee megakoffers achter zich aan.
“Wat heb je erin gestopt,” vroeg hij mij, terwijl hij zich naar me omdraaide en zei vervolgens: “stenen?”
“Nou,” begon ik, “als ik heel eerlijk ben, ja.”
Verbaasd bleef mijn zwager stil staan en lachte me ongelovig aan.
“Ik heb de steen van jullie huis in Pendro meegenomen,” legde ik hem daarna uit.

Wachtende op de stoeltjes in de terminal met onze bagage, werd ik voorgesteld aan een medewerker van het vliegveld. Of eigenlijk had ik de jongeman met de lichte ogen volgens mijn zwager al moeten kennen.
“Weet je wie dit is?” vroeg hij mij.
“Niet echt. Zijn gezicht komt me wel bekend voor, maar verder niet.”
Het bleek de zoon van een nicht van hem te zijn. Handig, want met familie in de buurt ben je in een land als Koerdistan-Irak altijd veilig, heb ik al gemerkt.

Nadat ik terugkwam van de toiletten, vertelde mijn zwager mij: “Je hebt een probleem met je paspoort. Je kunt het land niet uit.”
Breed glimlachend antwoordde ik hem: “Nou, dan blijf ik hier toch?”
Helaas voor hen. Ze wilden me even bang maken, maar het was niet gelukt.
Mijn zwager bleef zo lang bij me als kon, maar na de paspoortcontrole vertrok hij weer richting huis. Het “nieuwe” familielid bleef de rest van de nacht in mijn buurt. Hij deed zijn werk, maar af en toe kwam hij vragen of alles goed was en bij de gate bracht hij mijn dochters nog twee chocoladerepen.

Met een uur vertraging werden we tegen drie uur met een busje naar het kleine vliegtuigje gebracht. Direct na het opstijgen bleken we te moeten tanken in Boekarest. Een tankbeurt die ons ruim twee uur wachten opleverde. In plaats van om acht uur landden we pas om tien uur op het vliegveld van Eindhoven.

En drie uur later zag ik mijn familie voor het eerst sinds een half jaar. Mijn ouders, mijn zus met haar gezin, mijn opa en oma en zelfs de buren waren meegekomen. Mijn man kwam iets later, omdat hij een weekenddienst had moeten draaien.

Ik vond het heerlijk iedereen weer gezond en wel terug te kunnen zien.

Dezelfde avond ben ik met mijn moeder nog even langs de supermarkt in hun dorp gegaan. Ineens keek ik heel raar tegen alles aan. Ik moest even weer wennen aan die grote ruim opgezette winkels, waar je over de rekken heen kon kijken, waarbij je niet hoefde op te letten of je over in de weg staande dozen zou gaan struikelen. Maar ik moest ook even weer wennen aan het grote stabiele aanbod in artikelen. Dezelfde producten als een half jaar geleden waren nog steeds verkrijgbaar. Hier en daar was een nieuw artikel geïntroduceerd.

Het was toch even anders dan in Koerdistan waar ik bij elk volgende bezoek aan dezelfde winkel maar weer mezelf moest afvragen of hetzelfde merk ontbijtgranen nog wel verkrijgbaar zou zijn. We hadden niet veel tijd om te winkelen, maar ik nam twee pakken gerookte zalmfilet mee, de veel te dure aardbeien van drie euro en de gold kiwi’s. Heerlijk! Deze producten had ik het meeste gemist.

Wat voelde ik me ineens verwend dat ik deze eenvoudige producten heel gemakkelijk kon kopen in de supermarkt. Ik voelde me even weer een vreemde in eigen land, maar ik genoot volop.

counter free