2001, juli: zwanger op autoreis

Routegegevens:

Heenreis: Per auto via Duitsland, Zwitserland, Italië (per schip van Ancona naar Igoemenitsa), Griekenland, Turkije en Koerdistan-Irak.
Terugreis: Per auto van Koerdistan-Irak naar Turkije. Per vliegtuig van Turkije naar Nederland.

***

Begin juli 2001 wilden we opnieuw naar Koerdistan. Ik was net tweeëntwintig en twee maanden zwanger van mijn eerste kindje. Deze zwangerschap kwam iets vroeger dan gepland, maar ik was er hoe dan ook heel erg blij mee. Een maand eerder had ik mijn studie aan de Hanze Hogeschool in Groningen als mondhygiëniste afgerond, dus zo slecht was de timing ook weer niet.

Zoals ik inmiddels al enigszins gewend was geraakt aan het leven met Koerden, moest alles op het laatste moment geregeld worden. De auto, een Mercedes Benz, moest uit Leer in Duitsland gehaald worden. Bovendien zouden er deze keer twee Koerdische vrienden van ons meegaan. Eentje die in Zweden woonde en eentje, die ik als mijn broer beschouwde, die in Nederland woonde.

Drie dagen voor vertrek hadden de beide vrienden nog steeds geen auto gekocht. Zowel in Nederland als in Duitsland hadden de mannen gezocht naar een geschikte auto, maar vooral de man uit Zweden was erg kieskeurig in het uitzoeken van een auto en niet één voldeed aan zijn wensen.

De Nederlandse Koerd kocht net als wij een Mercedes en uiteindelijk vond de Zweedse Koerd een Mazda 626. Na het papierwerk, verzekeringen en dergelijke te hebben geregeld, waren we klaar voor vertrek.

We reden nog maar in Duitsland toen de auto van de Nederlandse Koerd autopech kreeg. De thermometer steeg tot zo’n vijfennegentig graden en er ontsnapten zelfs rookpluimpjes onder de motorkap vandaan. Hij nam contact op met de vorige eigenaar, die doodleuk aangaf dat de auto al langer last had gehad van deze problemen.

De Zweedse Koerd had nog maar sinds een jaar zijn rijbewijs. Dit zou zijn eerste lange autoreis worden en dus hadden we afgesproken dat hij zoveel mogelijk in het midden van ons zou rijden. Ik reed voorop, omdat ik me slecht kan concentreren op de weg als ik verplicht achter iemand moet blijven rijden en diegene niet kwijt mag raken. De Nederlandse Koerd reed achteraan.

Het was nog licht, maar het liep al tegen de avond toen we over de snelweg vlakbij Stuttgart reden. Ik hield wat gas in, want via mijn binnenspiegel had ik al gemerkt dat de Zweedse Koerd niet zo snel reed. Ik reed nog maar honderd kilometer per uur. Telkens als de afstand tussen ons wat verminderde, gaf ik gas bij, om aan te geven dat we sneller moesten, maar dan werd zijn auto weer langzaam maar zeker kleiner. Dit herhaalde zich over een flinke afstand. Ik zag de auto van de Nederlandse Koerd op de linkerbaan gaan rijden naast de Zweedse Koerd. Blijkbaar vroeg hij zich ook af waarom we niet op tempo doorreden.

Onze Nederlandse vriend gebaarde ons naar de kant te gaan, dus stopten we bij een benzinestation op een parkeerplaats.
“Waarom rijden we zo langzaam?” vroeg de Nederlandse Koerd.
“Ik hou in, omdat hij inhoudt,” gaf ik toe.
“In dat geval,” sprak de Nederlandse vriend, “we houden honderdtwintig kilometer per uur aan. En jij,” hij richtte zich nu tot mij, “Jij gaat geen rekening houden met ons beiden. Wij volgen jou wel.”

Ik reed de oprit naar de snelweg weer op, gaf gas tot aan honderdtwintig kilometer per uur, keek nog even in de spiegel, maar zag al snel de afstand groter en groter worden. Zoals afgesproken bleef ik op snelheid rijden en uiteindelijk verdwenen beide auto’s zelfs uit het zicht van mijn binnenspiegel.

Ik reed door, zoals we hadden afgesproken. Toch vroeg ik me af wanneer zij weer in zicht zouden komen, maar al wat gebeurde, ik zag hen niet meer. Stug reed ik door. Afspraak was afspraak, toch?

De mobiele telefoon ging over. Het was de Nederlandse vriend.
“Kun je even bij het volgende benzinestation wachten?” hoorde ik de stem aan de andere kant van de lijn zeggen.
“Natuurlijk, hoezo?”
“De uitlaat van de andere jongen is meteen nadat we de snelweg opreden, onder zijn uitlaat vandaan gevallen,”
Dat verklaarde een en ander voor mij.

Ik reed de eerstvolgende parkeerplaats langs de snelweg op, plaatste de auto voor de veiligheid vol in het licht van een lantaarnpaal en probeerde wat te slapen.

Een klein half uurtje later parkeerden de beide vrienden hun auto’s naast de mijne. Ik stapte mijn auto uit en liep naar de mannen toe.
“Hoe kunnen we dit oplossen?” vroeg ik.
De Nederlandse Koerd, die altijd al goed was geweest met zijn handen, had een idee.
“We duiken in deze grote afvalcontainers en halen wat frisdrank- en bierblikjes eruit en dan ga ik die gebruiken om de uitlaat te repareren, tot we een definitieve oplossing hebben,” zei hij.
Schaapachtig keek ik hem aan. Ik dacht serieus dat hij een grapje maakte, maar enkele minuten later waren hij en ik al druk bezig met het zoeken naar de gevraagde lege blikjes. Zes grote containers en twee vuilnisbakken later hadden we eindelijk voldoende blikjes verzameld.
“Nu heb ik iets nodig waarmee ik de blikjes in de lengte door midden kan knippen,” zei de Nederlandse Koerd, terwijl hij om zich heen zocht.
“Volgens mij hebben wij een gereedschapskistje in onze kofferbak,” herinnerde ik mij, “Moeten we wel eerst even alle bagage uitladen.”

Het was middernacht, terwijl onze kofferbak leeg was gehaald, onze bagage op de straat lag en de vriend met een gereedschap de gevonden blikjes aan het doorknippen was. Even later reed hij zijn auto recht voor de auto met de kapotte uitlaat en liet voor wat zicht de koplampen vol schijnen. Vervolgens verdween hij onder de auto en op een wonderbaarlijke wijze wist hij de lege blikjes aan de uitlaat te bevestigen, zodat we ongeveer een uur later, weliswaar met een verschrikkelijke herrie, weer onderweg konden naar Koerdistan.

Net over de grens met Zwitserland. Omdat we met vier chauffeurs en drie auto’s waren, wisselden we ook geregeld van auto. Ik reed in de middelste auto, toen ik de voorste auto kwijt raakte. De Zweedse vriend reed in de laatste auto achter mij aan, maar omdat hij zo langzaam reed, raakte ik hem ook kwijt, of hij mij eigenlijk. We kwamen elkaar allemaal weer tegen in Sarnen dat middenin Zwitserland ligt. Het was niet de goede weg, zodat we gezamenlijk eerst een stukje terug moesten via Krems en Stans.

Op de grens met Italië, mocht onze auto doorrijden, maar werden de auto’s van onze vrienden gestopt. Extra paspoortcontrole. Langzaam reden wij verder. De Nederlandse Koerd haalde ons zo weer in, maar de Zweedse had iets meer tijd nodig.

Nadat we elkaar hadden teruggevonden, besloten we bij het Q8 benzinestation te tanken. Blijkbaar was deze informatie de Nederlandse vriend compleet ontgaan, want hij reed zonder pardon het benzinestation voorbij. Hij had geen mobieltje in de auto, waarop me moesten wachten tot hij ons zou bereiken.

Een uur verstreek voor hij belde.
“Waar ben je?” vroeg ik.
“Op weg naar Venetië,” hoorde ik hem zeggen.
“Maar heb je dat briefje met de steden dan niet gelezen dat ik in jouw auto had gelegd? We gaan niet via Venetië, maar via Ancona,” legde ik hem uit.
Hij stribbelde wat tegen, maar ging toch overstag.

We zouden hem de hele rit door Italië niet meer terug zien. Vlak na de afrit Ancona-Noord, waar de terminal voor de ticketverkoop in de haven gevestigd was, stopten we onze auto’s. We zouden op de Nederlandse Koerd wachten. Het duurde een half uur toen we de aandacht van de Italiaanse politie op ons gevestigd hadden.
“Problemen?” wilde een van de agenten weten.
In het Duits legden we uit dat we op een vriend stonden te wachten. Maar al wat langs kwam, de vriend zagen we niet. Ik had inmiddels in de auto al mijn tanden gepoetst en een plasje gepleegd in een droge sloot naast de weg, tot hij belde. Hij was gearriveerd in de haven en wist ook al te vertellen dat het loket met de ticketverkoop pas de volgende ochtend om tien uur weer zou openen.

We parkeerden onze auto’s onder het afdakje van de Terminal bij de haven. Onze vriend konden we niet vinden, zodat we eerst met ons drieën het centrum van Ancona in liepen. Ancona heeft een heel gezellig stadscentrum op een paar minuten lopen vanaf de haven. Bij een kraampje op het pleintje met verscheidene palmbomen bestelden we wat te eten. Ik koos rijst en aubergines. Ik ben normaal gesproken dol op aubergines met rijst en ik ben echt niet eens kieskeurig, maar dit eten was steenkoud en buitengewoon smerig.

Terug in de haven, zagen we onze vriend in de terminal. De mannen besloten bij de kade wat te gaan drinken. Ik besloot wat te gaan slapen. Het was de eerste keer tijdens deze reis dat ik rustig zou kunnen liggen en nu we pas de volgende ochtend om tien uur tickets zouden kunnen kopen, nam ik deze verplichte rust ter harte. Ik was tenslotte wel twee maanden zwanger.

Zes uur in de ochtend stond ik op. Voor zover mogelijk, als je op doorreis bent met een personenauto, was ik heerlijk uitgerust. In rijdende auto’s slaap ik nooit rustig. Bang dat degene die op dat moment rijdt misschien moe wordt en in slaap zal vallen achter het stuur.

Nadat de mannen ook allemaal waren opgestaan, liepen we terug naar het centrum. Een restaurantje dat onder andere pizza’s verkocht, werd onze keus. En zo ontbeten wij die ochtend met pizza. Je moet een beetje flexibel zijn als je op reis bent, is het niet?

Een paar uur later hadden we onze tickets voor het schip naar Igoemenitsa in Griekenland bemachtigd, die om drie uur in de middag pas vertrok. Hoewel het schip erg mooi is, vond ik er niet zoveel aan om er op te verblijven. Het maakte me onrustig. Natuurlijk kon je heerlijk zwemmen, ook al was het water in het zwembad zout. Dat er een mogelijkheid is om te douchen, was ook een pluspunt. Ik had al twee dagen niet gedoucht en voelde me vies. Mijn haar was vet geworden, ondanks dat ik niet eens veel had gekamd. Het was ook fijn dat we redelijk rustig konden slapen, maar ik was niet echt uitgerust.

Half acht Griekse tijd in de ochtend kwamen we aan in de haven van Igoemenitsa en moesten we naar de auto’s. Ineens was onze Nederlandse Koerd weer verdwenen. Ik rende terug naar binnen en zag een Koerdische man die we op het schip hadden leren kennen.
“Waar is ……. (ik noemde de naam van onze vriend).”
“Die kant op. Snel!” Hij wees in de richting waar hij hem had gezien.
Ik rende gauw die kant op. Beneden bij de roltrap gebaarde een man die op het schip werkte mij dat ik voorzichtig moest lopen.
“Ik zoek een man met een groene hoed,” zei ik in het Duits.
“Kaal?”
“Ja.”
“Die kant op.” De man wees in de richting van Autodeck 4.
Daar vond ik onze vriend weer en konden we terug naar de auto’s om aan land te gaan.

Bij aankomst in Igoemenitsa lieten we de auto van de Zweedse Koerd repareren en aten we fruit en brood als ontbijt. Ik vond het heerlijk, maar vlak na het eten kwam mijn zwangerschapsmisselijkheid opzetten. Drie keer.
“Ga dat groepje mensen even vragen of we zo goed gaan richting Thessaloniki,” zei de man bij wie ik in de auto zat.
Op een meter of twintig van het groepje af, zette hij de auto stil. Ik opende mijn deur om het groepje te vragen, toen ik een vlaag van misselijkheid voelde opkomen. Voordat ik iets had kunnen zeggen, gaf ik over midden op straat. Verschrikt keek de groep in mijn richting. Toen ik klaar was en de groep me nog steeds aan zat te kijken, keek ik op alsof er niks aan de hand was en vroeg: “Thessaloniki?” Met mijn arm wees ik in de richting die we uitreden. Een of twee knikten nog stomverbaasd en waarschijnlijk ook vol afschuw. We reden door en ik kon mijn lachen niet meer inhouden. Dit was zo absurd!

Op de grens met Turkije werd weer even moeilijk gedaan. De eerste controlepost wilde voor het invoeren van de drie auto’s honderd Duitse Mark hebben. We konden afdingen tot vijftig.

Op een vierbaansweg tijdens spitsuur in Istanbul: ik kan je beloven dat, als je dat niet gewend bent, dat geen pretje is om er te rijden. Ik reed in de auto van de Zweedse Koerd. Plotseling kwam een auto van rechts mijn rijbaan op. Blijkbaar had de man achter het stuur geen moeite gedaan even over zijn schouder te kijken of hij überhaupt wel kon inhalen. Als ik niet op tijd had kunnen remmen, hadden we een ongeluk gehad. Mijn hart klopte als een bezetene en ineens moest ik verschrikkelijk nodig plassen.

Mede door de stress nam ik de verkeerde afslag naar Ankara, maar ik kan niet geheel de schuld geven aan dat bijna-ongeluk, want in Turkije worden snelwegen en autowegen aangegeven met blauwe en groene kleuren. En ik haal die kleuren altijd door elkaar. Achteraf kan ik me zelden herinneren of iets groen of blauw was en welke kleur ik moet volgen. En dan begin ik te twijfelen en geheid gaat het fout.

Dat die andere auto bijna tegen me was aangereden, had dat niet veel beter gemaakt. Ik reed dus in de auto van de Zweedse Koerd, twee mannen reden in de auto van de Nederlandse Koerd en een van hen reed in onze auto. Ik reed achter onze auto aan op de linkerbaan van een drukke driebaansweg, de andere auto kon ik niet zien. Plotseling reed onze auto de middenberm in. Een fractie van een seconde vroeg ik me af waarom hij dat zou doen, maar om hem niet kwijt te raken in Istanbul, dook ik ook de middenberm in. Daar stonden we dan. Aan weerszijden een driebaansweg tijdens vlot rijdend verkeer in Istanbul.

Blijkbaar had hij besloten dat we moesten keren, want hij wilde via het teruggaande verkeer weer invoegen. We draaiden onze auto’s op de middenberm beter bij, zodat we makkelijker konden invoegen. Door de drukte was ik even bang dat we er misschien nog lange tijd zouden moeten blijven staan, maar gelukkig remde een auto iets af en voegden we direct achter elkaar in.

We hadden nog zo’n driehonderdzestig kilometer te gaan tot Ankara toen we even uitrustten. De Nederlandse vriend belde om te zeggen dat zij nog zo’n driehonderdtwintig kilometer tot Ankara te gaan hadden. We vonden hen terug bij een McDonalds vijftig kilometer verderop.

Ik vond het wel even genoeg geweest voor mij. Ik liet de drie mannen rijden en nam zelf plaats op de bijrijdersstoel in onze auto.

Het was zo warm. We zweetten allemaal en ik begon me inmiddels echt vies te voelen. In een stadje vonden we een openbare plek met aparte douchehokjes. De mannen mochten douchen. Zonder probleem. Ik niet. Misschien was het puur een mannenplek. Geen idee. Er was verder niemand anders dan de eigenaar en wij. Ik voelde me zo vies, ik plakte van alle kanten en kon mezelf inmiddels ruiken.
“Ik ga echt niet hier weg zonder te douchen,” zei ik koppig, “Alle hokjes hebben hun eigen privacy.”
De eigenaar was het absoluut niet met mij eens, maar ging uiteindelijk toch overstag. Ik was zo blij me te kunnen opfrissen.

Het was zo’n honderd kilometer voor Sanliurfa. De Zweedse Koerd had net zijn tank gevuld bij waarschijnlijk een gesaboteerde tank. Zijn tank was niet eens helemaal leeg geweest. Toch ging er volgens de meter meer liters in dat dat de tank qua liters groot was. Natuurlijk gingen we in discussie, maar de tankhouder hield vol.

Wij reden weer voorop, de Nederlander achter aan en de Zweed weer tussen ons in. Eindelijk had de Zweedse man geleerd om wat vlotter te rijden en reden we met een snelheid van honderdveertig op de teller over de weg. Waarschijnlijk reden wij zelfs nog ietsje sneller, want de auto’s achter ons raakten uit het zicht. De telefoon ging weer over. Opnieuw de Nederlandse Koerd.
“Hij (hij doelde op onze Zweedse vriend) heeft een klapband gehad en is met zijn auto over de kop geslagen. Hij is met auto en al in de sloot beland,” vertelde de vriend ons.
Hij had het ongeluk voor zijn neus zien gebeuren en was even bang dat onze vriend misschien wel dood zou zijn. Wonder boven wonder, oké hij had wel een gordel gedragen, mankeerde hij op een paar schrammen na helemaal niets. De sloot lag een kleine twee meter lager dan het wegdek.

We keerden onze auto op de eenzame weg en reden terug tot we onze vrienden zagen. De auto lag nog op de kop in de droge sloot. De politie kwam langs en gaf eerst een boete van zo’n twintig gulden voor te snel rijden. Diverse mensen waren gestopt bij het ongeluk. Wij hevelden de bagage van de auto van de Zweed over in de auto van de Nederlandse vriend en de mannen waren druk bezig om vervoer voor de auto te krijgen om alsnog deze naar Koerdistan te kunnen brengen.

Het was bloedheet die dag. Destijds lag de weg naar Sanliurfa nog in een uitgestrekte vlakte zonder schaduw. De enige schaduw die er wel was, was van een busje met motorpech. Als je goed keek, zag je de lucht boven het wegdek golven door de hitte. We waren zo dicht bij het benzinestation, waar de Zweedse Koerd vlak voor het ongeluk zijn tank nog had gevuld, dat de Nederlandse vriend bij datzelfde benzinestation cola en water ging halen. De ironie.

Pas om kwart voor vijf in de middag was de kraanwagen gekomen die de auto uit de sloot kon takelen. Er bleek een vrachtwagen voorbij te komen die toevallig naar Bagdad ging. Zijn laadbak zat vol met graan en de auto werd bovenop de vrachtwagen getakeld.

Een paar honderd meter verderop was het politiebureau waar papieren moesten worden geregeld. Bij mensen die dichtbij woonden, kregen we thee en mochten we gebruik maken van het toilet. Ineens hoorden we dat op exact dezelfde plek een andere auto een ongeluk had gehad. Deze auto was zelfs bijna in brand gevlogen.

De eerste nacht in Koerdistan brachten we door in het Sulav hotel in Duhok voor dertig gulden per persoon per nacht. We hadden elk een driekamer appartement. Ik sliep heerlijk. Wat mij betreft, hadden we best langer kunnen blijven, maar we vertrokken om vijf uur in de ochtend, zodat we om negen uur in het stadje aankwamen waar we zouden verblijven.

Om in beweging te blijven, wat mij gezond leek voor mijn zwangerschap, want ik had gehoord dat je placenta kon vastgroeien als je te weinig zou bewegen, deed ik elke dag mijn wasjes in plaats van eens in de twee dagen en probeerde ik regelmatig wat te wandelen. Al was het maar op de binnenplaats, want in mijn eentje wandelen, dat hoorde niet. En dus was ik afhankelijk van andere mensen die dan met mij moesten mee wandelen. Maar ik had niet geleerd om afhankelijk te zijn. Met het feit dat ik in het wandelen belemmerd werd, want zo voelde dat voor mij, had ik wel moeite.

Achteraf gezien was ik nog steeds niet helemaal geïntegreerd in de cultuur. Overbodig om te zeggen dat het best wennen is als je bent opgegroeid in een Westerse cultuur en dan moet inmengen in een Midden Oosterse cultuur. Bepaalde dingen zag ik als volstrekt normaal, terwijl dat in Koerdistan heel anders werd geïnterpreteerd. Op zulke momenten had ik het gevoel een denkbeeldige spiegel voor me te krijgen, waardoor ik leerde kritischer naar mezelf te kijken. Was alles wat ik als normaal beschouwde, wel de juiste of de enige manier? Sommige punten leerde ik langzamerhand mee omgaan, andere punten vond ik lastiger. Bepaalde dingen zijn nog steeds moeilijk voor mij om aan te passen.

Gezamenlijk zwemmen bijvoorbeeld hoorde niet. Ik wist niet beter dan dat je mannen, vrouwen en kinderen gewoon gezamenlijk in badkleding in een zwembad kon gooien en dat je dan zonder nadenken kon zwemmen. Dat “hoorde” toch zo? Want ik was dat zo gewend. Maar mijn mening werd in Koerdistan-Irak niet gedeeld. Gezamenlijk zwemmen kon alleen als je familie was en als vrouw zijnde bedekt gekleed het water, in ons geval een rivier, inging. Sinds in ieder geval 2012 kun je overigens wel gewoon gezamenlijk zwemmen in zwemkleding aan de rand van Erbil. Officieel mag je er zelfs bikini dragen, maar persoonlijk raad ik dat echt af. Ik zou zelf gaan voor een badpak met het liefst nog een fietsbroekje en een T-shirtje. Sinds de zomer van 2017 maken we gebruik van ons eigen open lucht zwembad in de tuin. Door de ligging van onze tuin ten opzichte van de buren, kunnen we ook gewoon in badkleding zwemmen. Maar, tegenwoordig vanuit mezelf, zwem ik alleen met een vreemde man als zijn vrouw zelf ook mee zwemt. En dan alsnog meer bedekt.

De omgang met het andere geslacht, dat geen familie was, was voor mij sowieso enorm wennen. Grapjes maken, lachen, groeten, iets te lang aankijken, alleen zijn in een ruimte; er kon zomaar iets achter gezocht worden. Ik, als meisje opgegroeid in een dorp met zo’n tweeduizend inwoners, was gewend om alles en iedereen te groeten. Ik groette zelfs nog de hond van een wandelaar die me tegemoet kwam. Een glimlach was wel het minste wat iemand van mij kreeg. Ik had dan wel weinig contact met jongens, want ik had geen broers en zelden contact met mijn neven of mijn mannelijke klasgenoten, toch vond ik gemengd met elkaar omgaan heel normaal. Ik kwam met mijn eigen gewoontes hun cultuur binnen, zij kenden mij nog niet en dus was het destijds wat meer aftasten van wat wenselijk of ongepast was, maar ook wie ik was. Tegenwoordig ben ik het meer gewend en voelt het allemaal wat losser. Er mag meer, ík mag ook meer, maar zie het als een elastiekje waar de rek bijna uit is. Er is speling, maar niet teveel. Ik mag alleen zijn met mannen die geen familie zijn, maar ik deel het meestal wel eerst mee, zodat familie op de hoogte is. Sommige mensen zien dat als toestemming vragen. Ik zie het als rekening houden met de cultuur en elkaar tegemoet komen. Ik meld het, zij geven me de vrijheid.

In een korte broek lopen, ging ook niet. Zelfs ondanks de hete zomers die kunnen oplopen tot en met vijfenvijftig graden Celsius. En ik was al niet eens van de hele korte broeken, maar tot de knieën hoorde ook niet. Tegenwoordig zijn de ongeschreven regels qua kleding ook wat vrijer, hoewel het nog steeds erg op prijs wordt gesteld je in bepaalde gebieden of binnen bepaalde stammen wat meer bedekt te kleden.

Maar goed, hoewel ik heus mijn best deed de cultuur te begrijpen, had ik qua integratie nog een hele weg te gaan. En dus wandelde ik de oprit op en neer. “IJsberen”, kan ik beter zeggen. Als een vogeltje in een kooi dat alleen van het ene stokje naar het andere stokje kon fladderen.

Met de mannen kon ik ook niet steeds naar buiten, omdat ze soms naar plekken moesten waar alleen mannen hoorden te komen. In de laatste tien dagen van de vakantie moest ik wel mee naar Erbil. De auto die we vanuit Nederland hadden meegebracht, stond op mijn naam en ik moest een van de lokale mannen toestemming geven dat hij mijn auto zou mogen verkopen.

Eind juli besloten we te gaan zwemmen vlakbij Barzan. Vanaf de plaats waar we de auto parkeerden, moesten we nog iets van twintig minuten lopen over een bergpad vol losliggende stenen en keien. Op het eind moesten we langs wat kleinere rotsen naar beneden klauteren. Het begon een beetje te regenen. Onder aan de rotsen lagen meer keien. De meesten van ons gleden minstens een keer uit. Ik gelukkig niet, want ik was bang voor de ongeboren baby in mijn buik.

Tegen de tijd dat we een plekje onder in het dal hadden gevonden om te gaan zitten, regende het inmiddels pijpenstelen. Ik heb nooit van regen gehouden, maar vond het heerlijk die dag. Het was zomer en tegen de vijftig graden. Een beetje afkoeling kon geen kwaad.

Het water was helder blauw en de mannen vertelden me dat het water rechtstreeks van de sneeuw uit de bergen was gekomen. In mijn kleren liep ik het water in en zwom een keer naar de overkant en terug. De stroming was vrij sterk, ook al viel dat niet meteen op. Ik besloot dat het veiliger was meer aan de zijkant van de rivier te blijven.

Toen we tegen acht uur in de avond weer vertrokken, hadden we een heerlijke dag gehad, in de rivier gekoelde watermeloenen en abrikozen gegeten en gebarbecued met kebab. Ik genoot. Het bergpad was niet al te veilig, zeker voor mij omdat ik niet geoefend was in slecht begaanbare wegen te bewandelen en bovendien ook nog zwanger was, maar ik had nu tenminste volop beweging gehad, waar ik tijdens mijn zwangerschap nog meer dan anders zo naar smachtte.

Inmiddels was onze vakantie ook ten einde gekomen. Met een auto reden we terug naar de Turkse grens, waar we met het vliegtuig weer naar Nederland vlogen.

hitwebcounter