2006, mei: met zeven personen in een camper naar Koerdistan-Irak

Routegegevens:

Heenreis: Per camper van Nederland via Duitsland, Oostenrijk, Italië (per boot van Ancona naar Igoemenitsa) Griekenland, Turkije naar Koerdistan-Irak.
Terugreis: Per camper van Koerdistan-Irak via Turkije, Griekenland (per boot van Igoemenitsa naar Ancona) Italië, Oostenrijk, Duitsland naar Nederland.

***

Ook al was ik op vijf en twintig jarige leeftijd moeder van twee kinderen (in 2006 werd ik zeven en twintig jaar), we hadden het financieel niet slecht. We hadden een eigen huis, enkele praktijken op naam en we gingen jaarlijks één of twee keer op vakantie naar het buitenland. Sowieso eens per jaar naar Koerdistan-Irak, maar tussendoor gingen we ook naar andere landen.

Omdat ikzelf uit een arbeidersgezin kom en besef dat geld niet zomaar aan boompjes of op ruggen groeit, wilde ik dit besef doorgeven aan mijn kinderen. Dat verliep in eerste instantie niet altijd even succesvol, moet ik eerlijk toegeven. Zo was mijn oudste dochter inmiddels bijna vier jaar oud, toen ik haar op een dag vertelde dat ze geluk had dat we toch best vaak kadootjes konden kopen.
“Andere kinderen kunnen meestal niet zoveel kadootjes krijgen,” sprak ik op serieuze toon tegen mijn driejarige.
“Gaan ze dan stampen (met hun voeten)?” wilde de kleine weten.
“Dat zou best kunnen,” gaf ik toe.
“Dan geef ik hun wel een andere papa en mama,” was haar oplossing.

Ik leerde mijn kinderen al van jongs af aan met mij door een speelgoedwinkel te wandelen, alles te mogen bekijken, maar niets te kopen. Heel bewust. Ten eerste hadden ze natuurlijk lang niet alles nodig, maar ik vond het fijner dat ze ook niet altijd automatisch ervan uitgingen dat ze iets kregen en dat ze de waarde van geld zouden leren inzien. Als ik dan zo met hen door de winkel liep, vroegen ze natuurlijk heus wel eens om iets.
De dagen waarop ik had besloten niets voor hen te kopen, antwoordde ik dan: “Dat is te duur. Zoveel centjes heb ik niet.”
Uiteindelijk waren ze zo erg getraind hierin, dat ze vaak zelf al het antwoord gaven als we door de winkel liepen en ze iets leuks zagen: “Kan niet kopen. Zoveel centjes heeft mama niet.”

Doordat ze niet altijd alles kregen wat ze wilden, merkte ik ook dat ze dankbaarder werden. Vooral de oudste had dat besef al. Vlak voor haar vierde verjaardag viel ze behoorlijk hard op haar neus. Ik ben zo’n moeder die eerst wacht op de reactie van het gevallen kind en dus meestal net doe of er niets aan de hand is, omdat ze vaak als eerste naar de moeder kijken. Schrikt de moeder, dan schrikken zij ook en huilen twee keer harder dan nodig. En meestal valt het allemaal best mee. Maar deze dag was de oudste dus harder dan anders op haar neus gevallen en had zelfs een beetje een bloedneus gekregen. Ik had medelijden met haar en besloot een mannetjes barbiepop voor haar te kopen. Terwijl ik even later bij haar stond en haar vertelde dat de pop zo mooi is, zei ze tegen mij: “Mama, dank je wel dat ik op mijn neus ben gevallen en dank je wel dat je deze pop voor mij hebt gekocht.”
Kinderen, ik genoot volop van hen.

Ondanks dat we het financieel allemaal redelijk goed voor elkaar hadden, was ik nooit van de luxe vakantietripjes geweest. Hoe eenvoudiger, hoe leuker. Omdat je op de slechtst geplande tripjes het meeste meemaakt.

Ergens hadden we vlak voor onze vakantie een oude camper op de kop getikt. Een witte Volkswagen Lt 28d kampeerauto uit 1984. Vloerbedekking was tegen de wand geplakt door een van de vorige eigenaren. Qua interieur was het niet een van de charmantste campers, maar het ging ons om de voorzieningen die de camper zelf gaf. Mogelijkheid om te slapen, meer bewegingsvrijheid (ook al moet je officieel gewoon vast zitten tijdens het rijden) en een chemisch toilet in de buurt. Wat een luxe vond ik dat! Vooral voor iemand als ik die prima elk uur een plasje kon plegen. Maar een camper met alle bijkomende gemakken was ook erg handig, omdat we deze keer met een groep van zeven personen op weg naar Koerdistan-Irak gingen: mijn twee dochters die inmiddels vier en één jaar oud waren, een Nederlandse vriendin, drie Koerdische mannen en ik. Eigenlijk had de camper slaapplaatsen voor vier volwassenen en een kind, maar dat wij met vijf volwassenen en twee kinderen waren, moest met een beetje behelpen wel op te lossen zijn, leek ons.

Geloof me: met zeven personen in een oude camper van Nederland naar Koerdistan-Irak rijden, was absurd. Misschien was dat zelfs nog een beetje zwak uitgedrukt.

Op 10 mei vertrokken we. Eerst vanaf ons huis in Groningen. Mijn dochters waren eerder die dag door mijn ouders opgehaald, zodat wij de spullen hadden kunnen inpakken. Tegen de tijd dat we naar mijn ouderlijk huis vertrokken, namen de drie mannen plaats voorin de camper, terwijl de Nederlandse vriendin en ik aan het zithoekje plaats namen. De lamp boven de tafel schommelde hevig heen en weer en ook wij zwierden mee op de bewegingen van het voertuig.

Nadat we Chinees hadden gegeten in de achtertuin van mijn ouders, mijn twee dochters in de camper hadden geholpen, namen we afscheid en begonnen aan onze camperreis naar Koerdistan.

Bij Nieuweschans gingen we Duitsland binnen. Via Leer, Oldenburg, Frankfurt en Füssen reden we naar Oostenrijk. Net over de grens parkeerden we onze camper aan de kant van de weg langs een stukje gras, waar we onze kleine wegwerpbarbecue opzetten en gingen barbecueën. De omgeving was er prachtig.

We vervolgden onze reis, kwamen via Innsbruck en reden door naar Ancona in Italië. Meestal stond de radio snoeihard aan. Hier en daar lag iemand te slapen op één van de matrassen onder een dekentje. De Nederlandse vriendin las veel uit een boek dat ze had meegenomen. Ik had ook wat leesboeken meegenomen, maar las amper tijdens de reis zelf. Mijn dochters speelden vaak op het vaste matras op bed of op de grond en soms zette ik de jongste vast in haar autostoel die ik tussen het kleine slaapbankje en de passagiersstoel in klemde.

Met de camper haalden we geen hoge snelheden. Gelukkig hadden we drie chauffeurs: twee van de mannen en ik. De ene vriend was het jaar ervoor ook met ons met de caravan meegereisd. Hij genoot zo volop van de route, dat hij amper sliep. Ik zat naast hem op de bijrijdersstoel. We probeerden zoveel als mogelijk minstens twee mensen tegelijk wakker te houden. De bestuurder en één van de volwassenen die ernaast moest zitten. De copiloot, zeg maar.
“Dit is toch allemaal veel te mooi om niet te zien?” zei hij, terwijl hij achter het stuur zat, naar buiten keek en boven het geluid van de muziek uit probeerde te komen.
Ik kon niet anders dan dat beamen.
Urenlang hield hij dat vol. Zeker zo langs kust van de Adriatische Zee om tot aan Ancona te komen, was een prachtig stuk van de reis, die hij grotendeels op zich nam.

Onze camper (2006, mei)

Bij een benzinestation met wegrestaurant in Italië besloten we wat te eten te halen. In kleine groepjes liepen we naar het wegrestaurant en kwamen zo weer terug bij de camper. Toen ik naar het restaurant liep, bekeek ik uit interesse de nummerborden van de auto’s die op het parkeerterrein stonden. Naast een van de auto’s stond een man met bruin krullend haar. Vriendelijk als ik ben, groette ik de man, maar de man wendde zijn hoofd af en keek snel naar de grond.
“Vast verlegen,” besloot ik en liep door.

Toen we terugkwamen, stond een groepje mensen bij onze vrienden bij de camper te praten.
“Hebben jullie iets verdachts gezien?” zei een van de mannen tegen ons, “Er is net ingebroken in hun auto.”
“Oh, even kijken,” zei ik en liep naar de plek waar zij hun auto aanwezen.
“Hier stond zonet een man met bruin haar en krulletjes. Ik heb hem nog gegroet, maar hij groette mij niet. Ik dacht dat hij verlegen was, maar achteraf bekeken kan het net zo goed zijn dat hij op wacht stond voor een inbreker,” antwoordde ik, “en hier stond een auto met een Zwitsers kenteken. Die auto is weg, zie ik. De rest stond hier volgens mij al.” Het kenteken zelf had ik niet zo snel onthouden natuurlijk, maar dat het Zwitsers was, was me opgevallen door het rode wapenschild met een wit kruis erin. Maar meer dan dat konden we niet voor hen betekenen.

Pas om een uur in de nacht kwamen we aan bij de haven van Ancona. We zouden moeten wachten tot het loket voor de kaartverkoop in de ochtend open zou gaan. Op de kade besloten de mannen weer te barbecueën, terwijl de Nederlandse vriendin, mijn dochtertjes en ik in de camper wat gingen slapen.

Al vroeg waren we wakker geworden. Het was zo rond half zeven. De balies voor de ticketverkoop zouden pas om kwart voor negen open gaan. Ik wilde graag de vriendin meenemen naar het pleintje in het centrum. Haar man twijfelde. Hij vond het geen goed idee. Stel voor dat er iets zou gebeuren. Logisch dat hij zo dacht. Het was zijn eerste autoreis. De andere twee mannen waren van mening dat het veilig genoeg zou zijn voor ons. Hoewel niet van harte, stemde de eerste man ook mee in. Zo liepen we met ons vieren, de vriendin, mijn dochters en ik, richting het stadscentrum van Ancona. Naar het pleintje met de palmbomen. Rond half negen waren we terug bij de terminal en kochten tickets voor ongeveer 675 euro met Superfast Ferries. Voor een vaart die vijftien uur zou duren tot aan Igoemenitsa in Griekenland. Het vertrek zou pas om half twee zijn, dus liepen we opnieuw naar het pleintje. Mijn oudste dochter nu bij de mannen achterlatend.

Bij het plein vonden we een pizzeria waar we voor tachtig cent een vierkante pizza aten. Heerlijk. Via een zijstraatje kwamen we over een vroeg opgezette markt, waar kraampjes stonden met kleding en schoenen. Later liepen we terug naar de mannen om samen met hen naar de pizzeria te gaan.

Nadat we de camper in het schip hadden geparkeerd op het autodek, zeulden we met onze bagage door de gangen van het schip op zoek naar onze hut. Het was koud. De luxe van vier stapelbedden in een heel kleine kamer. Ergens midden op het schip. Zonder uitzicht. De vriendin en ik verdeelden de bedden. We legden de kinderen op een van de onderste bedden. De een op het voeteneind, de ander op het hoofdeind. Een van de mannen sliep boven hen. Wij lagen op het bed onder de vriendin en haar man. Halverwege de nacht werd de vriendin claustrofobisch en klom van het bed naar beneden om in het middenpad op de grond te gaan slapen.

Het was heel vroeg in de ochtend, rond vier uur, toen de vriendin en ik opstonden. Na twee uren zouden we in de haven van Igoemenitsa aankomen, dus wilden we ruim tijd hebben te kunnen douchen, onze spullen in te pakken en wat foto’s te maken. We liepen door de gangen op zoek naar de uitgang die ons naar het dek zou leiden. Overal lagen mensen te slapen. In de gangen, bij de trappen en in de restaurants. We glipten naar buiten en zagen de bergketen van het vaste land van Griekenland al liggen. In de verte waren lichtjes te zien. Het waaide behoorlijk. Nadat we wat foto’s en filmpjes hadden gemaakt, liepen we terug naar binnen en kochten wat te drinken bij het restaurant. Uiteindelijk liepen we naar onze hut om de mannen wakker te maken en verlieten vervolgens opnieuw de hut.

Om zes uur zaten we voor de deur te wachten die naar het autodek leidde tot we terug in de camper en van boord zouden kunnen gaan.

Het berglandschap van Griekenland deed ons oude campertje niet zoveel goed. Ik zat met de Nederlandse vrouw aan het tafeltje. De kinderen hadden net weer liggen slapen. De mannen zaten voorin. We waren net weer aan onze reis begonnen. De muziek stond niet zo luid nu. Ik keek naar buiten. We reden bergopwaarts. Heel langzaam. Te langzaam tot we stilstonden.
“Oh, oh,” zei ik ineens bezorgd.
“Wat is er?” vroeg de Nederlandse vriendin, die zelf geen rijbewijs had.
“Dit is geen goed teken. We gaan veel te langzaam bergopwaarts. Ik denk dat de camper het niet trekt,” legde ik uit.
Direct daarna hoorde ik de man die op dat moment reed, roepen: “Allemaal uit de camper springen, we moeten gewicht kwijt!”
Zonder al te veel na te denken, sprongen we een voor een uit de camper. Mijn beide dochters hadden hun pyjama’s nog aan. Geen schoenen. Ik greep twee dekentjes mee voor de kinderen. Het was iets voor zeven uur in de ochtend, wat nog wat fris kon zijn. Mijn telefoon en mijn tas vergat ik in de hectiek.

De mannen legden keien achter de wielen van de camper om te voorkomen dat deze achteruit zou rollen. Er was wat watervoorraad in de camper, die ze ook lieten gaan. Alles om gewicht te verliezen. De vriendin en ik zaten met mijn dochters op schoot op de vangrails. De berm lag vol met grote gele keien. Ik had nog wel de filmcamera mee gegrist en filmde het hele gebeuren. We hadden de grootste lol daar in de berm. Na wat pogingen om te starten, kwam de oude camper op gang. Hij liet een zwarte wolk achter zich en verdween de berg op. Ons achterlatend onder aan de berg. De vriendin en ik kwamen niet meer bij van het lachen.

Maar we beseften ook dat dit betekende dat we moesten lopen. Of liften, voor degene die eventjes zes personen in zijn auto kon meenemen. En dus gingen we op weg. Bergopwaarts. Toevallig was de vriendin jarig die dag.
“Moet je kijken wat we voor je hebben georganiseerd op jouw verjaardag,” plaagde ik haar, “een fantastische ochtendwandeling door de bergen van Griekenland!”
We konden er de humor wel van inzien.

De mannen droegen mijn dochters in hun dekentje op hun arm. We wandelden verder de berg op en kwamen door een flauwe bocht met uitzicht over de vallei, waarin witte huisjes met rode daken stonden.

Gelukkig had de vriendin wel haar telefoon uit de camper meegenomen en ondertussen had zij contact gehad met onze derde vriend die de camper tot boven op de berg had gebracht. Het zou beter zijn als we zouden liften, had hij gezegd, omdat het een flink stuk lopen zou zijn. We hadden al ongeveer zo’n twintig minuten gelopen, toen we de stoute schoenen aantrokken en probeerden te liften.

De eerste twee auto’s reden door. Volgens een van de mannen kwam dat doordat het te steil was en dus bleef ik staan op een platter deel van de berg en gebaarde opnieuw naar auto’s om te stoppen. De eerstvolgende auto was een rode wagen met zo’n grote laadbak achterop. De chauffeur liet ons instappen. Misschien ook wel, omdat ik juist veel op de weg was gaan staan wat voor hem de doorgang bemoeilijkte. Met ons zessen klommen we achter in de laadbak, die al halfvol stond met potten smeerolie. Op het schip hadden we net gedoucht, maar onze benen vertoonden nu weer hier en daar een streep door de zwarte olie. Nog steeds konden we wel lachen om het hele gebeuren.

De weg was hobbelig. We zetten onszelf schrap en moesten de kinderen goed vasthouden. Mijn jongste dochtertje van ruim een jaar begon te huilen en ze probeerde uit de laadbak te springen. Het waaide flink daar achterin de laadbak. Ik sloeg de dekens extra om mijn dochters heen.

“Hopelijk stopt hij wel op tijd en neemt hij ons niet mee ergens ander naartoe,” zei iemand.
“Ja, mijn Grieks is ook niet geweldig om hem iets uit te leggen,” zei een ander.
Het was een ritje van ongeveer tien minuten toen we onze camper zagen staan. De mannen klopten op het raampje dat de cabine van het voertuig scheidde van de laadbak. De chauffeur stopte en liet ons eruit. We bedankten hem met handgebaren en een glimlach van oor tot oor.

We hadden bijna een hele dag gedaan over de reis van Igoemenitsa via Lárisa, Thessaloniki en Kavala tot aan de Turkse grens. Het was middernacht. We kwamen letterlijk vijf minuten te laat aan op de grens. Deze was net gesloten en zou pas om één uur in de nacht weer opengaan. En dat terwijl we allemaal klaar wakker waren en zin hadden om door te reizen.
“En nu?” vroegen we ons af.
“Jij regelt de visa voor ons, zodat we toch meteen door kunnen,” werd tegen mij gezegd.
Ik kreeg alle zeven paspoorten en wat geld in mijn handen gedrukt en vroeg me af hoe ik de Turkse douane zover zou kunnen krijgen om ondanks de sluitingstijden en de andere wachtenden voor ons toch mij die visa per direct te geven. Ik vouwde mijn armen over elkaar en zorgde dat de zeven paspoorten onder mijn linkerarm verstopt waren. Ik zette mijn meest onschuldige gezicht op en liep richting het kantoor. Een Turkse man stopte mij. Ik ging ervan uit dat hij me vroeg waar ik naartoe ging.
“Visa?” vroeg ik nog steeds met mijn onschuldige gezicht, alsof ik niet in de gaten had dat het kantoor dicht zou zijn voor een uur.
De man was per direct bereid om te helpen en liep me voor naar een gesloten loket, waardoor ik via het raampje de pauzerende douanebeambte kon zien. De man klopte op het raam. De douanebeambte keek op. Er werd iets in het Turks geroepen en de man naast mij wees naar mij. Ik ging ervanuit dat de man bedoelde dat zijn collega mij moest helpen. Het raampje van het loket werd opengeschoven.
“Visa?” herhaalde ik opnieuw.
De beambte glimlachte behulpzaam naar mij, strekte zijn arm uit, waarop ik hem mijn stapeltje met de zeven paspoorten overhandigde. Een paar seconden keek de beambte mij aan. Beseffend dat ik misschien iets minder onschuldig was dan ik eruit had gezien. Met een brede, maar vriendelijke glimlach keek ik nu naar hem. Hij bleek de beroerdste niet en voorzag elk van de paspoorten van een visum. Ik bedankte de man hartelijk en liep terug naar de camper waar ik de paspoorten toonde. We konden door.

Het was nog steeds midden in de nacht, toen onze remmen het begaven. Een van de mannen reed en durfde natuurlijk niet verder te rijden. We stopten bij een garage, waarop op de ramen stond geschreven dat ze vierentwintig uur per dag open waren. De mannen stapten uit. Voor mij was dit geen tijdstip meer om me zonder noodzaak naar buiten te begeven. Bovendien was ik moe en wilde ik slapen. Ik hoorde de mannen kloppen op de ramen van het pand waar de garage in zat. De monteur lag schijnbaar op een bankje binnen te slapen en was moeilijk wakker te krijgen. Even later was het blijkbaar toch gelukt hem te wekken en had hij de deur open gedaan. Daarna was het wachten op een tweede monteur die terug moest komen na het ochtendgebed in de moskee. De monteurs plaatsten nieuwe remblokken en na een poosje namen we dankbaar afscheid van hen. Wat een geluk dat ze op dit tijdstip ons hadden kunnen helpen.

Zes volle dagen had het ons gekost naar Koerdistan-Irak te rijden. Op de tussenstops die nodig waren om eten te kopen, te tanken, te wachten en mee te varen op het schip of de camper te repareren, hadden we vrijwel non-stop gereden. Maar de camper reed ook niet zo snel. Meestal zaten we op maximaal tachtig kilometer per uur.

Eenmaal aangekomen in Koerdistan, ging ieder zijn eigen weg. De vriendin en haar man zetten we af in Duhok, een stad met een kleine half miljoen inwoners op ongeveer een uur rijden vanaf de grens met Turkije. De andere man reed eerst nog een stuk met ons mee dieper Koerdistan in en ging toen ook zijn eigen weg.

Dit was de eerste keer dat we zowel de heen- als terugreis over land zouden doen. Met de tijd van de heenreis in ons achterhoofd houdende, besloten we na een week te vertrekken richting Nederland.

We stopten onze spullen weer in de camper en reden met de andere man terug naar Duhok, waar we de vriendin en haar man weer ophaalden. Het was donker en ik was in slaap gevallen. Hoewel we op de heenweg hen zelf hadden afgezet, hadden de mannen nu moeite het huis terug te vinden. Echte adressen worden nog altijd niet systematisch en effectief gebruikt in Koerdistan, dus uiteindelijk spoorden mannen van de familie uit Duhok ons op, zodat wij achter hen aan konden rijden.

Echter, het is pas sinds de laatste paar jaren dat er iets meer variaties komt in de kleuren van de auto’s in Koerdistan. Destijds was iets van negentig of vijfennegentig procent van de auto’s wit. Ergens ging het fout en achtervolgden we blijkbaar de verkeerde auto. Daar kwamen we niet achter tot de chauffeur uit zijn auto stapte en ons vroeg wat de reden van deze achtervolging was. Met meer geluk dan wijsheid arriveerden we eindelijk bij het juiste huis en schoven direct aan met het eten, waar we die nacht bleven slapen. Er waren veel muggen en ik werd op verschillende plekken gestoken.

De volgende ochtend douchte ik mezelf en mijn dochters en maakten we ons klaar voor ons vertrek. Na het ontbijt laadden we alle bagage van de man en de vrouw, die met ons meereisden in, en gingen we op weg naar de grens met Turkije.

Als ik me niet vergis, was het op deze grens dat we de hoogte van iets waar we onderdoor moesten rijden, verkeerd inschatten, zodat we het dakraampje van onze camper afreden. In de zomer regent het zelden in deze regio, dus we maakten ons niet al teveel zorgen.

In Turkije bleek er opnieuw iets mis met onze camper. Het was overdag en terwijl er aan de camper werd gesleuteld, zat ik met mijn jongste dochter en een van de mannen op een muurtje voor de garage te wachten. Zijn vrouw zat in de camper te lezen. Een van de mannen en mijn oudste dochter lagen op het grote matras in de camper te slapen.

De derde man en een monteur besloten een proefritje te maken om te controleren of de camper nu naar behoren werkte.

“Waar zijn ze naartoe gereden?” vroeg ik aan de man, nadat we ongeveer al een half uur zaten te wachten op het muurtje.
Zo lang hoefde een proefritje toch niet te duren? Bovendien begon mijn jongste dochter vervelend gedrag te vertonen. Dan weer liep ze weg een andere garage in, dan weer probeerde ze op een fiets te klimmen en dan weer lag ze krijsend op de grond.

Het duurde nog een poos, toen we de monteur op een fiets zagen terug komen naar de garage. We keken verbaasd op. De monteur liep, met zijn fiets aan de hand, op ons af en vroeg waar de papieren van de camper waren. Ik maakte hem duidelijk dat die gewoon in de camper lagen, in mijn tas. De monteur mompelde iets onverstaanbaars voor ons over de politie en verdween net zo plotseling als hij was gekomen. We spraken geen van beiden Turks, dus afwachten was het enige dat we konden doen.

Nog zo’n vijf minuten gingen voorbij. Een politiewagen reed voor en stopte bij de garage. De man die met de monteur was weggegaan voor een proefritje stapte half uit de auto.
“We zijn weer staande gehouden door de politie. Kom maar met ons mee,” riep hij naar ons.
We stapten in. Ik probeerde te begrijpen wat de situatie was, maar kwam eerst niet verder dan dat er iets was met onze camper, een ambulance, een ongeluk en dat we geld moesten betalen.

De camper bleek al die tijd om de hoek van de straat te hebben gestaan. Daar waren ze staande gehouden door de politie. De vriendin zat nog steeds onverstoord haar boek te lezen. Blijkbaar totaal niet onder de indruk van de hele situatie of wetende dat ze toch niets eraan kon veranderen. De andere man lag nog steeds te slapen in de camper. Blijkbaar was hij zich nog nergens van bewust. Ik pakte mijn papieren van het voertuig uit mijn tasje dat al die tijd gewoon in de camper had gestaan en overhandigde ze aan een van de agenten. Ondertussen vroeg ik hem wat het probleem was. Hij maakte me duidelijk dat een ambulancebroeder hun had verteld dat wij hen hadden gehinderd tijdens het rijden en dat we bijna een ongeluk hadden veroorzaakt met de ambulance. Alle reden voor een forse boete, besloot de agent.

Het was de grootste onzin die ik had gehoord. Als we bijna een ongeluk met een ambulance hadden gehad of deze hadden gehinderd, dan zou mij dat heus opgevallen zijn. Er zat nog niet het kleinste beetje waarheid in dit verhaal van de agent.
“Welke ambulance?” vroeg ik de agent enigszins geërgerd, “Dacht u soms dat wij niet in de gaten zouden hebben als we een ambulance zouden hinderen of bijna een ongeluk met hen zouden hebben veroorzaakt?”
De agent probeerde onder zijn verhaal uit te komen, door te zeggen dat hij ook alleen maar een melding had binnengekregen. En toen vertelden ze de bestuurder van onze camper mee te komen naar het politiebureau. Maar onze drie mannen waren Koerden en het is lang niet altijd veilig om een Koerd met Turken alleen te laten zijn als er al problemen zijn.
Ik ging voor de agenten staan.
“Dat is mijn camper. Kijk maar naar de papieren. De namen van de papieren komen overeen met mijn paspoort. Dus ik neem de verantwoordelijkheid voor de camper. Ik ga mee, dus hij hoeft niet mee,” zei ik vastberaden tegen de agenten, die mij verbaasd stonden aan te kijken.
Ik zag aan hun gezichten dat ze mijn opmerking niet hadden verwacht, maar ze konden niet weigeren en stonden op het punt mij mee te nemen, tot een van onze andere vrienden ertussen kwam en mij waarschuwde: “Niet alleen met de politie mee gaan. Dat is niet veilig.” Het leek hem veiliger als ik samen met de bestuurder van onze camper mee zou gaan naar het politiebureau. Daarop wilden mijn beide dochters ook mee en zodoende stapten we met ons vieren met twee agenten in de politiewagen die ons een paar kilometer verderop naar het politiebureau brachten. Onderweg stopten de agenten om wat snoep voor onze kinderen te kopen.

Eenmaal bij het politiebureau aangekomen, stapten de politieagenten en onze bestuurder uit. Met twee kleine kinderen die zich aan mij vastklampten, had ik meer tijd nodig uit de auto te komen. Met mijn jongste dochter op mijn heup en de oudste aan mijn hand, liep ik naar het gebouw, maar zag mijn vriend en de agenten nergens meer. Door wat omringende boompjes zag ik de ingang eerst ook niet. Naast het gebouw vond ik ineens een van de agenten terug en sprak hem aan. Ik was wat geërgerd, maar deed me kwader voor dan ik was. Gecontroleerde boosheid, zeg maar.

In een mum van tijd waren we omringd door vijf zwaarbewapende mannen. Agenten of soldaten. Ik lette niet op het verschil. Ik bekeek ze even van boven tot onder en ging verder met mijn preek tegen de agent. De gewapende mannen bleven op een respectvolle afstand staan. Natuurlijk wist ik waar mijn grenzen lagen en vroeg de agent mij naar mijn vriend te brengen. Via kleine gangetjes bracht hij mij naar een kamertje ergens boven in het pand. De zaak werd inmiddels overlegd met een hoofdagent. Onze bestuurder werd meegenomen naar een apart kamertje ernaast, terwijl ze mij en mijn dochters stil hielden met thee, snoep en een kleurboekje.

Mijn vriend had me inmiddels al te kennen gegeven dat hij een geldbedrag zou gaan betalen, zodat we verder konden met onze reis. Ik hield me iets meer gedeisd, maar ik kon het niet laten de agent aan te spreken op hun corrupte manier van werken.
“Ben je moslim?” vroeg ik hem.
Hij antwoordde bevestigend.
“Hoe kun je dan zo liegen? Allah weet en ziet alles,” waarschuwde ik hem.
Vrijwel onzichtbaar knikte de agent met zijn hoofd.
“Ik weet dat jullie weinig salaris krijgen, maar dat is geen reden om corrupt te zijn. Wees gewoon eerlijk en ga niet liegen over ambulances en ongelukken.”
De agent zei niet zo veel. Eigenlijk mocht ik hem best wel. Het was een heel rustige man. Enerzijds probeerde hij ons geld af te troggelen, maar anderzijds voelde hij zich blijkbaar ook schuldig. Misschien gaf hij de kinderen daarom snoep.

Na het betalen van het geld, de zogenaamde boete, mochten we weer gaan. De politie bracht ons terug naar de camper en wij vervolgden onze reis. Het hele oponthoud had voor flinke vertraging gezorgd, dus we hadden nu echt haast. Eigenlijk reed onze bestuurder daarna onverantwoord snel om toch op tijd bij de haven van Igoemenitsa aan te komen, want op de heenweg hadden we onze kaartjes voor het schip terug naar Italië al gekocht. Een van de andere mannen vertelde geregeld wat rustiger te rijden.

Op de grens met Griekenland werden we onderworpen aan een narcotica test. Een heel team van speciale agenten vertelde ons de camper op een bepaalde voertuigbrug te plaatsen en grondig doorzochten ze onze camper met drugshonden.

De mannen van de narcoticadienst liepen de camper in. De vriendin en ik waren ook in de camper. Een van de mannen tilde de zitbank op, waar een grote bergplaats onder zat en een opgerold vloerkleed van de vriendin en haar man in lag.
“Wat zit hierin?” vroeg de agent, terwijl hij het vloerkleed half uit de bergplaats onder de bank vandaan tilde.
“Een lijk,” grapte de vriendin.
We begonnen te lachen. De man keek even naar ons opzij, maar lachte mee.

Ik moet zeggen dat ik het niet helemaal gerust was tijdens deze controle. Ik wist dat wij geen drugs hadden en alles wat ik ooit zou smokkelen, nooit en te nimmer zou dat drugs zijn. Maar goed, die camper was jaren oud en had, weet ik niet hoeveel, vorige eigenaren gehad. Stel dat iemand er wel drugs in had gehad. Ja, we hadden de camper schoongemaakt, maar stel dat we misschien iets over het hoofd zouden hebben gezien? Zouden drugshonden dat dat vinden? Dan zouden wij verantwoordelijk worden gehouden voor iemand anders zijn drugs. Dus ik was opgelucht toen onze camper schoon werd verklaard door de Griekse drugsbrigade.

En daar stonden we dan aan de andere kant van Griekenland: bij het loket op de haven van Igoemenitsa. We hadden zo weinig gestopt onderweg dat we geen tijd hadden gehad om ons ergens op te frissen. We stonken een uur in de wind. Ik kon mezelf ruiken.
“Als ik nu alleen al mijn armen optil, valt iedereen hier flauw door de zweetlucht onder mijn oksels,” grapte ik naar onze vriendin, “als ik tenminste al mijn armen kan optillen en deze niet vastgeplakt zitten aan mijn lichaam.”

Tot onze grote verbazing bleken we een hele etmaal te laat te zijn gekomen bij de haven. We hadden tickets voor de dag ervoor geregeld. Wij hadden geen idee gehad. Maar goed, ook dat probleem werd opgelost en uiteindelijk mochten we alsnog mee terug op het schip.

De haven van Igoemenitsa (2006, mei)

Opnieuw hadden we een hutje geregeld. Deze keer was het zo ongelooflijk benauwd in de nacht in het hutje dat ik bijna dacht dat ik daar zou sterven door zuurstofgebrek. Ik kon niet anders bedenken dan dat de deur van het hutje open moest blijven in de nacht. Voor de veiligheid ging op de grond voor de deur liggen die ik op een kier had gedaan. Ik lag tegen de deur aan. Als iemand naar binnen of buiten zou proberen gaan, zou de deur meer geopend moeten worden en zou ik dat sowieso vernomen hebben. En zo overleefden we die nacht op het schip.

Langs de Adriatische Zee in Italië (2006, mei)

We reden dezelfde prachtige weg terug langs de Adriatische Zee. Onze vriend die urenlang achter elkaar kon rijden, reed weer. Hij genoot elke keer zo volop van het uitzicht onderweg.

Eenmaal terug in Nederland begon het te stortregenen. We waren net de grens met Duitsland overgestoken.
“Ja, hoor, we zijn weer terug in Nederland,” zuchtte ik, “Hier moet het weer regenen.”
Ondertussen kwam de regen door het beschadigde dakraam binnen.
“Wat moeten we doen?” vroegen de vriendin en ik ons af.
Ineens kwamen we op het idee dat er een oud dienblad in het keukentje van de camper lag. Met de brede bruine tape die ik vond, plakte ik het dienblad provisorisch tegen het plafond aan. Netjes was anders, maar het werkte.

hitwebcounter