2009, januari: Mijn laatste maand in Massif

In de afgelopen maanden had mijn chauffeur mij al steeds vaker zelf laten autorijden om me te laten wennen aan het verkeer in Koerdistan. Er waren ongetwijfeld verkeersregels, maar ik herkende ze niet direct. Voertuigen haalden zowel links als rechts in, er bestonden nog geen radars, dus er werd niet gecontroleerd op snelheid en als je rechtsaf moest en het stoplicht stond op rood, dan werd je geacht door te rijden. De eerste en de laatste regel gelden tegenwoordig nog steeds. De verkeerspolitie bezit vandaag de dag wel over radars.

Sinds eind november 2008 werd ik na drie maanden met een chauffeur te hebben rondgereden “gepromoveerd” tot zelfstandig automobilist. En zo reed ik zelf naar school en terug. En als het nodig was, ging ik in mijn eentje naar Erbil.

Meestal ging dat prima, maar op de laatste dag van de tweede week van januari presteerde ik het in minder dan vijf minuten tijd twee mensen bijna aan te rijden. Het eerste slachtoffer was het negenjarige neefje van mijn kinderen. Ja, ik ben altijd al een heel liefhebbende tante geweest. Ahum… De jongen reed elke dag met mij mee naar school en ik bracht hem ook weer thuis. Deze middag was ik dus een ietsepietsie vergeten dat hij zijn schooltas nog uit de kofferbak moest halen. Gelukkig stopte ik wel op tijd en sprong het neefje ook meteen achter de auto vandaan. Een kwestie van reactievermogen testen, zullen we maar zeggen.

Een zijstraatje verderop bedacht ik me net te laat dat ik linksaf moest in plaats van rechtdoor. Maar vanwege wegwerkzaamheden was het een chaos in het bergstadje en moest ik een klein beetje achteruit rijden om alsnog de draai te kunnen maken. Precies net op tijd zag ik in mijn achteruitkijkspiegel een man vlak achter mijn auto langslopen. Voor de tweede keer die middag sprong ik op de rem en zag ik de man nog net een sprintje trekken als een kat in het nauw. Ik kon het even niet laten te glimlachen. Oké, ik geef het toe, ik barstte in lachen uit. Maar gelukkig zag ik dat mijn tweede “slachtoffer” ook wel de humor van de situatie kon inzien.

De derde zaterdag van januari was ik al om kwart over zes opgestaan. Het neefje van negen zou bijles krijgen op school. Het was al de derde zaterdag dat de bijles werd gegeven. De eerste twee keer waren de tijden van acht tot tien geweest, maar zonder dat de ouders waren ingelicht, bleken de tijden veranderd.

Toen ik om tien uur de jongen wilde halen, bleken de klassen veranderd en het kostte me enige moeite voor ik de groep had gevonden op het niet al te kleine schoolterrein.

De komende bijna twee uren bracht ik geduldig door op een stoel bij de medewerkster van school die de dag ervoor pas was aangenomen. Zij moest direct buiten het lokaal toezicht houden op de groep leerlingen die binnen urenlang moest wachten op de leraar die maar niet was gekomen.

Elke keer kwam een leerling met een of ander excuus de klas uit. De kinderen verveelden zich natuurlijk verschrikkelijk. Drie keer kwamen kinderen met de vraag of ze mochten plassen. Een keer kwamen er zelfs drie kinderen tegelijk die beweerden dat een van hen de toiletten niet kon vinden (en blijkbaar waren er dus twee begeleidende vriendjes nodig om deze te wijzen). Een ander jongetje kwam klagen dat iemand op zijn blouse had getekend. Tot twee keer toe kreeg de pas aangenomen toezichthoudster een tekening van een van de jongetjes (wel erg mooi trouwens: van Tom en Jerry) en op een gegeven moment hoorde ik de kinderen in de klas muziekinstrumenten gebruiken.

Na die twee uurtjes had ik allang in de gaten dat er weinig rekenen was geoefend. Nadat de toezichthoudster voor de zoveelste keer belde naar collega’s om te vragen waar de leraar bleef, kreeg ze uiteindelijk te horen dat om half twaalf de leraar er zou zijn en les zou geven tot één uur.

Overigens kwam de beste man pas tien minuten later aanzetten, want ik trof hem beneden aan bij de supervisor, toen ook zij eindelijk weer ten tonele verscheen. Ja, het zou absoluut één uur worden voor de kinderen klaar waren. Dat zou betekenen dat ik nog een poos zou moeten wachten, dus besloot ik eerst maar terug naar huis te gaan.

“Ja, sorry, we hebben de tijden veranderd, maar dat hebben we nog niet doorgegeven aan de ouders,” deelde de supervisor me doodleuk mee.
Ze had er wel begrip voor als ik de jongen mee zou nemen. Het was inmiddels twintig voor twaalf. Natuurlijk baalde ik behoorlijk, maar hij had er niets aan als ik hem nu zou meenemen, terwijl de leraar eindelijk eens zou beginnen aan de bijles.

Eenmaal thuis zat ik net achter de witte rijst met rode soep met kip erdoor, toen ik blijkbaar negen telefoontjes had gemist. Zowel de vader als de moeder als een oom van het jongetje hadden me geprobeerd te bereiken. Het was pas half een, maar blijkbaar had de school gebeld om te vragen of we niet van plan waren de jongen weer op te halen. Ik voelde me zowaar verontwaardigd. Er waren nog wel twee mensen geweest die mij verteld hadden dat de les tot één uur zou duren. En een van hen was zelfs de leraar die de bijles zou geven. Maar goed, mijn taak was hem weer op te halen en zodoende vertrok ik weer naar school, haalde onderweg nog zijn zestienjarige broer op en zette de negenjarige jongen weer thuis af.

Ergens halverwege besloot ik dat ik een nieuwe plattegrond van de stad Erbil nodig had (wilde hebben) en daarvoor moest ik terug naar Erbil. Een drukke stad met een miljoen inwoners, waarvan ik alleen de weg naar de kliniek kende. De plattegrond zou dus geen overbodige luxe zijn.

Een bijkomend probleem werd dat ik me niet meer kon herinneren waar ik mijn vorige plattegrond van de stad had gekocht. Maar destijds kende ik zo weinig van de stad, dat ook als ik de naam van de winkel wel had geweten, ik de winkel dan niet zou kunnen vinden.

De zestienjarige jongen zag het niet zitten dat ik in mijn eentje met mijn twee dochters door Erbil zou rijden op zoek naar een plattegrond. Hij besloot maar mee te gaan. Niet dat dat veel zou helpen, want ook hij kende de weg in de stad nog niet goed.
“Waar ga je dan langs, als je niet weet, waar je heen moet?” vroeg de jongen mij, terwijl we Erbil net binnenreden.
“Nou, heel simpel,” antwoordde ik, “Ik ga hier rechtdoor bij dit stoplicht, want andere keren ga ik altijd rechtsaf (jaja, de logica van een vrouw met nul komma nul richtingsgevoel begon te werken) en dan bij het gekleurde viaduct vlakbij de grote moskee ga ik linksaf.”
“Ja, en dan?”
“Nou, en dan rij ik gewoon alsmaar rechtdoor, tot ik iets bekends tegenkom.”

Het verkeer op de weg verkeerde in een kleine chaos. Godzijdank was het niet vreselijk druk, maar de auto’s haalden links en rechts in en af en toe zag ik een voertuig remmen, omdat die of wilde keren via de middenberm of wilde afslaan. Op een soort van kruispunt belandden we ergens midden tussen de andere auto’s. Ik wilde rechtdoor, maar mensen rechts van mij stonden zo scheef, dat ik vaag in de gaten had, dat ze linksaf zouden slaan. Ik zocht mijn weg door de chaos en kwam zonder deuken aan de andere kant van het kruispunt aan.

Uiteindelijk zagen we aan de linkerkant van de weg een grote supermarkt: New City. Weliswaar niet de supermarkt, waar ik mijn vorige plattegrond had gekocht, maar het was de moeite waard om te kijken of er een te koop was. En inderdaad, direct bij een van de eerste schappen lagen tijdschriften en de stadsplattegronden.

Nadat we de winkel weer wilden verlaten, werden we aangehouden door een groepje geneeskundestudenten met de vraag of ze een paar onderzoekjes mochten doen in het belang van hun studie. Zelf ben ik ooit ook student geweest, dus besloot ik maar mee te werken. Eerst kwamen een paar algemene vragen aan bod die op de lijst stonden, zoals leeftijd, geslacht, woonplaats, hoogst genoten opleiding, of ik rookte, alcohol dronk, enz. Daarna werden een paar vragen uit nieuwsgierigheid gesteld: Waar ik vandaan kwam en waar “Holland” dan in hemelsnaam wel niet lag.

Vervolgens kwam het praktijkgedeelte. Die weegschaal tussen al die mensen was mij dus nog niet eerder opgevallen. Dus daar stond ik dan, bij de uitgang van de supermarkt met allemaal nieuwsgierige ogen op die weegschaal gericht, terwijl ik net mijn maaltijd had genuttigd en sowieso al zag dat de beginwaarde van de weegschaal op drie kilo stond. Dat was natuurlijk niet zo goed voor mijn vrouwelijke ego. Maar goed, dapper als ik was, stapte ik er toch op. Daarna kwam er een student met een bloedsuikerapparaatje op mij afgelopen. Ik begon al zenuwachtig te lachen. In de omstandigheden die Koerdistan hygiënisch noemde, liet ik echt geen bloed uit mijn vinger prikken.
“Ik geloof niet dat ik dat zo’n leuk apparaatje vind,” gaf ik aan, waarna de student lachend afdroop met zijn metertje. Dan maar het volgende onderdeel: bloeddruk meten. Ach, dat moest geen probleem zijn, toch? Met mijn bloeddruk heb ik nog nooit problemen gehad. Eindelijk was het onderzoek afgelopen en konden we weer de terugweg naar Massif nemen.

***

Winter in Koerdistan. Uitzicht vanaf de berg Pirmam richting Kore in het dal (januari 2009)
Mijn oudste dochter in Massif met uitzicht op de berg Safeen (januari 2009)

Zoals ik al eerder had aangegeven was de stroomvoorziening in heel Koerdistan niet altijd op orde en moesten we thuis in Massif via verschillende wegen elektriciteit krijgen. Naast de hoofdstroom hadden we generatorstroom van thuis en waren we aangesloten op een generator van een dochter van de familie die hemelsbreed misschien honderd meter schuin achter het huis woonde.

Ik in Massif (januari 2009)

Het was eerder regel dan uitzondering dat ’s ochtends vroeg bij het ontwaken om zes uur er geen hoofdstroom was. Dan hield ik er daar rekening mee en nam ik mijn mobieltje mee naar de bovenverdieping waar ik mijn kleding in een kast had geborgen. Op de bovenverdieping werkte namelijk alleen de hoofdstroom en zonder licht kon ik mijn kleding niet uitzoeken.

Mijn jongste van drie en mijn oudste van zes in de voortuin aan het spelen met de sneeuw (januari 2009)

Op een van de ochtenden om zes uur was er weer geen hoofdstroom. Niet handig, want geen stroom betekende dat je enorme vertraging opliep met het klaar maken. Ik kon dan niet douchen en mijn pony die altijd zo raar opkrulde na het douchen, kon ik niet stylen met de styletang, want daarvoor was elektriciteit nodig. Een dergelijk nijpend probleem diende natuurlijk opgelost te worden en wel direct.

Misschien omdat ik zelf een beetje een a-techneut ben en altijd ben geweest, zag ik het uitvallen van de stroom als een probleem dat door de mannen moest worden opgelost. De broer van een schoonzoon van de familie bij wie ik in huis woonde plus de zestienjarige neef sliepen in de zitkamer. De oude man sliep in de woonkamer en de oude vrouw in de keuken. Het jongere echtpaar sliep op hun slaapkamer en ik sliep in een andere slaapkamer met mijn dochters. Ik maakte eerst de zestienjarige neef wakker, maar hij was niet bepaald een ochtendmens en hij was te moe om op te staan.
“Bel mijn oom die in de andere slaapkamer ligt maar wakker,” zei hij met slaperige stem.

Ik belde de oom wakker met de vraag of hij voor de elektriciteit kon zorgen. Na een minuut of vijf hoorde ik wat gestommel, wat daarna al vrij snel wegebde.

Pas later vernam ik dat de man naar het huis van zijn zus was gereden, maar dat ook daar niemand wakker was. Uiteindelijk had hij de oorzaak van het probleem gevonden. In dezelfde straat als waar zijn zus woonde, stond een elektriciteitshokje. De man die daar de wacht hield, was niet wakker geworden om de generator aan te zetten. En zo zat de hele buurt zonder stroom.

***

26 januari om kwart voor twee in de nacht begon het alarm op mijn mobiel te spelen. Ik had amper geslapen, want mijn jongste dochter was onrustig geweest al sinds ik om tien uur onder de dekens was gekropen. Ik kleedde me aan, deed mijn haar in een staart en keek voorzichtig of de mannelijke helft van het jonge echtpaar bij wie we woonden al klaar was.

Uitzicht van de berg Pirmam over de vlakte richting Erbil (januari 2009)

Een kwartier later zaten hij en ik in de auto. Op weg naar Erbil Airport. Mijn man zou om half drie landen. Midden op een kruispunt aan de lange Gulan street in Erbil zaten twee peshmerga’s rond een vuurtje zichzelf warm te houden. Zonder problemen mochten we doorrijden, zoals praktisch altijd als we langs een checkpoint kwamen.

De standaard veiligheidsprocedure op het vliegveld werd in acht genomen. Eerst zigzagden we langs een aantal betonblokken en een checkpoint. Het was net een computerspelletje. Nadat onze namen waren gecontroleerd op een lijst en het kenteken van de auto bleek te kloppen met wat we eerder hadden doorgegeven, mochten we doorrijden het vliegveld op.

Ik parkeerde de auto naast een groepje bewakers en we stapten de auto uit. De deur liet ik van het slot, want de bewakers wilden de auto uitvoerig doorzoeken. Ondertussen liep ik vast naar een ruimte waar ik mijn tas en jas door een scan moest laten gaan. Zelf moest ik in een afgesloten ruimte door een detectorpoortje lopen en werd ik gefouilleerd door een vrouwelijke medewerkster. Ik kende de procedure inmiddels. Ik nam mijn jas en tas weer van de band en de man met wie ik was gekomen en die inmiddels ook gefouilleerd was, en ik liepen terug naar de auto. We mochten doorrijden naar de parkeerplaatsen.

Het was net iets na half drie toen we arriveerden in de centrale hal, maar het vliegtuig was nog niet geland. Na ongeveer een kwartiertje zag ik het vliegtuig langzaam voorbij het raam rijden en een paar minuten later ook de bussen die de passagiers naar de terminal moesten brengen. De beeldschermen in de hal waar wij zaten, liepen achter met hun mededelingen. Pas een minuut of tien later gaf het beeldscherm aan dat het vliegtuig vanaf Düsseldorf was geland.

Inmiddels kwamen we dezelfde man tegen die mij drie weken eerder door de paspoortcontrole hielp. Deze keer bood hij mij en de man met mij te helpen, zodat mijn man versneld kon komen. De man had een hoge functie en blijkbaar kenden ze hem op het vliegveld, want het lukte hem zonder problemen in de hal van de paspoortcontrole te komen. Maar al wat hij zag, mijn man was nergens te bekennen. Heel apart, omdat het vliegveld zo klein was dat je elkaar met geen mogelijkheid kon mislopen.

Ineens kwam het telefoontje van mijn man. Hij had een Koerdische zanger, een dokter en wat andere Koerdische mannen ontmoet en zat met hen in de VIP-ruimte. De man en ik begaven ons naar de VIP-ruimte. Een medewerker van het vliegveld had zich inmiddels bekommerd over de paspoorten van alle reizigers die VIP zaten en zorgde ervoor dat de bagage van de band werd gehaald. We voegden ons bij het gezelschap en bleven wachten tot alles achter de rug was.

Rond vier uur vertrokken we weer. Eerst langs de kliniek om te kijken hoe ver ze waren met de tegels die tegen de buitenkant van het gebouw geplaatst moesten worden. Daarna reden we door naar huis. Het was al tegen vijven toen ik eindelijk weer op de dunne opvouwbare matrasjes op de grond kon gaan liggen en dook er dankbaar nog even in. Ruim een uur later speelde opnieuw mijn alarm. Het was tijd de kinderen klaar te maken voor school.

Mijn eerste auto in Koerdistan nog met het tijdelijke kenteken (december 2008)

Ik kon merken dat ik nu meer gewend was geraakt aan het Koerdische verkeer dan mijn man. Of misschien was hij niet gewend aan mij in het Koerdische verkeer.

In Erbil waren we bezig met het bouwen van een kliniek voor tandheelkunde, maar tegelijkertijd waren we in Massif bezig met het bouwen van een restaurantje. Mijn man zou eerst bij het restaurant gaan kijken en tussen de middag zou hij thuis komen eten en dan zouden we samen naar de kliniek gaan.

Maar zoals altijd wijzigde hij zijn plannen en belde hij me rond een uur of elf al om te zeggen dat ik hem vlakbij het ziekenhuis in het bergstadje moest oppikken.
“Rij jij of rij ik?” vroeg hij mij, toen ik met de auto naast hem was gestopt.
Er klonk een wat zorgwekkende toon door in zijn stem.
En zo kwam het dat ik reed.

Ik was redelijk gewend aan het verkeer, de wegen en met name mijzelf in het verkeer, dus met een lekker gangetje reed ik, onder het genot van een banaan die ik opat, de bergweg van Massif af.
“Kijk, uit!” waarschuwde hij mij, “niet te dicht op die stenen, daar in de bocht. Dan glij je weg.”
“Ja, dat weet ik. Ik heb ook mijn rijbewijs,” antwoordde ik droogjes.
“Pas op, die weg is hier heel slecht. Er zitten allemaal grillen in,” klonk weer een ongeruste kreet van de bijrijdersstoel.
“Weet ik, maar met een snelheid tot honderd kilometer per uur kun je die bocht makkelijk halen, hoor.”
“Niet remmen in die plas met water. Dan ga je slippen.”
“Tuurlijk, weet ik toch,” stelde ik hem gerust.

Ondertussen was er van mijn banaan slechts nog een schil over en ik vroeg hem de schil uit het raam te gooien. Heel toevallig kwamen we met een lekker vaartje net in een bocht terecht, terwijl hij het raam nog wijd open had staan. En daar gleden de doos met tissues en het kaartje van school over het dashboard richting het open raam. Vanuit mijn ooghoeken zag ik hem wild om zich heen graaien om de doos tissues en het kaartje te redden. Een beetje geërgerd keek hij opzij.
“Kun je niet iets rustiger rijden?”
Ik kon het niet laten om in lachen uit te barsten. Toen begon ook hij te lachen. Nooit geweten dat hij ook zo zijn angsten had.
Misschien wel een grappig detail om te vermelden dat toen we later op de dag weer vertrokken uit Erbil, mijn man degene was die achter het stuur kroop.

***

Eind januari was mijn oudste dochter jarig. Zeven jaar werd ze. Ik kocht kadootjes voor mijn beide dochters en daags voor haar verjaardag hadden we een hele grote poezentaart besteld. Familieleden vierden het feest met ons mee en zo werd mijn oudste dochters eerste verjaardag in Koerdistan een heel gezellig feest.

***

Ons appartement boven de kliniek was nu zover klaar dat we bijna zouden kunnen verhuizen. We hadden de keuken al compleet uitgesopt. Een heel karwei met de hoge muren.

De sfeer onder de werkers in de kliniek was goed. Er waren best veel mensen aan het werk in het hele gebouw, maar doordat het zo groot was, merkte je het amper. Alleen als je toevallig iemand tegen kwam bij een van de twee werkende toiletten op de eerste verdieping of als je water moest halen buiten of vlakbij een van de toiletten. Maar zo rond een uur of één begonnen de mensen honger te krijgen en verzamelden ze zich op een plek ergens in het pand.

De eerste keer stonden we te barbecuen in de parkeergarage op de kelderverdieping. Buiten was een geit geslacht, waarvan de kop nog op de grond lag. We aten het geitenvlees met wat schijfjes komkommer, tomaten, ui en “nan (het bekende platte brood).

De tweede keer verzamelden zich zestien mannen en ik als enige vrouw in de tandartskamer van de VIP-ruimte. Mijn oudste zwager, die de bouw van het pand onder zijn leiding had, had samen met enkele andere mannen cola, water en broodjes kebab gehaald.

Het moet zo ongeveer 1 februari zijn geweest dat ons appartement al zover was ingericht dat we aan onze eigen eettafel in de woonkamer een stukje nan met geitenkaas konden eten. Alle kamers, op de badkamer na, waren ingericht. De bedden van de kinderen waren opgemaakt in de grootste slaapkamer. Een deel van hun speelgoed en kleding was overgebracht. Een deel van onze eigen kleding hing ook al in de kledingkast en ook de woonkamer was praktisch geheel ingericht.

Hoewel we nog geen exacte datum van verhuizing wisten, verwachtten we later die week te kunnen verhuizen naar het appartement boven de kliniek in de Koerdische hoofdstad Erbil. Een nieuwe start in mijn leven.

counter free