2008, oktober: de onbekende bruid

De dag voor de bruiloft van een van de mannen met wie ik in huis woonde, was de familie druk bezig met de voorbereidingen. Vooral het eten voorbereiden voor de volgende dag nam enorm veel tijd in beslag, omdat we zo’n honderd gasten voor de bruiloft verwachtten. Een stuk of twintig mensen waren bij ons thuis gekomen om te helpen. Mij moet je niet in de keuken zetten. Niet om te koken. Ik ben geen keukenprinses. Afwassen prima en schoonmaken ook. Zodoende was ik de hele ochtend bezig met het afstoffen en stofzuigen van beide verdiepingen. Daar zat het werk in de keuken nog niet eens bij.

Wij hadden sinds onze emigratie een eigen slaapkamer in het huis toegewezen gekregen. De vrouw des huizes zou met een van haar kleindochters en een van haar dochters in de centrale hal blijven slapen, waar ook de trap naar de bovenverdieping en de trap naar de carport onder het huis op uitkwamen. De aanstaande bruidegom zou met vijf van zijn neefjes in de zitkamer liggen en de heer des huizes kreeg een plekje in de woonkamer.

Nadat de visite weg was en de logees waren overgebleven, zat ik met twee tienerjongens, mijn chauffeur en de bruidegom in de zitkamer. Ik had de laptop op mijn schoot en keek nog even door mijn messenger berichten.
“Voeg mij ook toe,” zei de chauffeur, “Ik heb ook messenger.”
Ik voegde hem toe.

“Doe de laptop uit. Ik heb morgen wat te doen,” zei de bruidegom ineens.
Ik begon te lachen.
“Heb je morgen wat te doen? Je gaat trouwen. Dat is toch wel iets meer dan ‘iets te doen hebben’?” plaagde ik hem.
“Nee, wij doen de laptop niet uit,” antwoordde mijn chauffeur, “Wij hebben ook iets te doen.”
Mijn chauffeur nam de laptop van mij over en schreef iets op messenger. Hij keek in de richting van zijn oom, de bruidegom, en zei: “Ik ben met Feikje aan het chatten.”
Met een brede glimlach schoof hij de laptop weer naar mij.

De volgende dag was de bruiloft. Ik had de bruid nog maar een keer gezien, maar vanaf toen zou ze bij ons in huis komen wonen.

Een van de jonge vrouwen vroeg of ik mee wilde naar de kapsalon. Om de een of andere reden wilde ze niet dat de vader van de bruidegom het zou weten. Op blote voeten met de nette hakschoenen in de hand renden wij naar de auto, waar we aan de voorzijde van de auto neerhurkten om onze schoenen aan te trekken. Ik schoot in de lach. Het was al minimaal de derde keer dat ik achter een auto was weggedoken met mijn schoenen in de hand. Vol in het zicht van de peshmerga’s die dag en nacht de straat bewaakten. Wat zouden die van ons denken?

De andere jonge vrouw reed. Ze had nog geen rijbewijs, maar wel rijlessen gehad. Heel langzaam reed ze. Ze dacht dat ik bang zou zijn als zij reed in plaats van ik.

In de kapsalon waren drie klanten voor ons. Een van hen was zo lastig. Tot drie keer toe presteerde de vrouw het om ontevreden te zijn over de door de kapster aangebrachte make-up en eiste dat alles er weer werd afgehaald. Frustrerend! Zeker als je op tijd staat.

Ondertussen had de vrouw met wie ik was gekomen mijzelf al in een lege kappersstoel gezet en had zij mijn haar gestyled. Na ruim een uur wachten, waren wij eindelijk aan de beurt.

We hadden om half drie thuis moeten zijn, omdat we mee moesten de bruid op te halen, maar door de vertraging in de kapsalon kwamen we pas tegen drieën aan. Onderweg maande ik de vrouw wat sneller te rijden.
Ze vroeg: “Ben je niet bang dan?”
“Nee, hoor,” antwoordde ik, “Ik doe het raam wel open en roep tegen iedereen: “Ga aan de kant: wij komen eraan!””
Ze keek mijn kant op en lachte even.

In een karavaan van auto’s naar Erbil. Dit is het kruispunt Shoresh-Gulan street (2008, oktober)

Thuis stond de hele familie buiten al op ons te wachten.
“Snel uitstappen, hier,” zei ik tegen de vrouw, “anders ziet je opa je rijden.”
Ik rende naar binnen en twee minuten later had ik mijn jongste dochter in nette kleren gehesen. Daarna vertrokken we. Het wachten was overduidelijk op ons geweest.

In een stoet van diverse auto’s reden we naar een kapsalon in Erbil, waar de bruid door een van de broers een rode lint rondom haar middel kreeg gebonden. Daarna namen we haar mee en reden langs een fotozaak. Vervolgens maakte iedereen met elkaar om daarna in een karavaan van auto’s terug naar huis te rijden.

Het bruidspaar op de fauteuils in de tuin (2008, oktober)

Het bruidspaar nam plaats in de twee fauteuils die voor de gelegenheid in de tuin waren geplaatst. Een enorm bloemenboeket stond op het tafeltje voor hen. Urenlang werd er gedanst, gegeten en gelachen. Het was een heel gezellige bruiloft. Erg klein voor Koerdische begrippen, want er waren zo’n honderd a honderdvijftig mensen. Maar ik vond het heel gezellig, omdat ik vrijwel iedereen kende.

Koken en afwassen in de carport onder het huis (2008, oktober)

Van alle kanten kwam hulp. De buren hadden zelfs hun huis ter beschikking gesteld om er mensen te laten eten. Ik zag in zeker twee kamers bij hen allemaal mannen zitten te eten. Bij ons thuis waren vier kamers gevuld met mannen en vrouwen. Onder in de carport was plaats gemaakt om eten te koken in pannen met een doorsnede van een meter! Nadat iedereen gegeten had, bleef er een enorme hoop afwas over, die ook direct door mannen werd aangeleverd en door vrouwen werd afgewassen.

Dansen (2008, oktober)

Voor de gelegenheid droeg ik een Koerdische jurk. Maar voor mij, als onervaren jurkendraagster, was het lastig om niet voortdurend op de onderkant van de lange Koerdische jurk die over de grond sleepte te gaan staan. Het was wel geoorloofd om de jurk wat op te tillen en om het elastiek aan een kant rond de middel te winden, zodat je wat meer bewegingsvrijheid had. Voor het gemak had ik dat ook gedaan. Mijn fotocamera, die ik samen met mijn mobiele telefoon bij mijn jurk in had gestopt, was daarbij in het gras gevallen. Ik had niks vernomen, tot mijn chauffeur mij waarschuwde aan het eind van de dans, dat het dienstmeisje van een van de vrouwen de camera voor mij had opgeraapt en bewaard.

Tegen een uur of elf in de avond was het feest afgelopen. Ook al was het een klein feest geweest, ik vond het zeer geslaagd.

Een dag later waren de tegels buiten nog wat glad van eten dat per ongeluk op de grond was geknoeid. In combinatie met de slippers die ik droeg, gleed ik uit. Ik kwam met mijn rug tegen de stenen trap in de tuin aan. Een schaafwondje en een flinke blauwe plek waren het gevolg.

Het deed nog redelijk pijn, toen mijn chauffeur, twee vrouwen en ik vlak voor het slapen gaan wat zaten te praten op de matrassen die al op de grond waren klaar gelegd.
“Er zijn pleisters voor blauwe plekken,” zei de chauffeur tegen mij, “Maar ze geven wel een brandend gevoel.”
“Nou, lekker is dat,” antwoordde ik lachend, “Nu doet het alleen maar pijn en straks brandt het ook nog!?”
“Nee, het helpt echt!” verweerde hij zich. “Ik had hier en hier en hier en hier ook eens blauwe plekken.”
Hij wees naar plekken over zijn hele lichaam, van zijn rug tot buik en van zijn armen tot benen. Ik schoot in de lach.
“Wat heb jij gedaan, dat je zo bont en blauw was?” wilde ik weten.
“Ik viel van een ezel en hij gaf me een trap na.”
“In elkaar geschopt door een ezel dus?” plaagde ik hem.

webcounterwebsite